OM de levens gevallen van Huig de Groot, na zyne Vlugt uit het Slot te Loevestein, tot, en na zynen Doot, volgens den Toneel-Regel te verhandelen, heeft my de nootzakelykheit gedwongen, het spoor van Vondel in te slaan, om hem, na zyne Dry Delen van Joseph, te volgen, vermits ik geen kans zag, om in één Deel, de Dry Eénheden te behouwen, die vereischt worden in een goet Toneel-Spel. Ook eischte de waarschynelykheit, nevens de welvoegelykheit, dit Spel in drie byzondere tyden, op drie byzondere plaatzen, te laten Spelen, hieromme hebbe ik het Spel gesplitst in drie Delen, yder (niet in Vyf, als Vondel zynen Joseph doet,) maar in drie Bedryven, op den voorgang van Asselein, en anderen, de reede is, indien yder Deel verdeelt was in Vyf Bedryven, dan zou er in yder Bedryf, niet wel voegelyk, geene genoegzame veranderinge van Toneelen konnen gebragt worden, of, wiert zulks gedaan, dan zoude het werk, tegens t bestek des Toneels, te wyd uitlopen. ik noeme het drie Delen, behorende tot één Onderwerp, namentlyk de gevallen des Levens, van Huig de Groot, na zyne Vlugt uit het Slot te Loevestein, tot, en na zynen Doot, gemerkt yder Deel op zich zelve staat, en de Bedryven vervatten het zakelykste, t welk in yder Deel bedreven word, derhalven schryft men kwalyk, als men het Bedryf, één Deel noemt, want het verschilt veel, [fol. *2v] iets te Bedryven, of te verdelen; een Spel van Vyf Bedryven, is eigentlyk maar één Deel, geen Vyf Delen, en geschikt in Vyf Bedryven, waar in dat eene Deel, onderscheidelyk word uitgevoert. hierom verwonder ik my, dat men de Bedryven Delen noemt, tegens de Reede, en t algemeen gebruik, maar, men wil somwyle wat nieuws uitdenken, om boven anderen uit te munten, en daarom speeltme met zyn zinne Poppen. Goet is t, als t in reede bestaat, en waardig is, om van t gemeen gebruik af te wyken, maar belachelyk, als het geen steek kan houwen. Zie dan het Eerste Deel spelen in het Hof van Zweeden. Het Tweede te Rostok, in Pomeren. en het Derde te Delft, in Hollant.
Ik doe den Heere De Groot, in het Hof te Stokholm, ophouden door de Koninginne, schoon de History zegt, dat de Groot werkelyk van Stokholm vertrokken, en reeds te Lubek was gekomen, zonder kennisse van de Koninginne, die terstont één Edelman van haare Bedkamer, genaamt van der Linde, hem na zondt, en te Lubek achterhaalde; hem radende uit Zweeden niet te vertrekken, voor dat hy de Koninginne noch eerst eens begroet hadde, waar op hy wederkeerde; dit ontydig vertrek, baart in my eenige bedenkingen, wat of er de reede van mag geweest zyn, of zyne vuurige begeerte naar zyne Huisvrouwe, of zyne bekommeringe voor ziekte, wegens de barre Zweedsche lucht, of zyne vreeze van in Zweeden, om andere redenen, opgehouden te worden, hoe t ook zy, t komt my voor, als eenigzins strydende met de welbetamelykheit, voor t minste, met de wellevenheit, die hem verplichte, over alle die zwarigheden heen te stappen, hierom doe ik hem zyne begeerte, om te vertrekken, aan Salvius bekent maken, op dat [fol. *3r] deeze, dit bericht aan de Koninginne brengende, zy gevoegelyk haren Edelman, aan de Groot konde zenden, met bevel, om niet te vertrekken voor dat zy hem nader gesproken hadde, dit achte ik veel Hoffelyker, en welvoegelyker te zyn, dan dat hy, zonder volkomen afscheit te nemen van de Koninginne, uit het Hof vertrokken was. Meer hebbe ik mynen Lezer niet te berechten, die ik wensche wel te varen. |