[CH1669:001]
DIOGENES VONNISS
Ian vander Ballen heeft qua gangen
Met Dirck syn Buermans wijf gegaen:
Wat sal daer voor een straf toe staen?
Men hoort hem aen sijn naem te hangen.
1. Ian.
[CH1669:002]
PREDICANTEN UYTSPRAECK
Geleerde Predikers, ick bidd u, leert bezeffen,
Wat Tael uw ambacht voeght: Geen ander, dat ick weet,
Als die daer best gelijckt uw dagelixe kleed,
Dat statigh, zedigh is, en ongeciert, en effen.
eod.
[CH1669:003]
AEN EEN VALSCHEN TUIJSCHER
Na ick gewaerschouwt werd van velen,
Soo kont ghij ijeder een
Bedriegen met een Blad en snuijten met een Steen.
t Scheelt maer een Letter, Ghijs, is t spelen dat, of stelen?
eod.
[CH1669:004]
TEGENGIFT VAN LIEFDE
Claes seght hem is een konst van jongs af ingevallen,
En heeftse menighmael met groote baet gepleeght.
Voelt hij sijn Hert ontroert met meerder welgevallen
Dan dat een teer gemoed gerustelick beweeght,
(5) Vergeeft hem, Ioffertjens, dan derft hij u ontkleeden
(Ontkleeden by de giss, verstaet de meening wel)
Ontkleeden eerst op t Hemd, dan op de naeckte leden,
En stellen u te pronck, hier met wat Gansen vell,
Daer met een bruijner huijt als taensicht will beloven,
(10) Of beentjens inde luer wat averechts geschickt,
Of voetjens inde wiegh wat binnenwaerts verschoven,
Of Borstjens inden dwang van t Rygh-lijf platt gestickt.
Will all dat, en noch meer, syn heete Mall niet koelen,
Soo tast hij dieper toe, en vilt het vell van tVlees,
(15) En schrickt voor tbloedig Beeld. Will noch de liefde woelen,
En dencken achterwaerts; soo scheurt hij Spier en Pees,
En sterrooght op tgeraemt, en seght, dit zijn de schatten,
Dit is t yvoiren Beeld, dit is de schoone Bloem,
Daerom ick mij verdoe, en, lichtelijck, verdoem.
(20) Mij dunckt ick Claesens kunst ten naesten bij kan vatten,
En sluijtens in een woord; tis of hij seggen wouw,
Gelijck het kleed den Mann, soo maeckt het kleed de vrouw.
eodem.
[CH1669:005]
OP LOUWS HUIJS
Het isser soo mall nett, in thuijs van onsen Louw,
In Camer, in Salett, in Keucken en in Kackhuijs;
Ick sieder schier geen plaets, waer ijemand spouwen souw,
Als in de Vent sijn backhuijs.
eod. 1. Ian.
[CH1669:006]
PARTERRES
Parterres, schraele Groent, onnutte Fransche quick,
Die ck in mijn Hoven niet een hoeckje toe en schick;
Een Erf die, Boomeloos, met u alleen beseten,
Noch Wind noch Sonn en schutt, noch schudden laet om teten,
(5) Dunckt mij een Amsterdamsch gemarmer-vloert Salett,
Daer Stoel noch Bancken in, noch Tafel waer, noch Bedd.
eod.
[CH1669:007]
WAERHEIT
Waer magh de waerheit zijn? want meester Menschen waerheit
Is een moij dingetie, dat pas een schijn van waer heit.
eod.
[CH1669:008]
VAN ANDRIES
Andries quam droncken thuijs en streelde Trijn met slagen:
De Mann is op den dronck, tWijf in den dronck geslagen.
eod.
[CH1669:009]
WYSE VLUCHT
Een wijse Veldheer weeck, van meerder macht vermant:
Men gaf t hem ná tot schand:
Maer, seid hij met verstand,
Hij vluchtte niet, hij liep den Oorber na van tLand.
2. Ian.
[CH1669:010]
VAN TEUN
Teun moet geluckigh zijn, en is tin allen schijn;
Maer, lett ick op syn Wesen,
Hij meent het niet te wesen.
Die tselver niet en voelt, kan niet geluckigh zijn.
eod
[CH1669:011]
AEN IAN
Ian, ghij singt meesterlick, wie soud t niet geerne hooren?
Maer, maeckt ghij t wat te lang, het maeckt mij pijn in dOoren
In alle dingen is een wijsselick, Niet meer:
Krabt jooxel all te lang, in teinde doet het seer.
3. Ian.
[CH1669:012]
OORLOGHS MAKEN EN BREKEN
Ick seid in goeden ernst, komt dOorlogh weer te blaecken,
Daer sal een menighte van arme luy vergaen.
Vergaen? antwoord een Snaeck; weest daer niet in begaen.
Den Oorlogh sal wel haest weer ander armen maecken.
4. Ian.
[CH1669:013]
VERLOREN MOEYT
Ick geve less op less aen eenen mijner knechten:
Maer tis verloren moeijt, ten wilder niet in hechten.
En wat ick hem nu tucht, flus sal t vergeten zijn.
Ick kan een ledigh vat licht onder water douwen;
(5) Maer om het daer te houwen,
Hoeft meerder macht als mijn.
eod.
[CH1669:014]
VAN KAELE MAEIJ
Maey, de booste kopp van allen,
Dieder oijt te vinden waer,
Is haer Haer schoon uijt gevallen.
Hoe geluckigh is dat Haer!
eod.
[CH1669:015]
OP IAN
Ick doe Ian qualick spreken
Van alle mijn gebreken,
Om dat ick t malle laff
Van sijn Gedichten straff.
(5) Kwill liever mijn gebreken
Een heel Iaer hooren preken,
Als dat ick noch een uer aen Ians Gedichten gaf.
eod.
[CH1669:016]
AEN ANDRIES
Blockt nacht en dagh, Andries, hebt ghij wat leerens lust:
De langste dagh valt kort; een goed stuck vande rust
Moet aen den arbeid gaen. Seght ijemand, dat studeren
Uw sinnen krencken kan, en uw gesontheit deeren,
(5) En geeft hem geen gehoor: slaet handen aen de Ploeg,
En siet niet achterwaerts; of t is een slecht geploegh:
De wijse seggen, t Gaet in tblocken, als in t vechten;
Die voor sijn leven sorght, staet weinigh uijt te rechten.
5. Ian.
[CH1669:017]
SLIMME DIRCK
Dirck doet niet als bedrogh: voor reden geeft de Guijt,
Die staegh recht uijt will gaen, en recht noijt niet veel uijt.
eod.
[CH1669:018]
SCHERM-KUNST
Pier, zyt gh een goed Soldaet, en klaeght ghij dat uw Hanger
Te korten wapen is? treedt toe; strax is het langer.
eod.
[CH1669:019]
MIJN DEGHEN
Ick heet Geweer, en will maer weeren.
God sal hem deeren, die will deeren. [Psal. 139.19]
Veel liever roest ick hier op zij.
O bloedvergieters, blijft van mij.
eod.
[CH1669:020]
BRAVE MOEDERS
Een bloo Soons kloecke Moer en lede dat verwijt niet,
En schreef hem mannelijck, zijt vroom, Kind, of en zijt niet.
Een ander straft haer Soon in meer verbolgen sinn,
Foey, sei sij, vluchteling: komt, wilt ghij weer hier in?
(5) Een derde wenschter een verslaghen met vier Broeders
Ten dienst van t Vaderland gebleven. Dat zijn Moeders.
eod.
[CH1669:021]
VROUWEN VOORDEEL
Ick weet niet hoe sich Vrouwen
Van lacchen konnen houwen,
Als s op ons, Mannen, sien,
En deere die w haer bien,
(5) Haer, van de twee Geslachten
Het minste waerd om achten;
En all om tklein verschill
Dat ick niet noemen will.
Sou niet de kans eens keeren,
(10) Dat sij ons souden eeren,
En worden wij, wij sij?
Ick stell die hoop op zij:
Ksalt emmers niet beleven,
En vrees het langste leven
(15) Sal nemmermeer die kans
Sien keeren voorde Mans.
6. Ian.
[CH1669:022]
TOT GOD
Wanneer ghij klopt aen t steenen hert,
Daer gheen gehoor gegeven werdt,
Wilt ghij dat Hert ijets laten hopen,
Soo klopt, Heer, en doet selver open.
eod.
[CH1669:023]
RUIJTER IAN
Ian Botmuijl rydt altoos te paerd:
Daer zynder twee seer wel gepaert;
Sij voegen bij malkander,
Het eene beest op tander.
eod.
[CH1669:024]
BIDD-RAED
Die in het Kerck-gebed syn herssenen wil dwingen,
En spenen van t verloop in ydel aerdsche dingen,
Denck dat die bidder sitt en kniele voor het bedd,
Daer op hij light en sterft; kwedd hij der scherp op lett.
7. Ian.
[CH1669:025]
TALEN RIJCKDOMM
Welck is de ryckste Tael, en hoe deen meer als dander?
En spreken niet allom de Menschen met malkander,
En kijftmen ergens niet, en vrydtmen niet allom,
En staetmen ergens, by gebreck van Woorden, stomm,
(5) En isser volck min rijck van woorden als van saecken,
En, quamen der te kort, soud elck geen woorden maecken,
En maeckender allom de snapsters niet te veel?
Khouws all all even rijck: maer wenschte, voor mijn deel,
Dat donse darmste waer, en altyd soo sou blyven:
(10) Ten minsten hadden wij wat min geruchts van Wijven.
eod.
[CH1669:026]
VREDE
Die loon voor moeyte wacht, en recht voor recht te halen,
Benijd noch haet mij niet: ick sal hem noijt betalen.
eod.
[CH1669:027]
GOUD
Gelijck de Steen t Goud proeven kan,
Soo kan t het Goud den Mann.
eod.
[CH1669:028]
KAETSEN EN BALLEN WACHTEN
Die quade woorden geeft, moet quade woorden hooren:
En met des ongenucht gaet die genucht verloren.
eod.
[CH1669:029]
AEN YEMAND
En dreight niet, wilt ghij doen; of tsal u haest berouwen;
Ghij waerschouwt den gedreighd, en hij sal t wel onthouwen;
En of t schoon geen berouw en werck,
Ten uyterst is tmaer Vrouwen werck.
8. Ian.
[CH1669:030]
TEGEN MATHIJS
Mathijs tast oud en jong aen;
t Moet alles door syn Tong gaen,
Wat over voeten gaet.
Of t wel, of qualick staet,
(5) En sal ick hem niet leeren:
Een dingh en keur ick af,
Syn Tong gaet tot in t Graf;
Daer kan men sich niet weeren.
9. Ian.
[CH1669:031]
AEN IAN
Ian, denckt ghy niet wat Wijn en Brood geldt,
Om dat ghij t met klein Geld betaelt?
Lett op den kerfstock daer ghy thaelt;
Veel kleine Duijten maecken groot Geld.
eod.
[CH1669:032]
VAN IAN RAPP-TONG
Niet sneller als Gedachten,
Die geen geweld en stuijtt:
Wie sou sich daer voor wachten?
Ians Tong gaet noch voor uijt.
eod.
[CH1669:033]
DIRCK EN ICK
Dirck meende dat ick Goud gingh halen,
Om hem een treusneus te betalen;
Iuijst was het Silver, en niet veel.
Hij bleef wat slecht staen sien, en seij,
(5) Ghij geeft mij maer het Witt van t Eij,
En ick slacht u, k eet liever tgeel.
11. Ian.
[CH1669:034]
VAN IAN
Ian Snapp, een kaeckelaer geboren,
Om datm hem allesins souw hooren,
Loopt uijt en in bij oud en jong.
Gemannen, past wat op uw ooren,
(5) Sijn voeten rennen als sijn Tong.
eod.
[CH1669:035]
SCHILDERIJEN
K houw veel van schilderijen
Die Oogh en Hert verblijen:
En, schoon sij doen het niet,
De kunst is meer als ijet,
(5) En kan mij seer betrecken:
Maer van die wijse gecken
En ben ick niet, God lof,
Die met den eersten bof
Van tniew daer henen vallen,
(10) En treedste Geld vermallen
Aen tuijgh van veel min nood
Als tdagelicksche Brood.
Hebb ick mij oijt verloopen
In tongeduldigh koopen,
(15) Mijn eerste straffe was,
Ick voelde t in mijn Tass:
De tweede, dat drij maenden
Mij leerden en vermaenden,
Wat onversiens begaen
(20) Veel beter waer ontdaen.
Sott, zeid ick, blyft indachtigh,
Waert ghij u selven machtigh,
En noch die diere Waer
Aen deersten eigenaer;
(25) Ghij soudtse met vermaken
Eens altemet genaken,
En boeten soo den lust
Die nu light uytgeblust.
Waer is t Geld ondertuschen,
(30) t Geld dat ghij gaeft van bluschen?
t Geld heeft die wijse mann
Dier wyn voor koopen kan,
En u heeft aengehangen,
t Geen hij met versch verlangen
(35) Bij wijlen komt en siet;
En tsien en kost hem niet.
Daer ghij uw heet gevoelen
Voelt in t besitt verkoelen,
En loopt uw Schilderij
(40) Meest blindeling verbij,
Daer gh in het eerst vergapen
Scheent bij te sullen slapen.
Is t nu niet wel bestelt?
Uw niet sien kost u Geld.
(45) Dit zijn de sweepe-slagen
Die ck mij heb leeren dragen,
Als ick na sott wierd satt:
Siet voor u, die het vatt.
11. Ian.
[CH1669:036]
Aut Uxor Puerum est, aut enixura Puellam;
Sic minus aut plus te laetabere, pro re nata.
12. Ian.
[CH1669:037]
AEN EEN PREDIKER
Ghij, die daer noo gesien, en geerne aengehoort
Gods Woord staet en bemorst, met een gesochten slinger
Van handen gins en weer; In Gods Tael is een woord
Dat, of ghij t noijt en laest, tot uwent thuijs behoort:
(5) Men seght in oud Hebreewsch, Een Geck spreeckt met sijn vinger.
12. Ian.
[CH1669:038]
VAN MIJ
Voor een besondre gaef bedanck ick God den Heer;
Sij hebben mij niet lang te vreesen, die mij krencken.
All socht ick het te doen, ick kan tniet lang gedencken.
t Goed dat ick heb gedaen ontgaet mij noch veel eer;
(5) t Goed dat mij is geschiet vergeet ick nimmermeer.
eod.
[CH1669:039]
ELCK SYN TIJD
En suft niet, Iongeling, t en voeght niet in uw jaeren;
En springt niet, Ouderling, ten past niet op uw haeren.
In allerley gebaer van woorden en van wesen
Staet ouden qualick jong, en jongen oud te wesen.
eod.
[CH1669:040]
VAN CLAES
Claes liep ter landen uijt, en wouw niet hooren spreken
Van Vrouw en kinderen te laten in tgebreck:
Hij klopten op syn Broeck, en sei, de boose Geck,
All waer die komen sal, sal vrouw noch kind gebreken.
eod.
[CH1669:041]
EEN VRIJER AEN SIJN VRIJSTER
k Schenck u een Almanach, ondanckbaer; dat s te weten,
Ten minsten moet ghij mij dit heel jaer niet vergeten.
eod.
[CH1669:042]
EEN ALLEEN
Wat is het hoogste Lot,
Daer op mijn Ziele siet?
Ghij zijt het, groote God,
Op meer en pass ick niet.
eod.
[CH1669:043]
WELDOEN EN HOPEN
Wacht op den Heer, maer wacht te degen;
Om wel te wachten, houdt syn wegen.
eod.
[CH1669:044]
AEN EEN PREDIKER
Ghij staet soo lang en preeckt: het eerst is ons ontgaen,
En daerom konnen wij het leste niet verstaen.
eod.
[CH1669:045]
VOOR DIRCK
Dirck is beroijt en opgeblasen,
Hij slacht de stijve leeghe blasen:
Ick wensch hem, of wat minder moed,
Of tot dien moed wat meerder Goed.
eod.
[CH1669:046]
AEN JONGE LIEDEN
Te Coets uijt, Ionge lien, en leert de lesse weten
Der Wijsen van eertijds, soo lang ghij wel kont gaen;
Een jongman, seiden sij, en is niet wel geseten,
Daer hij voor een oud mann niet over eind kan staen.
13. Ian.
[CH1669:047]
BEDELAERS AFKOMST
Van kloecke Bedelaers en werd ick niet geraeckt:
Zijn tBedelaers alreed, ick maeckt haer meer met geven;
En deerste die haer geld op straet gaf van haer leven
Heefts onvoorsichtelick tot Bedelaers gemaeckt.
eod.
[CH1669:048]
AEN WILM
Ghij light en slaet uw Knecht, het zij om wat het zij,
Het heeft altoos den naem, om dat hij luij en domm is.
Wilm, hebt ghij noijt bedocht, indien dat uw Waerom is,
Wie all die slagen best verdiende, ghij of hij?
eod.
[CH1669:049]
TEGEN IAN
kHadd geerne Ian besocht; maer hij ontleidt, en was
Quanswijs wat swackelick, of niet seer wel te pass:
k Neem wel een uijtvlucht aen; maer lacch met sulcken slechten.
Hoe? socht ick hem te sien, om lijf om lijf te vechten?
14. Ian.
[CH1669:050]
ONVERSTAND VERSCHOONT
Ick groet een minder mann dan ick ben byde Straet;
Hij weder groet mij niet na mijn of synen Staet:
Moet ick daer quaed om zijn? en soud ick mij vergrammen,
Ontmoett ick bij gevall een Blinden of een Lammen?
(5) Sy lijden leeds genoegh, het zij aen voet of hand,
En deerste noch veel meer, och armen! aen tverstand.
15. Ian.
[CH1669:051]
AEN EEN STEENHOUWER
Claes, meent ghij dat dat Beeld voor tuwe zij te houwen?
Het was all, eer ghij quaemt aen thacken en aen thouwen;
tStack in de Marmer, Mann; ghij hebt, soo veel ghij kost,
Het ovrigh uijt gesneen; soo hebt ghij t maer verlost.
eod.
[CH1669:052]
AEN DIRCK
Ghij koopt veel Boecken, Dirck, en meent geen Geld te sparen,
Maer van die wijse waer noch hoop-werck te vergaren;
Om een Boeck wensch ick maer, en kocht het, waer tgereedt,
Daer in geschreven stond all dat ghij niet en weett.
16. Ian.
[CH1669:053]
IAN VERSCHOONT
Is Ian quaedsprekende, wie kandr hem om bekijven?
Hij leerde noyt in t School wel spreken, noch wel schrijven.
eod. 16. Ian.
[CH1669:054]
DRUCKERIJ
Die deerste letteren, die ons nu overstelpen,
Ter wereld heeft gebracht, nam t voor een dienstigh feit,
Om ons te swack Onthoud, met haer geriefflickheit,
Van deen in dander eew, te stijven en te helpen:
(5) Maer miss wast: daer werdt soo geluijert, en vertrouwt
Op doode letteren, dat elck nu min onthoudt.
eod.
[CH1669:055]
VAN CLAES
Claes, vraeghd ick, sal twel gaen, sal t quaed Been oock genesen?
Of is tverloren kost;
Wat sal t in tende wesen?
Iae, seid hij, tsouw wel gaen, als ick maer gaen en kost.
eod.
[CH1669:056]
VOOR FRITS
Mij dunckt, Frits hadd gelijck, als hij een Huijsvrouw koos,
Daer alle Lydsaemheit haer selven bij verliesen,
Of bij verloochnen sou: hij moster soo een kiesen
Tot schole van geduld, om in all s Werelds boos,
(5) Als meester van de Const, verdraeglick te verkeeren.
Die tbuijten konnen will, moet binnens huijs wat leeren.
eod.
[CH1669:057]
AEN ANDRIES
Uw, kleeren zijn gescheurt: die draeght ghij van gebreck niet:
Ghij pronckter mé, Andries; quanswijs der Wijsen een,
Die s Werelds moij veracht: maer wij en zijn soo geck niet;
Wij sien uw ydelheit dwars door die scheuren heen.
eod.
[CH1669:058]
TROOST
Elck doet syn lijden zeerst, en yeder meent het sijn
En kan by anderens niet vergeleken zijn:
Maer, waer eens all het leed op eenen hoop gesmeten,
En yeder uijt dien hoop sijn aendeel toegemeten,
(5) Van Armoe, van Oneer, van Ongenucht, van Pijn;
Of yemand wel dat deel sou kiesen voor het sijn?
17. Ian.
[CH1669:059]
BEGRAEFFENISS
Mijn minste sorghen zyn voor mijn Begraeffeniss;
Wat light een aen syn vleesch, als t syn niet meer en is?
Kben voorden wijsen mann, die t dus wist te verdeilen;
Hebt ghij begravens lust, goe Vrienden, laet mijn feilen
(5) Bij u begraven zijn, en soo der ergens ijet
Deughdsamighs in mij was, begraeft dat liever niet.
eod.
[CH1669:060]
DOORLUCHTIGHE BEGRAEFFENISS
Brandt doode Lichamen, als Roomen dé, tot Ass;
Als Roomen niet en dé, versmelt die Ass tot Glas,
Natures laeste werck; en laet ons wel bedencken,
Of eenigh mensch een mensch een schoonder graf kon schencken,
(5) En of t niet in t Gelagh een soet gelach en waer,
Ick breng t u eens uijt Claes, doet ghij bescheid uijt Claer.
Dus sprack een aerdigh Mann. Ick hoop God sal gehengen,
Datmen t mij uijt sijn Glas mijn leven niet sal brengen.
eod. 17. Ian.
[CH1669:061]
VAN VORSTEN EN WIJSEN
Hoe doender wijse lien der Princen Hoven aen?
Hoe sietmen, averechts, soo weinigh Princen gaen
Na wijser lieden huijs? Dus hebb ick t afgemeten;
Die weten haer gebreck, dat dandre niet en weten.
eod.
[CH1669:062]
AEN FRITS
Frits, gaet ghij nu vermomt,
Daer gh uijt het Hoer-huijs komt,
Nu tquaed all is bedreven?
Uw schaemte komt te laet;
(5) Hadt gh u bij tijds geschaemt, ghij waerter uijt gebleven.
eod.
[CH1669:063]
BEDELAERS GELUCK
K hadd liever Bedelaer als ongeleert te wesen.
Met weinigh gelds geraeckt een Bedlaer uijt de pijn.
Maer om geleert te zijn,
Wat heeft een weetniet all te schrijven en te lesen!
eod.
[CH1669:064]
TEGEN IAN
Als Ian valt aen tquaed spreken,
In plaets van mij te wreken,
Gak henen en swijgh still.
Daer mé, schijnt, is hij niet gerieft:
(5) Maer, seght hij all wat hem gelieft,
Magh ick niet gaen all waer ick will?
eod.
[CH1669:065]
ALLES MAETICH
Veel etens overhoop, en veel onmatich teeren
Maeckt vruchteloos verteeren.
Daer is een vaste wett
In teeren en in eten
(5) Van middelmaet gesett,
Die elck een hoort te weten,
Verteeren is de saeck; door jaghen maeckt geen vet.
eod.
[CH1669:066]
AEN IAN
Wat meent ghij, eer en lof daermede te gewinnen,
Dat gh u satt drincken kont, en blyven bij uw sinnen?
Daer s niet een Ezel, Ian,
Die die konst niet en kan.
eod.
[CH1669:067]
DIRCK AEN CLAES
Claes was een Huijs verbrandt van vijven die hij hadt
In Hollands grootste Stadt,
En ghinghr om sitten krijten.
Dat quam hem Dirck verwijten,
(5) En sei, is, een huijs quijt van vijven, sulck verdriet,
Ick die maer een Huijs hebb, waerom en krijt ick niet?
eod.
[CH1669:068]
VAN TEUN
Teun bad een Heer om gunst, die hem niet aen wouw sien:
Doe viel hij hem te voet: dat argerde veel lien,
Die meenden, twas een Mensch te grooten eere bien:
Maer Teun verkreegh de gunst, en sei, wats t te bedien,
(5) Een voetvall min of meer, all waerter acht of tien,
Als ick maer en bekom wat mij ten besten dien?
Ick sagh, het Heerschapp hadd sijn ooren in syn knien.
eod.
[CH1669:069]
WIJSHEIT VOOR ALL
Die maer Geleertheit soeckt, en Wijsheit niet daer bij,
Slaept byde Camenier, en gaet de Vrouw verbij.
eod.
[CH1669:070]
OP EEN LICHTE VROUW
Derft een gemeene Hoer met stijve kaecken spreken,
Ick ben met kind, en tkind sijn vader is die mann;
Mij dunckt, sij min of meer waerschijnlijck seggen kan,
kSprong door de doornen, en die doorn heeft mij gesteken.
eod.
[CH1669:071]
VAN IAN
Ian jaeght syn lichten Soon ten huijs uijt, als een kind
Dat hij syns goeden naems en faems onwaerdigh vindt.
Wat icker tegen spreeck, hij wilder niet na hooren;
En perss ick hem, hij seit,
(5) Met redelick bescheid,
Smyt ghij een Luijs niet wegh, all is s uijt u geboren?
eod.
[CH1669:072]
GELD-KUNST
Mij sprack een wijse Mann, of die soo heeten wilde,
Om bystand uijt mijn Bors: ick wierp het wat in t wilde,
En zeid hem, wel fijn Mann, gaet dan uw Leere miss,
Dat noijt een wijse Mann om Geld verlegen is?
(5) Geeft, seid hij: tsijner tijd sal ick u daer af spreken.
Ick was soo goed, en gaf: siet, kan mij Geld gebreken,
Sprack de bezuckte vent, als ick maer mijn gebreck
Met wijse woordekens kan seggen aen een Geck?
eod.
[CH1669:073]
AEN DOCTOR IAN
Wat dunckt u, Doctor Ian,
Seid hem een aerdigh Mann,
Wat waer ons nutst te hooren,
Als m ons te kiesen bood;
(5) Of alle der Doctoren,
Of aller Honden dood?
Ick segh het niet tot spott of spijt:
Best waerm all de Doctoren quijt.
Want waerm aen kloecke lien kan raecken
(10) Is een niew Doctor licht te maken:
Maer, als men niet meer honden vond,
Wie maeckten ons een niewen Hond?
18. Ian.
[CH1669:074]
WENSCH OM BETER
Een Ridder, een Doctoor, een niewen Edelmann,
Een Hertogh of een Graef te maecken van een Mann,
Is een geringhe konst, die groote Princen kunnen.
k Wouw ons den Hemel eens wat Princen wou vergunnen,
(5) Die konden met gesagh van Zegel, Brief en Hand
De wereld wat versien met Luijden van verstand.
eod.
[CH1669:075]
DIRCK AEN GELEERDE
Dirck hoorde Letter-lien, die met den andren spraken
Van niewe woorden in haer Moeder-tael te maken,
En seid, eij, scheiter uijt; het is een sott bedrijf,
Daermé ghij besigh zijt, dat sweer ick bij mijn wijf
(5) Haer toomeloose Tong; die maeckt wel soo veel woorden;
Ghij sochter niet een niew te maken, als ghij thoorden.
eod.
[CH1669:076]
VROME LIEDEN
De waerheit moeter uijt; all soud t mij ergens hindren;
Ick vind ter wereld schier geen goede Lien, als kindren.
eod.
[CH1669:077]
VERKEERDE WERELD
De Mann had wat gelijcks, die op sijn Buijck wouw leggen,
Daer m hem begraven sou: ick hoor, hij wilde seggen,
k Sie alle dingh voortaen
Soo averechts verloopen,
(5) Dat haest all tonderste na boven toe sal gaen.
Soo raeck ick op mijn rugg te liggen, magh ick hopen.
19. Ian.
[CH1669:078]
AEN PIETER
Vertrouwt gheen Schilders, Pieter,
En trouwt gheen Vrouw, of siether.
eod.
[CH1669:079]
CLAES EN DIRCK
Wat geev ick u, sei Dirck, voor eenen vrijen klopp?
En hief de Kolf omhoogh, als of hij Claes wouw klouwen
En over dooren houwen:
Wat ghij mij geeft? zeij Claes; een Storm-hoed op mijn kopp.
eod.
[CH1669:080]
PIETERS SMAECK
Ick vraeghde Pieter lest,
Wat wijn hij tliefste dronck; ick souder hem af doen schencken:
Heer, zeid hij sonder dencken,
Wijn die mij niet en kost mondt mij gemeenlijck best.
20. Ian.
[CH1669:081]
CLAESENS PLEITEN
Claes heeft een schorfde saeck seer cierelijck bepleitt:
Maer, daer ick tstond en hoorden,
Geleeck ick all die woorden
Bij kostelicke koorden
(5) Die m op slecht laken leght;
Hem selver by mijn Luyt,
Die redelick wel luijdt,
En weet niet wat sij seght.
eod.
[CH1669:082]
AEN AGNIET
Stond mij een Tale vrij die Holland noijt en hoorden,
Ick seid in niewe, maer seer duijdelicke, woorden;
Ghij mondt mij niet, Agniet,
Noch ooght, noch oort mij niet.
eod.
[CH1669:083]
SLECHTE VOORSPRAECK
Men heeftm een Advocaet gekosen uijt de Stad
Die ck liever niet en hadd,
En souw mij recht verblijen,
Bediend hij mijn partijen;
(5) Want seker, naer hij tstuck verstaet,
Soo hoefd ick dan geen Advocaet.
eod.
[CH1669:084]
AEN IAN
k Sie dat ghij mij met dreigen, Ian,
Aen t schricken meent te krijgen:
k Vrees niet wat Gecken schreewen, Man,
Ick vrees wat Wijse swijgen.
eod.
[CH1669:085]
VAN DIRCK
Elck vraegde Dirck, wat is dat voor een pack,
Dat gh onder Mantel en Casack
Geborgen draeght, wat is t, wat is t?
Wel, seid hij, malle gecken,
(5) Als t mij beliefde dat ghij twist,
En soud ick het niet decken.
eod.
[CH1669:086]
PRINCEN LESS
Leert, Coninghen, gemint te willen wesen.
Die veel gevreest will zijn, heeft veel te vreesen.
eod. 20. Ian.
[CH1669:087]
GOED BESCHEID
Ick vraegd een voerman op het Veer,
Wat hebt ghy liever, Wind of Regen?
Mij dunckt, syn antwoord was ter degen;
Heer, seid hij, allerliefst schoon Weer.
eod.
[CH1669:088]
SCHIJN SONDER ZIJN
De moijsten Advocaet, in wesen en gewaed,
Die op de Roll verschijn, is mij te beurt gevallen,
Als t op een pleiten komt, donnooselste van allen,
Donkundigste van all, als t op een schrijven gaet.
(5) Ick vond mij niet verlegen,
Waer moij en kloeck niet twee:
Maer, seid ick, deerste reis dat ick hem pleiten dé,
Dit is een looden Deghen
In een fluweele Schee.
21. Ian.
[CH1669:089]
VAN HERMAN.
Daer Herman komt aen tschieten,
En moet ghij niet verschieten,
All sitt ghij naer aen tWitt;
Hoe dat ghij nader bij, hoe dat ghij veiler sitt.
eod.
[CH1669:090]
VAN CLAES
Hoe komt dat bitse Claes soo treurich sitt en siet?
Hem is gewiss ijet quaeds, of mij ijet goeds geschiet.
eod.
[CH1669:091]
VAN DIRCKS GETIMMER
Dirck seght, in alle syn Gebouwen
Is hij versien van puijck van Schouwen,
t En roockt noch daer hij slaept, noch daer hij eet en koockt:
k Wil t geerne voor de waerheit houwen,
(5) Maer lett eens, soomer oijt in stoockt.
eod.
[CH1669:092]
AEN ANDRIES
k Hebb wat van u geseght, Andries; maer twerdt verdoopt.
Ick segg niet, dat gh uw Broeck, en Wambas sonder knoopen,
En uw ouw Schoenen loopt verkoopen:
Ick segg dat ghyder koopt.
eod.
[CH1669:093]
VAN HUIJGH
Huijgh, zeid ick, ghij waert rijck; wat Geest hadd u beseten,
Dat gh all uw Goed soo jong opsnapten en soo ras?
Iae, sprack hij, ick was jong, en quam te vroegh te weten
Dat mij t Goed niet en kost en all mijn eigen was.
eod.
[CH1669:094]
AEN IAN
All weer mijn mantel, Ian, all weer, all weer te leen?
Ghij valt wat onbeleeft: Ick hebber toch maer een,
En, soo t schoon weder blijft, behoeft gher emmers geen:
Soo t regent, wie moet eerst gerieft zijn van ons tween?
eod.
[CH1669:095]
VAN HANS
Hans, jong slecht Rechtsgeleerd, houdt sich soo braef in kleeren,
Als min een Advocaet betaemt als groote Heeren:
My dunckt hij opde Roll met goede reden heet,
Een jongmann in de konst van pleiten wel gekleedt.
eod.
[CH1669:096]
VAN IAN
Is t nu niet wel bestelt?
Ian heeft staegh liggen schrapen:
Nu derft hij schier niet slapen,
Soo vreest hij voor syn Geld.
eod.
[CH1669:097]
AEN EEN VADER
Besteedt ghij sonder end uw nachten en uw daghen
Aen uw, gestorven kind, en lust u staegh te klagen,
Dat het niet meer en is? dat komt niet meer te pass,
Als of ghij t hadt beklaeght doe t noch geen kind en was.
23. Ian.
[CH1669:098]
EEN VOORSICHTIGH SCHILDER
Myn Schilder dient gheen mensch om niet,
t Zij dat het Heeren zijn, of Ioffers;
t Is swaere Munt daer op hij siet:
Tot mijnent, seght hij, staen twee Koffers;
(5) In t een light mijn gewonnen geld,
En dat is redelijck gestelt;
In tander pack ick all tbedancken,
Daer mij de lieden me bejancken;
Maer, wat ick voel, en wat ick weegh,
(10) Die vind ick altyd licht en leegh.
eod.
[CH1669:099]
VAN KRIJGH EN VREDE
De gulde Vré geeft, onder andre gaven,
Dat Kinderen haer ouderen begraven;
In dOorlogh gaet de kans heel ongelijck,
En Ouders met haer Kinderen te lijck.
eod.
[CH1669:100]
GROOT EN KLEIN VERSCHILL
Hoe verr is waerheit van de Logen?
Soo verr als Ooren staen van dOogen.
eod.
[CH1669:101]
AEN IAN VAN DIRCK
Drij hondert Regelen geschapen in twee uren,
Dat is, by na soo rass geschreven als genoemt,
Is een hoogh Helden-stuck daer Ian sich af beroemt:
Maer, sal dat goedje wel drij hondert uren duren?
(5) Dirck brengt drij Regelen in eenen dagh te weegh:
Ian, neemt de moeyte niet van met die moeijt te spotten,
t Is Dicht in sweet gekneedt; gelooft dat sulcken deegh
Drij eewen uyt sal staen en schimlen noch verrotten.
25. Ian.
[CH1669:102]
DICHTENS REGEL
De Dicht-konst, jonghe Lien, besluijt ick in drij leden,
Die tsamen moeten gaen, in Voet-maet, Rijm en Reden.
Gebreeckter een van drij, soo scheidt ghij met een stanck,
En die wat ooren heeft, sal seggen, daer is tmanck.
(5) Noch konnens alle drij het werck niet houden staende;
(Lett wel op dit geheim) tmoet hincken; wel verstaende,
Werdt daer van drijen een om t ander in gepijnt,
En elck niet om syn self van selfs gekomen schijnt.
eod.
[CH1669:103]
VAN CLAES
Claes kreegh een douw in tlijf van een onsacht rapier:
En elck riep, Naer den Schouth; gaet en doet daer uw klachten:
Neen, seid hij, noch voor eerst en kan ick dat niet wachten,
Daer is geen Salf in huijs; ick ga na den Barbier.
eod.
[CH1669:104]
AEN HERMAN
Ghij hebt een kleed aen tlijf van tallerfynste laken,
Dat Wevers konnen maecken:
Wel, Herman, zyt ghij daer soo moij mé en soo blij?
Eens droegh een schaep die woll, en twas een schaep als ghij.
eod.
[CH1669:105]
AD MARIAM SCHILDERS CUM PATHODIA MEA
Accipe quâ mea fronte soles, lectissima Virgo,
Regia verba meis facta canora modis.
Si quid aberratum est, tegat hoc, rogo, suauis utriusque
Indolis et vocis gratia mixta tuae.
26. Ian.
Quid breue momentum, vitae finem atque laborum,
Horres? quisque semel, nemo diu moritur.
eod.
[CH1669:106]
KRACHT VAN DICHTEN
Die op den Dool-wegh zyn, en houden dat Gedicht
Oneigen uytspraeck is van saken van gewicht,
En hebben niet gelett hoe in haer Confituren
De Suijcker doet de Vrucht wel smaecken en wel duren.
(5) De wijse reden in Dicht-suijcker wel gefruijtt
Wordt lecker in den Mond, en staet all eewen uijt.
27. Ian.
[CH1669:107]
AEN IAN
Ians Dicht is M. A. L. van achtren en van vooren:
Noch meent hij tkeurigst oor daermede te bekoren,
En heefter af een Boeck, soo groot als hij, versaemt,
En, waer wij gaen of staen, hij dwinght het ons te hooren:
(5) En schaemt ghij u niet, Ian, dat ghij t u niet en schaemt?
28. Ian.
[CH1669:108]
AEN CLAES
Klein Claesje, tuschen mij en u,
Als u den Hemel hadd verwesen
Een Beest te zijn; wat een soet beestje soudt ghij wesen,
En wat een sott Beest zijt ghij nu!
eod.
[CH1669:109]
AEN IJEMAND
Vriend, biedt ghij m uwen dienst, om alle daegh wat keurs
Van niewe Tijdingen te brenghen vande Beurs?
Ick danck u: spreeckt maer niet van ijemand syn secreten;
Al liepense mij na, ick sochtse noyt te weten.
eod.
[CH1669:110]
THIJS T AMSTERDAM
Thijs smeedt goe tydingen, en voedt het Volck met leugens:
Komt de waerachtighe, soo scheldt hem ijeder uijt:
Daer lacht hij om, en, Is t niet heerlick, seght de Guijt,
Voor sulcken grooten Stadt, drij dagen lang verheugens?
29. Ian.
[CH1669:111]
AEN ANDRIES
Wat was uw Moeder-lief een goede Vrouw, Andries,
Die u sess Maenden lang en drij meer heeft gedragen!
Want, in der daed, ghij zijt soo geck, en wij soo vies,
Wij konnen u geen heel, geen halven dagh verdragen.
eod.
[CH1669:112]
VAN DIRCK
Als Dirck sijn snaeren roert op tbest dat hij vermagh,
Daer averechtse lien niet heel wel by en duren,
Als met den vrijen toom van praet en van gelacch,
Soo seght hij, bij gebreck van Menschen, luijstert Muren.
eod.
[CH1669:113]
AEN CLAES
Als Claes aen tsingen valt, geraeck ick strax aen tgapen,
En als t een weinigh duert aen tsluijmeren en slapen.
Nu seggen wijse Lien, een mensch die slaept, is dood.
Claes houdt dat singen thuijs, ick voel mij elcke Noot
(5) Na tlieve leven staen; en, quam t de Schouth te weten,
Sou dat dood-singen niet een Neerlagh moeten heeten?
Claes, soeckt ghij ongemack, laet mij altoos gerust:
Past ghij niet op de Galgh, ick hebb geen stervens lust.
2. Feb.
[CH1669:114]
AEN IAN
Ian, uw Gedichten zijn elendigh,
Van woorden laff, van waerde licht,
Andriesens bundigh en bestendigh,
Van schoone munt en van gewicht;
(5) Noch siet en hoort ghij meest uw Boecken,
Andriesens niet, of selden, soecken:
Maer als ghij t hoort en als ghij tsiet,
Ian, seght de Waerheit, schaemt gh u niet?
3. Feb.
[CH1669:115]
IAN VAN ADEL
Wat is hij, van den Adel, Ian?
Ia toch, hij isser dapper van.
eod.
[CH1669:116]
VAN DIRCK
De Deugd en heeft Dirck noijt voor oogen,
Schoon dat het anders werdt gelooft:
Voor oogen? neen, dat waer gelogen;
Hij heeft maer een oogh in sijn hooft.
eod.
[CH1669:117]
VAN THIJS
Thijs, seid ick, mackelicke Pater,
Hoe reist ghij liefst, tscheep of te land?
Ick wandel geern, sei Thijs, langs twater,
En, moet ick vaeren, langs den kant.
eod.
[CH1669:118]
LEEN-LESS
Leent gh of aen Mannen of aen Wijven,
Neemt een goed handschrift van de Somm,
Soo krijght ghij tsonder slaen of kijven,
En van uw vrienden wederom.
eod.
[CH1669:119]
VAN IAN
Ian haet de boose lien; dat hoeft hij niet te laten,
t Is vroom en wel gehaett: maer, waerom, segh ick, Ian,
Haet ghij de vrome dan?
Om dats, als ick, seght Ian, de boose niet en haten.
eod.
[CH1669:120]
PIETERS TWEE VONNISSEN
Dirck is quaed sprekende, soo veel als tijemand kan zijn:
Soo is teen boose vent, sei Pieter, fell en snell:
Maer, seid ick, Pieter-buer, van u, schijnt, spreeckt hij wel:
Iae, zeid hij, doet hij dat, soo moet het een vroom mann zijn.
eod.
[CH1669:121]
VAN ADRIAEN
Light gh inden Regenback, riep veel volx overluyd,
Hoe komt gh aen tongeluck, onnoosel Adriaen,
Hoe is dat toe gegaen,
Wie heeft het u gedaen?
(5) Ey, seid hij, breeckt mijn hoofd met geen vergeefs geluyd,
Laet all dat vragen staen,
En helpter mij maer uijt.
4. Feb.
[CH1669:122]
GEURT
Geurt heeft sijn Huijsvrouw lief, hij troetelt en hij kusther,
En vleidt se noch soo groen, als of hij eerst begost:
Maer, als t den Heer, beliefd,, en als hij kiesen most,
Hij mistese noch vrij wat liever als syn Suster.
(5) Want tot een niewe vrouw waer kans in tyd van nood;
Tot een niew suster niet; syn Ouders zijn bey dood.
eod.
[CH1669:123]
GICHTIGE DIRCK
Dirck, deerlick aen de Gicht, en vindt noch hand noch voet,
Of als hij wandelen, of als hij eten moet.
Maer, isser swaere pijn te lyden in syn banden,
Soo vindt hij maer te veel twee voeten en twee handen.
eod.
[CH1669:124]
TEGEN CLAES
Als Claes mij tergen will tot kaeckelen en kijven,
Soet mondspel van quae Wijven,
Gae ck liever uijtte weegh, sijn grillen te gevall.
Wat meent hij, vrees ick voor syn vuijsten? nietmetall,
(5) Die soud ick licht verdrijven:
Ick vrees heel averechts; mijn selven en mijn Gall.
eod.
[CH1669:125]
VAN MAY
Ick sond Maeij Appelen in een vergulde schael:
Sij schreef beleefdelick, het was seer wel gevonden,
Dat ick schoon Silverwerck met schoon Fruijt hadd gesonden,
En wist mij grooten danck voor fruyt en altemael.
eod.
[CH1669:126]
TEGEN IAN
Gebruijcken wij, seght Ian, ons Goedjen in tgemeen,
Gelijck de vrome lien van deerste Kercke deen:
Maer rechte vriendschap is, syn vrienden te betrouwen;
Is tmijn hem niet gemeen, hij maghter soo voor houwen.
eod.
[CH1669:127]
ALLWIJS
Wat was men eertyds grof, wat is men heden fijn!
t Geleerde Grieckeland en had maer seven Wijsen:
Ick kander in ons Land wel seven hondert wijsen,
Die tzijn soo veel als ick, en meenen dat sij t zijn.
eod.
[CH1669:128]
GIERIGAERTS HOOP
Wat s grager menschen Hoop, daer aen sij haer vergapen?
t Zijn droomen by schoon dagh van lien die niet en slapen.
eod.
[CH1669:129]
VAN ANDRIES
Hoe spreeckt Andries soo qualick
Van wie hij siet of kent,
Hy selver soo ongalick,
Soo deugdeloosen vent?
(5) Ick meen hij will sijn selven wreken;
En, in den grond, dat isser van,
Hij will, van boosheit, qualick spreken
Van dien hij geen quaed doen en kan.
eod.
[CH1669:130]
VAN BRANT
Brant brocht sijn oude Wijf na tgraf,
En sagh soo droef als andre vrinden:
Maer, dat de meeste wonder gaf,
Hij heeft oock Tranen konnen vinden.
eod.
[CH1669:131]
VAN BOOSE IAN
Ians overgeven Tong tast tot de vroomsten aen,
Van die vergifte scheut en is niet vrij te wesen:
Sijn vreugd is, spreeckt hij valsch, en werdt de Wond genesen,
Men smeer se soo men will, tlickteecken blijfter staen.
eod.
[CH1669:132]
(MITS OF MIS)
Antoni, vriend van t vrije leven,
En altoos ongetrouwt gebleven,
En will niet lyden dat ick tblij v,
En raedt mij tot een tweede wijf;
(5) Oock sal ick mij daertoe begeven,
Will hij m een van syn Dochters geven.
7. Feb.
[CH1669:133]
VAN HUYGH
Huijgh predickt syn Sermoen twee drijmael binnens deurs,
Dat hij alleenigh sitt en luijstert naer sijn droomen:
Dan brenght hij teerst op Stoel: Wat kan der goeds af komen
Daer Huijgh de slechtsten is van all sijn auditeurs?
eod.
[CH1669:134]
WETTEN ONNUTT
De boose. blyven boos, geen Keuren en geen Wetten
En konnen haer versetten:
De vrome en hoeven geen: indien mer dan op lett,
Waer toe dient Keur of Wett?
8. Feb.
[CH1669:135]
VAN YEMAND
Veel koopen levendigh ter kerck een eigen Graf;
Daer wist een Vent niet af;
Ick vrees niet, dorst hij seggen,
Voor Krayen aes in t Veld te moeten blijven leggen;
(5) Daer isser een die mij begraven sal, uijt dwanck,
Dat is mijn eigen stanck.
9. Feb.
[CH1669:136]
GRAFSCHRIFT
Een Ioncker hadd dit Graf met Marmere quartieren
Noch levend voor sijn self doen metselen en cieren.
Maer hij en light hier niet; hij is veel meer verhoogt;
Sijn ontperruijckte kopp staet op een staeck en droogt:
(5) En soeckt ghij mogelijck syn edele quartieren,
Die staen voor elcke Poort en proncken met haer vieren.
eod.
[CH1669:137]
VLEYENS MACHT
Wel waer en wijsselick seid een verstandigh Mann,
Dat Menschen dien het lust na vleyerij te hooren,
Noch meer noch min en zijn te vatten als een Kann,
En wegh te voeren, hoe en waermen will, by dOoren.
10. Feb.
[CH1669:138]
VAN IAN
Ian is syn leven lang een kloeck soldaet geweest;.
Dat is, hij heeft gehackt, gesteken en gekurven,
En menigh eerlick mann is van syn hand gesturven:
Hij is een Leew in tveld geweest: maer dat s een Beest.
12. Feb.
[CH1669:139]
VAN IAN EN DIRCK
Dirck doet all wat hij kan met Ians deugd te verbreiden;
Ian doet all wat hij kan, op dat Dirck niet en lieg:
t En zij ick mij bedriegh,
t En is niet wel te scheiden,
(5) Wie best doet van haer beiden.
13. Feb.
[CH1669:140]
AEN ANDRIES
Andries, meer logenaer
Als aller lognen Vaer,
Tast mijne Dichten aen, en seght, sij moeten swichten
Voor daller soberste van alle sobre Dichten:
(5) Wel, veel gelucks, Andries; dat s teerste waere woord
Dat ick mijn leven uijt uw Backhuijs hebb gehoort.
eod.
[CH1669:141]
VAN CLAES
Claes klapt altoos, maer brenght geen schrijvens voorden dagh;
Op dat hij altyd vrij, Ghij lieght het, seggen magh.
14. Feb.
[CH1669:142]
AEN MALLEN ADRIAEN
Wat hebt gh, een wijsen Mann bejegent, Adriaen?
Hoe wist ghij dat hij t was, hoe kost ghij onderscheiden,
Daer wyse en sotten zijn, wat soort hij was van beiden?
Ick moet bekennen, tis veel van een Geck gedaen.
eod. 14. Feb.
[CH1669:143]
AEN DIRCK SNAPP
Ghy sitt en oversnapt aen Tafel oud en jonck,
Somtijds met reden, Dirck, en veeltyds met onreden.
Ey lieve, swyght soo lang, dat ick eens drinck met vreden;
Men stoort een Ezel toch niet geeren in sijn dronck.
eod.
[CH1669:144]
AEN IAN
Ian, spreeckt maer vriendelijck, schoon dat ick mij vergiss
En van u niet en krijgh, ick sal t u licht vergeven;
t Scheelt hoe men doet of laet: mij dunckt het soeter is,
Beleeft te weigeren, als met een snauw te geven.
eod.
[CH1669:145]
KEUR VAN LESERS
De wijste Lezeren en hebb ick niet te soecken;
Sij zijn noyt te voldoen; donwyste noch veel min;
Sij hebben geen begripp van woorden, noch van sinn:
De middelmatighe zijn recht slagh voor mijn Boecken.
eod.
[CH1669:146]
AEN EEN BESCHROOMT PREDIKER
k Wouw dat ghij eens voor all, op Stoel, ter herten naemt,
Dat Menschen dingen zijn, noch meer noch min, als ghij zijt.
Beeft gh oock thuijs of op straet voor lieden daer ghij by zijt?
Foey, schaemt u, jonghe Bloed, dat gh u voor menschen schaem
eod.
[CH1669:147]
ON-ONTHOUDEN.
Daer s geen ontkennen aen: een ysere memorie
Is een gewenschte gaev voor Wetten en Historie:
Maer menschen die van rouw en van elende weten
Verstaen wat nutter gaev de konst is van vergeten.
eod.
[CH1669:148]
PREDIKERS NUTT
De goede Predikers, die ons ons lessen lesen,
En God en syn Gebod met moeijte leeren vreesen,
Haer ongeluck is groot, en ons ondanckbaerheit,
Dat niemand eens van ons haer lesse weer en zeit.
(5) t Zyn menschen, soo als wij; mij dunckt het wel behoorden,
Die staegh aen tspreken zijn, dats altemets eens hoorden.
eod.
[CH1669:149]
AEN TRIJN
Daer staet geschreven, vrecke Trijn,
God sal u Goud en Silver zijn:
Ghij keert dat om, Gods woord te spott,
En Goud en Silver zyn uw God.
eod.
[CH1669:150]
IAN OP ANTONI
Antoni, oud en grijs, beroemt sich op syn krachten,
Van dat hij beter eet, meer doorslaept heele nachten,
En beter wandelen, en meer Wijns laden kan
Als, op syn twee of drij dozijnen jaeren, Ian.
(5) Ian weert sich met een klucht; en seght, wij moeten tgeven,
Wij eerst in t A. B. C. van leeren en van leven:
Hoe souden oude lien ons niet te boven gaen
In teen en tander werck? sij hebben t langst gedaen.
15. Feb.
[CH1669:151]
VAN TIJS
Tijs lijdt niet datmen veel van sijnen ouder kout,
En dus bejegent hij die syn verklaring wachten:
Die in gesontheit leeft is altoos jong te achten,
En all die sterft is oud.
eod.
[CH1669:152]
VAN TRIJN
Trijn viel den Doctor aen met water van haer Mann,
En vraegde, Domine, wat seght ghij van mijn Ian,
k Wouw dat ghij mij eens kost in dit Gelaessje lesen,
Of hij van dese sieckt, of niet en sal genesen.
(5) Het souw mij noodigh zyn: want is t er soo gestelt,
Dat hij geen nood en heeft, soo houd ick best het geld
Dat ghij mij kosten soudt: kan hij niet langer leven,
Wat helpen isser aen, en waer voor soud ick tgeven?
16. Feb.
[CH1669:153]
ALLE MANN JONG
Soo lang een yeder meest van tlangste leven houdt,
t En baet geen hondert jaer; niet een en sterfter oud.
eod.
[CH1669:154]
COMPLIMENT
Wilm seght altyd, mijn Peerd en ick;
All schijnt dat soo wat vreemd te staen,
Mij dunckt het niet onredelick;
Het Peerd moet voorden Esel gaen.
eod.
[CH1669:155]
Veu que jaijme tant le Debuoir,
Comme chascun le peut sçauoir;
Comment se peut il conceuoir
Que je deteste le Debuoir.
16. Feb.
[CH1669:156]
VAN LICHTE ANNE
Wat maghmen van tquaed hoofd van Anne liggen praten?
Men sweegh veel beter still.
Goe Vrouw, sij heeft verstand van doen en niet van laten;
Hoe kan sij beter zijn? sy doet all watmen will.
17. Feb.
[CH1669:157]
TRIJN AENDE POCKJENS
Wat zijn t voor Pocken, Trijn, daermé ghij light besmett,
En daer ghij niemand om wilt lyden aen uw Bedd?
Kom aen, hand over hert; ick vraegh het niet om tjockjens,
Bekent eens tuschen ons, zijn tniet de groote Pockjens?
18. Feb.
[CH1669:158]
AEN ADRIAEN
Ick had wat scherps geseght van Menschen haer gebreken;
Dat dunckt mij, wilt ghij wreken,
Onnoosel Adriaen,
Met weer-slaen of weer spreken:
(5) Ick wist niet wat ick zei; nu hebb ick mij verstaen;
k Sie dien de schoen wel past die treckt hem geeren aen.
eod.
[CH1669:159]
VAN THIJS
Thijs viel syn Kopp aen stuck; en viel een Been in tween,
En riep seer, O mijn Hoofd, en O mijn arme Been!
Maer trooste sich nochtans eer tlange was geleen,
Met stichtelicke reen,
(5) En sprack in Bybel-tael, wat ligh ick hier en ween,
En grommel end en steen,
k Stond niet vast op mijn leen,
Kwas wat te veel bedruijft, soo viel ick ginder heen
Op deen of dander steen.
(10) Indien t mij wel gedenckt, mij dunckt daer staet geschreven,
t Zy dat u Vyanden of Vrienden schade deen,
Ghij moet het haer vergeven;
Of hij mijn vijand nu, of oock mijn vriend magh zijn,
k Vergeef t den goeden Wijn.
20. Feb.
[CH1669:160]
AEN DIRCK
Dat moije Kindje, Dirck, daer Trijn af is gelegen,
Uw minnelicke Trijn,
Ick weet niet watter schuijlt, tgelyckt u niet ter degen;
t Moght, seght de wereld, wel een ander Vaertjes zijn,
(5) En dat s de beste huijck, daer Trijntje mé te kerck gaet.
Noch heet ghij u Monpeer; Dirck, lett hoe ghij te werck gaet,
Besitt gh een anders goed
En met een goed gemoed?
eod.
[CH1669:161]
VAN ANTONI
Antoni stryckt ten Huijs, ter Stadt, ten Landen uijt,
En laet sijn Huijsvrouwtje, syn eertijds uijtverkoren,
Met vele dusenden min als een rooden duijt,
En seven kinderen in negen jaer geboren.
(5) Siet ofter beter Mann
En milder wesen kan:
De vrouw en quam niet meer uijt alle de Conquesten
Als haer gerechte helft; hij geefts, haer heel ten besten.
21. Feb.
[CH1669:162]
AEN JONG EN OUD
Siet voor u, Ouderdomm, siet voor u, domme Ieugd;
De rouw sitt veeltyds op de slippen van de vreugd.
22. Feb.
[CH1669:163]
VAN GEURT
Geurt soeckt den Hemel te gewinnen,
En altyd light hem in syn sinnen
t Naeuw Naelde-gaetje van de Schrift:
Soo keurt hij Ryckdomm voor Vergift,
(5) En smeert schoon op Geld, Goed en Kleeren;
Soo meent hij dat hem geen ding deeren
Noch uyt den Hemel houden kan.
Wat is hij een wel meenend Mann!
22. Feb.
[CH1669:164]
AEN IAN
Ian, staet ghij op goed cier, past dat gh op een ding past;
Hebt een gerust gemoed, soo gaet ghij staegh te gast.
eod.
[CH1669:165]
AEN IAN
Andries de wijse Mann werdt voor een Geck geschoren
Bij alle Geck-geboren;
Ian, zijt ghij niet wel blij?
Bij alle Wijsen ghij.
eod.
[CH1669:166]
VAN DIRCKS DOCHTER
Dirck, die syn Dochter soeckt te venten,
Gelyckt haer by de lieve Lenten,
In tbloeijen van haer jonge jeugd.
Of die gelijckeniss veel deugt,
(5) Laet ick den kundigen bevolen:
Mij dunckt, Monpeer en sou niet dolen,
Geleeck hij liever haer gedaent
Bij daller schoonste Herfste maend;
Soo vruchtbaer, seggen stoute monden,
(10) Heeft s ijemand bij gevall gevonden.
23. Feb.
[CH1669:167]
VAN ANDRIES
Het Backhuijs van Andries, soo gloeyend-koper-rood,
Seght dat hij vrij wat gelds aen wijn en Bier vermorst heeft,
En dat sijn Lever brandt: nochtans en dorst hij noot:
De reden is, hij drinckt gedurigh eer hij dorst heeft.
eod.
[CH1669:168]
VAN DRIJ HANGEBASTEN
kWeet inden Haegh drij vier gesellen
Soo waerd geworght te zijn als Guijten op der aerd:
Maer, sou de stropp drij stuijvers gellen,
Soo isse geen van allen waerd.
eod.
[CH1669:169]
AEN WILM
Wilm, wilt gh een Krijgsman zijn, en schaemt gh u te studeren?
Foey, schaemt u van die schaemt, en neemt de moeyt van leeren
Dat het gemacklick is, en wel en cierlijck staet,
Twee Mans in eenen stoel, een Clerck en een Soldaet.
24. Feb.
[CH1669:170]
NIEWSGIERICHEIT
Daer gaet een Booswicht na tSchavott;
Daer loopt een ijeder naer als sott.
Waerom? die mensch sal moeten sterven,
En dan verrotten en bederven.
(5) Wel, wat een saeck! ofm alle dagh
Het selve wonder niet en sagh.
Mij roeren geen gemeene saecken,
In tongemeen light mijn vermaecken:
K vrees dat het qualick wesen kan,
(10) Maer waerder eens te sien een Mann,
Die nemmermeer sou sterven moeten,
Daer liep ick toe met all mijn voeten.
ult. (28) Feb.
[CH1669:171]
AEN IAN
Ghij seght, doe ghij mij laestmael spraeckt,
Hebt ghij mij soo wat wijs gemaeckt:
O Ian, wat soud het mij vermaken,
Kost ghij mij soo wat wijser maecken.
1. Mart.
[CH1669:172]
VAN TEUN
Teun will niet spelen als heel groot spel:
Dat heeft hij wel; want hij heeft het wel.
3. Mart.
[CH1669:173]
VAN IAN
Ian speelt maer om groot Geld uijt wel getaste kisten;
Dat heeft hij goed te doen; want altoos blyft hij rijck.
Oock segt hij, seer in ernst, de tyd is kostelijck,
Men soud hem voor klein Geld onwaerdelick verquisten.
eod.
[CH1669:174]
AEN EEN PREDIKER
Dirck, datmen preeckt moetm onderhouden
En luijstren na sijn eigen straf,
Of men ontroert noch jong noch ouden.
Hoe kan ick van uw preken houden?
(5) Ghij houdter selver toch niet af.
Dat heet ick holl en ydel preken:
Dat niet en brandt, kan niet ontsteken.
9. Mart.
[CH1669:175]
EIGENTLICKE DANCK
Ick stiet een dronckaert in een plass:
Hij danckte mij geduldigh:
Mij dunckt het geen onreden was;
Hij was m een plass-danck schuldigh.
eod.
[CH1669:176]
TROOST VOOR CLAES
Dat schoone kindtje, Claes, dat u Papatie noemt,
Is t uw en tuwe niet, na Pieter sich beroemt:
Maer quelter u niet in; daer is toch geen herdoen aen;
Denckt of ghij thadt gekocht, en wondter het fatsoen aen.
17. Mart.
[CH1669:177]
OP DE PRINT VANDEN PRED. BORNIUS
Quaem dit papieren hoofd een Menschen tong te krijgen,
Soo dat het levendigh het woord des levens spraeck;
Veel tongen seiden veel van soo een wondre saeck:
Maer spraeck t als Bornius, veel tongen mosten swijgen.
eod.
[CH1669:178]
AEN IAN
Ick hebb het selden ondernomen,
U te besoecken, malle Ian:
De ronde reden isser van,
Ick vreesden of ghij weer moght komen.
eod.
[CH1669:179]
VAN CLAES
Sterck drincken is een konst, seght Claes:
Soo s dan, die deerste voll is, baes;
En Claes heeft lang den prijs gewonnen,
Eer qualick ijemand heeft begonnen.
18. Mart.
[CH1669:180]
WISSE GETUIJGEN
Ghy zijt een groote Geck: waer, meent ghij, sien ick taen?
k Siet aen uw, Kleeding, Dirck, uw Lacchen, en uw Gaen.
eod.
[CH1669:181]
TEUN AEN SYN WIJF
Teun siet, dat droncken Lien sinn krygen in syn Neel,
En, als wel reden is, de nuchtere niet veel.
Soo sitt hij staegh en drinckt, en om dat Neel sou swijgen,
Die t haere met verdriet siet loopen door syn keel,
(5) Neel, seght hij, tis maer om wat sins in u te krijgen.
eod.
[CH1669:182]
ETEN EN DRINCKEN
Elck heeft syn deugden, en elck sijn gebreken;
Eten doet swijgen, en drincken doet spreken.
eod.
[CH1669:183]
ANDRIES DOBBEL SIECK
Hoe komt dat Andries soo deerlick siet?
Is hij sieck, of gequetst, wat leed magh hem letten?
Twee quellingen vallen hem swaer om versetten,
Een anders geluck, en syn eigen verdriet.
19. Mart.
[CH1669:184]
ELK SYN EIGEN KAPP
k Houw van de Gecken niet die k thuijs bij groote Heeren
In kappen van fluweel kortswijlich sie verkeeren:
Lust mij wat tydverdrijfs met een geboren geck,
Daer ick mijn selven vind, en isser geen gebreck.
eod.
[CH1669:185]
VAN CLAES
Claes quam my onvoorsiens vergasten opden Noen,
Om kenniss, soo hij sei, met mij te komen maecken.
Daer, meend ick, soud elck een tot sijnent best aen raecken;
Recht, seid hij, laet het ons dan eerst tot uwent doen.
eod.
[CH1669:186]
VAN WILHEM
Wat light gh en breeckt uw hoofd met Wilhem toverreen?
t En hecht niet watm hem segt en hondertmael magh seggen:
Ghij waert soo geck als hij, soudt ghij daer over leggen,
En lijmdet lichter een gescheurden pott aen een.
eod.
[CH1669:187]
VAN DIRCK
Dirck en spreeckt noijt sijn eigen lof:
Hij heeft gelijck, Dirck, en geen stoff.
eod.
[CH1669:188]
FOPS TROOST
Fop, dien de Dieverij sijn dagelixe brood is,
En nergens liever eet als daer hij ongenoodt is,
Gelooft gerustelick dat hangen geen groot nood is:
Want, seght hij met verstand, wat isser aen dat groot is?
(5) Die door een, korten stoot is,
En weet niet dat hij dood is.
20. Mart.
[CH1669:189]
VAN AGNIET
Maeckt ons geen sparteling, Agniet, ghij moet het hooren;
Voll achtentwintich Iaer zytgh, op het minst, geboren.
Daer is geen twijffel aen; ick spreeck met goed bescheit;
Uw, Moeder heeft het mij wel thien jaer lang geseit.
eod.
[CH1669:190]
AEN REINIER
Wien staet ghij daer en preeckt, Reinier, wien onderrecht ghij,
Een slaper, of een Geck? of beid, of een van tween.
Lett eens, om mijnent will, ten einde van uw reen,
Of hij niet vragen sal, wie is daer, en wat seght ghij?
eod.
[CH1669:191]
OPPERSTE EER
Leeft iemand in t gevolgh van een doorluchtigh Heer,
Men duydt het hem, als t is, tot een verheven eer:
Maer, Christenen, gedenckt, daer is een eer die t meer is;
God volgen; dat s een eer daer bij all eer oneer is.
21. Mart.
[CH1669:192]
(AEN TRIJN)
Eens, Tryn, om Gods will, eens, erbarmt u mijner ooren,
En staeckt dat kaeckelen. Souw ck t langer moeten hooren,
Ktrad liever, soo ick tré, met mijn besneewde kruijn,
Verr vande Zee-straet af door Scheveninger Duijn.
eod.
[CH1669:193]
NOODIGSTE LESS
Ick weet geen beter less en die ons nutter zij
In elcken oogenblick, als een, God is naerbij.
22. Mart.
[CH1669:194]
AEN ANTONI
t Is waer, ghij lydt geweld in een gerechte saeck:
Maer en gedenckt u niet, waer God seght, mij de Wraeck?
Antoni, meentgh op hoop van salicheit te leven,
(Dat s van vergiffeniss) en wilt ghij niet vergeven?
eod.
[CH1669:195]
(KIJVERS TOORN)
Die daer soo vinnigh staen en twisten als twee Wijven,
Docht elck een aen syn end, elck maeckt een end van kijven.
eod.
[CH1669:196]
AEN IAN
Geluckigh is de rijcke Mann:
Daer weet ghij van gevoelen van:
Maer om geluckiger te leven
En staeter niet vergeefsch geschreven,
(5) Geluckigh is de rijcke, Ian,
Die sonder vleck rijck wesen kan.
23. Mart.
[CH1669:197]
AEN NEEL
Wat, slaetgh uw Mann, en denckt niet aen uw keel?
t Smaeckt na de Galgh; het is een Manslagh, Neel.
eod.
[CH1669:198]
VAN DRONCKE PIET
Piet seght, hij wenschte wel geleert te mogen wesen
En schrickt niet voor de moeijt van dagh en nacht te lesen:
Daer s maer een hapering die sijn gemoed bedroeft,
Dat een gelettert man maer weinigh wijns en hoeft.
eod.
[CH1669:199]
VOORDE MUSIJCK
Is t moglick, Gasten, dat gh uw monden niet en houdt,
Daer tGastemael soo soet bespeelt werdt en besongen?
Is tsoo onlieffelick bij tklatren van uw tongen,
En is t soo slechten Waer, een Diamant in t Goud?
eod.
[CH1669:200]
VAN DIRCK
Dirck, zei ck, t Process is quijt; betaelt, ghij moeter aen:
De Heeren hebben t soo gewesen en verstaen.
Gewesen, zeid hij, jae, dat magh en moet soo gaen:
Maer hadden sy t verstaen, t en waer soo niet gewesen.
eod.
[CH1669:201]
PIER SLEMP OP
Pier spilt all wat hij heeft, en speelt niet als moij weer;
t Geld gaet met sacken door, en tland met heele mergen.
Wat een voorsichticheit! om of haer schier of mergen
Syn kinderen aen tgoed verliepen, als Monpeer.
eod.
[CH1669:202]
VAN DIRCK EN HILL
Dirck doet all wat hij will met Hill.
Dat neemtmen strax op Borst en Bill:
Maer soo en ister niet gelegen.
Hoort, argewaenen, en swijgt still;
(5) Dirck will maer goed doen en ter degen,
En daer en heeft Hill oock niet tegen;
Soo doet hij met haer wat hij will.
eod.
[CH1669:203]
OP PIETERS DICHTEN
Schrijft Pieter altemet een Veers,
t Is dobbel waerd in tlicht te komen;
Werd maer mijn seggen wel genomen:
Ick meen in t Vier, of inde Keers.
eod.
[CH1669:204]
VAN TEUN
Teun doet thuijs niet een ding, en buijten niet met allen:
Hij slijtt met ledigh gaen syn Mantel en syn Schoen.
Mij is een reden van syn niet-doen ingevallen;
Hij kent sijn eigen aerd, en vreest voor quaed te doen.
eod.
[CH1669:205]
ALCOVE
Als t lang gemeten is, geteeckent en gebootst,
Hoe ruijm, hoe hoogh, hoe breed de Slaep-sté dient te wesen,
Soo werdt het Vonnis in dAlcove dus gewesen;
Het grootst Gemack is tkleinst, het kleinste werdt het grootst.
24. Mart.
[CH1669:206]
NOCH
Wat s een Alcove by een luchtigh Slaep-Gemack?
Een wel gesneden Bors uijt een te wyden Sack.
eod.
[CH1669:207]
VAN IOOST
Ioost was van drincken sieck, en, souwmen hem genesen,
Hij most den bittren Croes uijtpoijen, dick en veel.
Genesen, valt hij weer aen tspoelen van syn keel,
En poijt veel neerstigher als emmermeer voor desen,
(5) En geeft dit praetje voor een reden van gewicht:
Daer zijn geen menschen die meer als dondanckbre stincken:
Nu ben ick mijn Doctoor soo hooghelick verplicht,
k Moet all uer eens op tminst de Mans gesondheit drincken.
eod.
[CH1669:208]
VAN PHLIP
Phlip spoelt sijn tanden staegh met rijpe-druijven-natt,
All waer hij theerlixste van Vloed of Ebb kan vinden,
(Van zee-vloed, of Rhijn-ebb) en, hebb ick t wel gevatt,
Dat spoelen kost hem meer als t wasschen van syn Linden.
eod.
[CH1669:209]
IANS YVER
Die voor het Vaderland will sterven op de Vest,
Verdient veel eers, seght Ian, en will s hem geerne geven:
Maer, voor sijn eigen hoofd, hondt hij altoos voor best,
Als oock goed vaderlands, voor tVaderland te leven.
25. Mart.
[CH1669:210]
VAN DIRCK EN SYN WIJF
Dirck is een rechten Uijl, tWijf smeert haer oolick Wesen,
En doet het glimpen, trots het fijn Veneetsch gelas.
Daer spiegelt Dirck sich in: waer hebt ghij oyt gelesen,
Geleerde, dat een Vrouw een Uijlespiegel was?
eod.
[CH1669:211]
VAN CLAES
Van jongs heeft Claes gerooft; nu moet hij teens ontgellen,
En wandelt na de Galg. Met all syn Metgesellen?
Niet een. Wat zijnse dan, onschuldiger als hij?
Neen, maer Claes tot de Galg wat meer geboorn als sij.
eod.
[CH1669:212]
VAN FRANS
Frans heeft mij lief gehadt; dat heett hij mij gelooven,
En dat een avrechts woord die liefd heeft doen vergaen:
Hij lieght; ten is geen vier datm om een haer kan dooven;
Die tsoo licht laten kan, en heeft het noijt gedaen.
27. Mart.
[CH1669:213]
IANS BIECHT
Is t aengeboren erf, een eigen Conscientie,
En heefter ijeder een;
Soo heefter ijemand twee, seght Ian; met reverentie,
Want ick en hebber geen.
eod.
[CH1669:214]
OP IAN BULT
Ian bult besiet mij suer, en doet mij min als recht;
Ick hebb hem niet misdaen, na k t wel kan overleggen:
Ghij zijt een slimme Schelm, soo hadd ick mogen seggen;
Ghij zijt een rechte Geck, soo hebb ick maer geseght.
eod.
[CH1669:215]
HERMAN NA DE GALGH
Om een sess Merghen lands heeft Herman lang gepleitt:
Nu werdt hem sess voet lands bij Schepenen ontseit.
eod.
[CH1669:216]
VAN CLAES
Een gulde, een silver eew en kan Claes niet betrecken,
Een ijsere veel min; hij is noch vande vrecken,
Noch van de wreede niet: syn hert hangt aen goe wijn;
Een Wijn-eew, quamer een, sou recht sijn weelde zijn.
eod.
[CH1669:217]
VAN DIRCK
Doe Dirck meer kleeren had verdroncken dan versleten,
En noch wel eens soo veel verdobbelt als verpleitt,
Als endelick sijn Paerd de Haver was ontseit,
Soo most het na de Merckt; waerom, is goed te weten;
(5) t Vleesch was dier inde Hall, als Dirck syn Paerd most eten.
eod.
[CH1669:218]
VAN TEUN
Nu houd ick van de Konst? s is waerdigh luijd gepresen;
Waerseggers hebben Teun gewaerschouwt lang voor desen,
Dat een aemborsticheit hem tleven korten sou:
Daer gaetm hem op t Schavott doen kijcken door een touw.
eod.
[CH1669:219]
IAN VERLIEFT
Ian had sijn Griet soo lief als m ijemand hebben kan:
En nu noch liever dood als levend; dat s een Mann!
eod.
[CH1669:220]
OP CLAERS CONTREFEITSEL
Schrickt niet, die onvoorsiens dit Beeld in handen krijght:
t Is Claer klaps op een Duijt: maer de natuer light onder,
De Konst heeft doverhand: siet wat een werck van wonder,
Wat een geluck; sij staet als of sij leefd, en swijght.
28. Mart.
[CH1669:221]
VAN IAN
Ian heeft syn Broer in t Graf gebracht,
Ick weet niet of hij schreit, of lacht;
Altoos ick hebb hem hooren seggen,
Hij light wel dien de Heer heet leggen,
(5) En somtyds oock, met goed bericht,
Ick ben die goe vriend meer verplicht
Als beij, mijn Vaertien en mijn Moertje,
Sij maeckten mij het jongste Broertie;
Broer is in tonderspit geraeckt,
(10) En heeft mij oudste Broer gemaeckt.
4. Apr.
[CH1669:222]
VAN IEROEN
Ieroen veilt en verkoopt all wat voor hem vergaert is,
En lapt het doorde keel: vraeght ijemand wat hem schortt,
Waerom hij arm will zijn? syn antwoord is in tkort,
Mij lust eens te doorsien hoe veel mijn goed wel waerd is.
6. Apr.
[CH1669:223]
CLOPP AEL
Licht Ael is nu een Clopp, en sitt staegh inde kercken.
Wat was teen gauwen Baes
Die ons eerst leerde mercken,
Dat meestendeel een Vrouw een Sess werpt, of een Aes!
eod.
[CH1669:224]
VAN CLAES
Claes gaet voor Advocaet, en is niet min als dat:
Soo swijght hij wijsselick op wat hij niet en vatt;
Want, seggen en niet weten,
Is valsch getuijgen werck; soo soeckt hij niet te heeten.
eod.
[CH1669:225]
OP ANDRIES
Een Grafschrift voor Andries? Wie sou daer over leggen?
Men wist schier niet van waer,
Of wie, of wat hij waer,
Soo lang hij heeft geleeft; wat hoeftmen tnu te seggen?
6. Apr.
[CH1669:226]
AEN AERT
Wy lesen hier en daer,
Afwesen sterckt de liefd: Aert, komt mij niet te naer,
My lust te deegh te sien, of t logen is, of waer.
eod.
[CH1669:227]
OP HET AFBEELD VAN EEN STOMME
Gebreeckt niet als de Spraeck aen oude schilderijen,
Die elck soo geerne siet;
Denckt hoe verr is t Pinceel geraeckt in onse tijen;
Hier en gebreecktse niet.
7. Apr.
[CH1669:228]
OP HET SELVE
En wenscht niet dat dit Hoofd syn lippen roer en spreeck.
Als andere dat deden,
Men vond het fraey met reden:
Dit, hoe het meerder sprack, hoe dat het min geleeck.
8. Apr.
[CH1669:229]
AEN IAN
Zijt gh op het land gequetst, geplundert en gevangen,
Op zee by na vergaen, van Buskruijt half verbrandt,
En volght u tongeluck in water, vier en land,
Ian, soeckt heil inde locht, en gaet u laten hangen.
eod.
[CH1669:230]
IAN GESTUIJTT
Daer was een seker Mann: soo hoord ick Ian beginnen
Een praetjen in t Gelagh. Soet, zeid ick, seght, Misschien;
Ghij moght u, seker, in dat, Seker, licht versinnen;
Ick hebber, dat ick weet, noch weinighe gesien.
8. Apr.
[CH1669:231]
DIRCKS GEDICHTEN
Dirck seght, syn Dicht heeft menighmalen
Den Leser aengenaem geweest.
Ick kan hem daerin niet behalen;
Indien hij tselver dickmaels leest.
eod.
[CH1669:232]
KEUR VAN LESERS
Claes will gelesen zijn, maer niet van alle Mann:
Van Volck dat geerne leest; maer niet dat schrijven kan:
De schrijvers heet hij Cocks; die zijn te vies van smaecken,
En veel te dunn van Tong; daervoor en koockt hij niet;
(5) Gemeene Lesers zyn t die hij syn Tafel biedt,
En tis hem eers genoegh sijn Gasten te vermaecken.
11. Apr.
[CH1669:233]
VAN MIJN HUIJS
Andries seght van mijn Huijs, het is een goed getimmer,
Dan hier en daer alleen gebreeckt wat: Is dat waer,
Soo isser inden Haegh noch in all tLand geen slimmer;
Want all dat niet en deught is altoos hier of daer.
12. Apr.
[CH1669:234]
DIRCKS ONPARTYDICHEIT
Dirck neemt van wederzij geschencken, en is Rechter.
Wanneer men them verwijtt en met de Wetten dreight,
Soo seght hij, daer s geen dingh bequamer noch oprechter,
Het maeckt hem wederzijds noch min noch meer geneight.
eod.
[CH1669:235]
AEN CLAES
Claes, noodt ghij mij te gast by vijf en twintigh Gasten?
Van all die ghij daer noemt en kenn ick er niet een:
Ey, laet mij liever thuijs wat peuselen, of vasten
Met goede kennissen: ick eet niet geern alleen.
eod.
[CH1669:236]
AEN IAN
Ian, zijt ghij gramm? dat is geen wonder;
Maer wonder waer t, en sonde mé,
Hadt ghij geen ooren tot de Vré:
Komt, scheiter af, de Sonn gaet onder.
eod.
[CH1669:237]
(KAELE LETTER-DIEF)
Teun light mij en besteelt in tschrijven en in tspreken,
All waer hij spreeckt of schrijft vernem ick ijet van tmijn.
Ick wouw dat kloecke Lien mijn Dieven wilden zijn,
En sulcke brodders niet; soo wist ick mij te wreken.
eod.
[CH1669:238]
(NEEL IN T BAD)
Neel deckt all tonderste, met reden, als s in t Bad is.
t Is jammer dat haer Hoofd en Backhuijs boven t natt is;
Sij most haer schamen, wists hoe leelicken ding dat is.
eod.
[CH1669:239]
(WAT NIEWS)
Geleerde seggen, Ian, (k weet niet of ghyder van zijt)
Dat niet geseght en werdt, jae niet een enckel woord,
Dat niet geseght en was. Dat ghij een eerlick man zijt,
Segg ick, (al meen ick tniet) wie heeft dat oijt gehoort?
eod.
[CH1669:240]
(GOEDE EIGENLIEFDE)
Andries, soo ghij gaet trouwen,
En zijt slapp van onthouwen,
Leest eens s daeghs watter staet in een Gods-wijsen Brief,
Bemint de Man syn Vrouw, hij heeft sijn selven lief.
eod.
[CH1669:241]
(ONGEMEENE KOST)
Ian heeft sijn Peerd verkocht, en spilt het Geld met smeeren:
Antoni hielper laest een groot deel af verteeren,
En prijst het goede chier, en seghter daglix af,
kWist niet dat Peerdevleesch soo goe pottagie gaf.
13. Apr.
[CH1669:242]
(VOOR DE MOLENAERS)
Een Molenaer een Dief te zijn!
Mij dunckt het heeft geen redens schijn:
Wat hoeft hij om veel Goeds te geven,
Een Mensch die vanden Wind kan leven?
eod.
[CH1669:243]
IAN TE VREDEN
Ian was eens arm en wierd beklaeght;
Nu siet hij syn geluck benyden,
En seght seer wel, Als t God behaeght,
t Is beter Nyd als Nood te lyden.
14. Apr.
[CH1669:244]
VERMANING
Dirck schoof bij misverstand van vijf of sestien trappen;
Eer ick hem houden kost was tongevall geschiet.
Dirck, zeid ick, lust u meer te glijen als te stappen,
Dat is de kortste wegh, maer tis de sachtste niet.
eod.
[CH1669:245]
AEN ANTONI
Waer heen, Antoni; na de Miss?
Daer weet ick niet op als, t Is mis.
eod.
[CH1669:246]
ONDICHTE REGIERING. AEN EEN BURGEMEESTER
Hoe wel tot uwent het Stadhuijs,
Als t op het nauwste meten quam,
Bij tWonder-werck van Amsterdam,
Seer weinigh meer is als een kluijs;
(5) t Gebouw is goed; lang moet het duren:
Maer is t niet wat te dunn van Muren?
All watter binnen omme gaet,
Verneemtmen datelick op straet.
eod.
[CH1669:247]
VAN TRIJN
Trijn is verkout, en schorr en hees:
Noch wil t Wijf kaeckelen, seght Kees:
Dat s van delendigste gebreken,
Een Vrouw die swijgen kan, noch spreken.
eod.
[CH1669:248]
SLECHTE LOOSHEIT
Een lichtmiss eischte mij acht of thien Pond te leen:
Ick seid, ick hadder juijst (voor hem, verstaet) niet een.
Drij daghen na den dagh ontbiedt hij dat hem Gasten
Op taller onvoorsienst besprongen en verrasten,
(5) En eischt mij een Lampett te leen, voor tmiddaghmael.
Hij nam mij voor een Geck, of half, of heeltemael.
Wat een vernufte konst! wat moght de kappstock meenen,
Die ck thien geweigert hadd, soud ick dien hondert leenen?
eod.
[CH1669:249]
VAN PIER
Pier lagh en las mijn Dicht; ick wouw dat hij tgestaeckt hadd:
Hij las het mij soo mall, het gingh of hij tgemaeckt hadd.
eod.
[CH1669:250]
DROOMERS WAKEN
Ghij staet vroegh op: nochtans en geewt ghij noch en gaept niet:
De reden is, ghij slaept gerust: maer ick ben loom,
Laet op, en slaeperigh: de reden is, ick droom:
En wel heeft een wijs Man geseght, Die droomt en slaept niet.
eod.
[CH1669:251]
DAMNUM CESSANS
Gelijck een Beeck valt in een grooten stroom,
Heeft onse Ian sijn rijcken vrecken Oom
Sijn Bors gestijft s jaers met een vijftich Croonen.
Oom, hoopten hij, soud t na sijn dood beloonen.
(5) Die slagh is miss; en in Ooms Testament
Is onse Ian noch voor noch na bekent.
Klaeght hij? mij dunckt hij heeft het goed te dulden,
Oom laet hem na s jaers hondert vijftich gulden.
18. Apr.
[CH1669:252]
DIRCK EN CLAES
Dirck is all zeventich, en wouw noch, als hij most,
Een gracht van twintich voet diep waters over springen.
Claes is soo oud als Dirck, en seght, veel grooter dingen
Woud ick in tspringen doen, als Dirck doet, als ick kost.
eod.
[CH1669:253]
TROUWE HULP
Tijs roemd, hij had een, Salm, daerbij de groote Mast
Van een Oost Indisch schip in dickte niet kon halen,
Sien leven in een Fuijck: syn knecht die op hem past,
En moet sijn Meesters munt goed maecken in tbetalen,
(5) Stond inde saeck versett; die dickte viel hem bang,
En docht hem bij een mast niet heel wel vast te stellen.
Maer, seid hij, yeder moght voor waerheit na vertellen,
Was t niet soo dicken Salm, hij was wel ruijm soo lang.
19. Apr.
[CH1669:254]
ANTONI GIETLEUGEN
Der Dichtren konst en recht, is, meesterlijck erdichten,
Naer onser ouderen rechtsinnighe verstand:
Is tseggen waer en wiss, naer ick mij laet berichten,
Soo is Antoni een puijck-dichter van ons Land.
eod.
[CH1669:255]
SUR UNE BOURSSE DOR DE MAD. ANTONIA DE HUIJBERT
Dune si belle main une si belle Boursse!
Fut il jamais Present de pareille valeur?
Ouij; jen aijme un plus beau; Belle, cest vostre coeur;
Car jestois oublié, neust esté ceste source.
20. Apr.
[CH1669:256]
VADER IAN
Ian, hoe veel kindren hebt ghij wel?
Vraegd ick onnooselick en sonder achterdencken:
Acht, seid hij, heefter onse Nell.
Nell stonder bij, en grimd, en seij, Mijn eer te krencken,
(5) Dat soudt ghij beter laten, Ian.
Hij sprack, dat doen ick niet, maar hebb ick allemann
Bewijs en rekeningh tot naeld en draed te geven,
Van hoe veel kindren ick noch elders hebb in tleven?
20. Apr.
[CH1669:257]
VAN TRIJN
Ick weet niet wat haer schortt; Trijn magh t self overleggen:
Een dingh en moet ick seggen,
Als t mij te kiesen stond,
Veel liever kusten ick haer Handschoen als haer Mond.
eod.
[CH1669:258]
AEN CLAES
Claes, en prijst noijt uw werck voor Gecken, noch voor Wijsen:
Is tprijselicke waer, sij moet haer selven prijsen.
21. Apr.
[CH1669:259]
DIRCKS ONSCHULD
Dirck prijst sijn eigen werck, en derft dat wijsheit noemen:
Want, seght hij, tis Gods werck; magh ick Gods lof niet roemen?
eod.
[CH1669:260]
ERRAED
Noyt en misluckt Verraed aen Steden of aen Staet.
Want, als het wel vergaet,
En derft geen mensch op Straet
Meer seggen, tis verraed.
eod.
[CH1669:261]
GEMEENE WENSCH
Ian wenscht sijn wijf in tgraf, sy wenscht hem onder daerd:
Mon Fils, den erfgenaem, die, naer der Liefden aerd,
Sijn goeder ouderen devotie niet will stooren,
Bidt dat den Hemel haer te samen will verhooren.
eod.
[CH1669:262]
BEHENDIGHE WINST
All wat ick Pieter leen is sonder keeren quijt:
Soo wijs heeft mij de proef doen werden metter tijd.
Komt hij mij dan te veld, en soeckt mij Thien tontleenen,
Soo pass ick hem pas Vijf, en schenck hem die met eenen.
(5) Soo komt hem eigen thuijs half wat hij leenen souw,
En ick winn dander helft, die ck uijt den brand behouw.
22. Apr.
[CH1669:263]
CRIJN
De Goddeloose Crijn en wouw geen einde maecken
Van Gods all-heilicheit te loochnen en te laecken.
Ick vraegden hem, wat Beest hij meend op tvasteland
Het grootst van allen was? hij riep, een Oliphant.
(5) Soeckt, seid ick, Olyphant, of m u om geld will kijcken;
Groot hebb icker gesien, maer noyt geen uws gelijcken.
eod.
[CH1669:264]
CLAER AEN CLAES
Claes quam Claer onbekent een straet lang na gegaen,
En seid haer, om te mallen,
Claer, hadt ghij mij soo wel van voren aengestaen,
Als hier van achteren, ick waer u aengevallen
(5) En, hondert tegen een, daer most een Soen op staen.
Voldoet dan u gevallen,
Sei Claer, en, soo ghij toch tot kussen zijt gesint,
Gaet aen, en kust mij eens daer ghij mij schoonste vindt.
eod.
[CH1669:265]
AEN GERRIT
Ghij wenscht de Coeckoecken, met haer verroeste stemmen,
In tdiepste van de zee. Maer, Gerrit, kont gh oock swemmen?
eod.
[CH1669:266]
AEN SCHOUTH IAN
Ghij hebt het niet gekocht, uw Schoutampt, Ian, dat s waer:
Maer die t u heeft doen hopen,
En oock bestelt daernaer,
Heeft u sijn Paerd doen koopen
(5) Voor hondert ducatons, of twee, of drij, of vier:
Het Schoutampt is goe koop; maer t Paerd valt vrij wat dier.
eod.
[CH1669:267]
BARMHERTIGE AGNIET
Myn Mann, mijn lieve Mann, om min als niet gevangen,
Een brandmerck op sijn rugg! Mijn Heeren, riep Agniet,
Doet hem die schande niet,
En laet hem liever hangen.
eod.
[CH1669:268]
VAN IANS HONGER
Ian is syn honger quijt, de grooten eter, Ian;
Hy heeft hem korts verloren:
Soo hem een arm man vindt, ick segh t hem van te voren,
t Is een bedurven mann.
24. Apr.
[CH1669:269]
VAN DIRCK EN MIJ
Dirck eischte mij een Boeck van mijn gedruckte vodden:
k Seij, soeckter een te koop; bij mij en isser geen.
Hij sprack, mij lust geen geld aen sulck tuijgh te verbrodden;
Mij lusten t noch veel min; soo raeckten wij van een.
eod.
[CH1669:270]
WILM ONTKOMEN
Wilm, die t all heeft begaen watm inde booste laeckt,
Is met geweld en list de Voor-poort af geraeckt:
t Is wonder dat by nacht geen mensch en heeft geroken,
Als sulcken etter-buijl is door en uijtgebroken.
26. Apr.
[CH1669:271]
LIJS EN IAN
t Is waer, seght lichte Lijs, ick ben niet al tonvuijl,
En buytel somtyds wel eens achter hegg en doornen:
Maer sett bluts tegen buijl;
Ian, mijn gekroonden uijl,
(5) Heeft oock all, voor syn hoofd, wat veeltjens op sijn hoornen.
eod.
[CH1669:272]
AEN QUISTIGHE GIJS
Tien duysend Gnlden, Gijs, is waerlick een present,
Dat swaer weeght inde Bors: maer, kost ghij wel bedencken,
Hoe ick t u eischen derv, en hoe ghij t mij soudt schencken,
Ghij soudter lichtelyck af scheiden: Dit s mijn end;
(5) Ick kan een wetenschapp die ghij noijt leerde; Spaeren.
Geeft mij die Guldentjens; ick sals u soo bewaeren,
Dat, als ghij tende zijt, daer ghij soo ras na rent,
Den Hemel dancken sult, en mij, voor uw present.
eod.
[CH1669:273]
WERELDS BESCHRIJVING
My dunckt, de Wereld noemde een wijs Mann wel te recht,
De Tafel van Gods thien Geboden averecht.
eod.
[CH1669:274]
VAN TEUN
Teun seght, Ick ben goed geefs; dat siet hij in mijn hand.
Siet wat een kloeck Verstand;
Waer soud hij t aen sien moeten?
Men geeft niet met de Voeten.
27. Apr.
[CH1669:275]
REINIER DE BOUWMEESTER
Reinier, den Architect, ging grimmen door een Straet,
Daer t voll wanschepselen van misgebouwen staet:
En, of t mis spellen was, of om in ernst te gecken,
Het viel hem uyt den mond, tLand is voll Archigecken.
eod.
[CH1669:276]
WOECKER
Die woecker sonde noemt, heeft geen Geld, seid een Sott:
Maer die tgeen sond en noemt, seid ick, en heeft geen God.
27. Apr.
[CH1669:277]
TURCKSCHEN OORLOGH
Wel noemd een Mann, dunckt mij, met goed bescheit
Den Turckschen Krijgh de Vré der Christenheit.
eod.
[CH1669:278]
MISREKENING
Houdt daer, Vriend, seider een, en gaf den Armen wat;
God sal tmij in mijn leven
Eens mogen wedergeven:
Als of t hem God alree niet eens gegeven hadt.
eod.
[CH1669:279]
KLOCK-GELUIJD
De Klocken geven een veel donckerder geluijd
Daer een lief eenigh kind den Oudren komt tontsterven,
Als daer een rycke Neef ter aerde werdt geluydt
Daer geen misnoeghen meer aen vast en is als erven.
eod.
[CH1669:280]
MEDICI ET CHIRURGI
Heel-meesters met der hand, en die Latynsche Snappers,
Die tmet den monde doen en houden Vleesch en Been,
En Spier en Zenuwen, en Lijf en Ziel aen een,
Heeft een te recht genoemt Gods Stoppers en Gods Lappers.
eod.
[CH1669:281]
OP DONDANCKBAERHEIT
Die syn weldaden noch verliesen will, noch wagen,
Geraeckt ontwijffelick ten einde syner dagen
Eer dat hij ijemand goed
In all sijn leven doet.
eod.
[CH1669:282]
GEBEDEN VOORDEEL
Kindren van heden, die tschole verkeert,
Lett op een reden die ck hebbe geleert,
Neerstigh gebeden is half gestudeert.
eod.
[CH1669:283]
AEN REINIER
Reinier, ick moet een dingh bedingen.
Als ick spreeck, moet uw Mond niet gaen:
Twee konnen wel te samen singen,
Maer tsamen spreken gaet niet aen.
28. Apr.
[CH1669:284]
KELDERMACHT
Een nuchtre Mann is uytgebroken,
Die op den hals gevangen sat;
Niet door een venster, maer gesloken
Door een ontraelliet kelder-gat.
(5) Siet wat de soberheit kan geven.
Pier poij, Louw lick, Tryn dronckeluijt,
All ging t haer aenden hals en tleven,
En raeckten door geen Kelder uijt.
eod.
[CH1669:285]
MOLENAERS GERIEF
t Best, seid een Molenaer, dat in den Molen is,
Is dat een Sack niet meer kan spreken als een Viss.
eod.
[CH1669:286]
VERBODEN TOORN
En stoort u niet, mijn Vriend, indien ick ijets misdoe.
Dat staet maer Ouderen en Overheden toe.
eod.
[CH1669:287]
AFSTEKEN
Feilt eens een eerlijck Mann, elck will met stijve kaecken
Het feil verdubbelen: van Guijten spreecktmen niet;
Als waer t geen enckel feil. De reden is, men siet
Een swarte Vloij veel eer op witt als op swart laecken.
eod.
[CH1669:288]
AEN EEN PREDIKER
Soet, niewe Domine; verheught u niet te seer:
Ghij hebt nu all den loop, als andere wel eer:
Maer Gunst en is geen Erf, en Niew en gaet niet verde;
Daer is geen Sondaghs kleed, dat niet een Daglix werde.
eod.
[CH1669:289]
SLECHTE HULP
Die Wellust meent met Wellust te versussen,
Neemt vlammend Vier met Swavel uijt te blussen.
eod.
[CH1669:290]
VAN LIJS
Wat heeft Lijs quick en stricks op beid haer Schoenen staen!
t Is jammer dat haer slippen
Soo lang daer over wippen.
Haer leelick Backhuijs heeft soo weinigh kijckens aen,
(5) Sij pronckte na mijn sinn, als s op haer hoofd wou gaen.
29. Apr.
[CH1669:291]
MIS-SPELLEN
En laet u niet verleiden
Met letteren te scheiden:
Siet hoe licht spellen hinckt;
Een streepken tuschen beiden
(5) Brengt u van Bosch in Weiden,
De Koekoeck sitt en singt,
De Koe-koeck light en stinckt.
eod.
[CH1669:292]
GOED GELUIJD
Helen is altemael haer Moertje;
Sy singt heel wel en is een Hoertje:
Ian singht mé. Wat een Madrigael,
Een Coekoeck met een Nachtegael.
eod.
[CH1669:293]
GRAF-SCHRIFT VANDEN BOUWMEESTER POST
IN 2. DAGEN SIECK EN DOOT
Bij dese Post
Light Pieter Post,
Die won syn kost
Soo veel hij kost
(5) Aen Balck en Post,
En wierd verlost
Met hij begost,
En als hij most
Verging te post.
3. May.
[CH1669:294]
(OPRECHTE MILDHEIT)
In tsterven heeft Reinier den Armen wel bedacht.
t Is wonder, werdt het niet in s Lands Chronijck gebracht.
Mij lust eens toverslaen: wat heeft Reinier gegeven?
Het ghen hij langer niet behoefden als syn leven.
(5) En heet hij daerom Mild gestorven? Misverstand.
Hij heeft gegeven, jae; maer uijt een anders hand:
Den Erfgenaem sijn hand, dien tGoed was aengeboren,
Dat doverledene niet langer toe kost hooren,
Als tot ontlevens toe: scheidt dese geern daer af,
(10) Soo is sij milder mild als die in t sterven gaf:
Die geerne loss laet, geeft; en soo, maer thien by tleven,
Is meer als dusenden all stervende gegeven.
8. Maij.
[CH1669:295]
VAN DIRCK EN IAN
Dirck heeft niet fraeis geseght, geschreven, noch gedaen;
Ian heeft met alle drij tgedurighe vermaen
Van alle Mann verdient: siet of het scheel niet groot is,
Van dood zyn als men leeft, of leven als men doot is.
11. Maij.
[CH1669:296]
SCHOONE MUSIKE
Brandt bast den Bass, Phlip snuijft den Tenor;
Dat hoor ick geern, maer liefst met een Oor;
Reinier singt heele dagen lang
Den Boven of den Boeven-sang.
eod.
[CH1669:297]
MANN EN VROUW
Het eerste Menschen-paer (vertelt Claes uijt Chronijcken
Ick weet niet waer gedruckt, hij magh het self doen blijcken)
Het eerste Menschen-paer, Heer Adam en sijn Wijf,
En hadden geen gevall deen in des andren Lijf:
(5) Sy saghen Borst en Buijck van boven tot beneden
Staen gapen sonder slot, en t docht haer beyd onreden:
Aen t rijgen vielen sij, elck met syn nesteling;
Maer tquam oneven uijt, all meenden sij een dingh:
Heer Adams Nestel-snoer viel wat te lang in trijghen,
(10) Vrouw Evas wat te kort, om theel vell toe te krijgen.
Noch hangt dat overschot en dat gebreck van Touw
Den Menschen aen, seght Claes, en maecktse Mann of Vrouw.
12. Maij.
[CH1669:298]
OUDERDOMM
Daer is wat vreemds in toogh, en theeft doch sijn Waerom:
Elck soeckt en trachter na; en als men t heeft bekomen,
Soo wenscht het yeder een of wegh, of niet gekomen;
(t Gelijckt een Raedsel, maer ten is t niet) Ouderdomm.
14. May.
[CH1669:299]
OP MIJN SNELDICHTEN
Komt ijemand vreemd te voor, waerom ick tyd en sinnen
Aen Beuselingen hang, die all uer eens beginnen,
En einden all uer eens; die neme voor bescheid
(Een wijser Mann als ick heeft schier ijet sulx geseit)
(5) Hoe dat mijn herssenen gelijck twee Molesteenen
Staegh aen het maelen zijn; waer uijt de Menschen meenen
Dat somtyds wat goed Meels te voorschijn is gebracht:
Laet ick die Steenen leegh, sij breken all haer kracht
Deen op den anderen, en moeten sich verslijten:
(10) Soo hoefter Molster toe, daer in sij moghen bijten.
Neemt dan het Meel in tgoed, daer med ick u betael;
t Is tbeste Land juijst niet daer ick mijn Koren hael.
eod.
[CH1669:300]
WELSPREKENTHEIT
Ghij snapt gedurigh, Dirck, en meent met Wind te breken
Voor een welsprekend Mann te werden aengesien:
Lett hoe ghij u bedrieght: dus seggen wijse lien,
Die niet wel swijgen kan, kan noch veel min wel spreken.
16. Maij.
[CH1669:301]
THIJSENS WAPEN
Thijs lacht met d ijdelheit van niewen Adels Huijsen
Met all haer Wapen-tuijgh, voll Leewen en grof wild.
Hy pocht op edel bloed, als voerend in syn Schild
Vier Ionckers Vloijen en vijf van syn vetste Luijsen.
19. Maij
[CH1669:302]
IOOSTENS EED
Daer wierd een Ring gemist by vrienden onder een,
En lang vergeefsch gesocht in hoecken en in holen;
Ioost wierder mé beticht; maer riep geweldigh, neen,
En seid, ick moet een Dief zijn, hebb ick hem gestolen.
eod.
[CH1669:303]
GELDELOOS COOPMANN
Ian hadd veel sonder geld gekocht voor sijn gerief.
Dat quam den Schouth ter oor, die ging t hem doen berouwen:
Hoe, seid hij, hoe, Heer Schouth, waer derftmen mij voor houwen?
Voor houwen? sei de Schouth, men houdt u voor een Dief.
eod.
[CH1669:304]
WETELOOSE IAN
Ian, de Satyne, jae, Ian de Fluweele Ian,
Ian, altyd even moij, die geen A. B. en kan,
Gevalt mij even als een Ebben leeghe Kass,
Of een Goudlaken Rock gevoert met Canefas.
eod.
[CH1669:305]
UIJTLEGGERS
Uijtleggers sonder end bekladden Boeck aen Boeck,
Terwijl s elck even heet voor haer gevoelen vechten:
En ick, in dat gedrang, en vind niet dat ick soeck:
t Gaet vast, dat heel veel Kocks bederven goe gerechten.
eod.
[CH1669:306]
VAN CLAES
Claes haet de Wijsen, om dat hij er geen is,
En haet de Gecken, om dat hij er een is.
eod.
[CH1669:307]
(NEEL BEKLAPT)
Neel singt soo soet als geen:
Maer, komt ghij haer wat nader,
Soo spreeckter een Verrader,
(Haer Aessem) die seght neen.
eod.
[CH1669:308]
HOF-LES
Die altoos wel en welkom will te Hoof zijn,
Moet veeltijds Blind en veeltyds Stomm en Doof zijn.
21. Maij.
[CH1669:309]
AEN IAN
Prijst ghij geen lieden, Ian, als die niet meer en leven?
Ick hoop u dat vermaeck uw leven niet te geven.
eod.
[CH1669:310]
QUIRINUS NASO
Quirijns Neus is soo lang, en soo verr van syn Ooren,
Dat, als hij selver niest, hij t selver nau kan hooren.
eod.
[CH1669:311]
VAN DIRCK DEN BEUSELAER
Goe Mannen, luijstert toe, Dirck sal wat niews verslaen
Van wat hij heeft gesien, gelesen, of gedaen:
En vraeght niet all te nau of t niew sal inden grond zijn;
Soo t maer waerachtigh is, sal t niew in Dirckens mond zijn.
Hofw. 26. Maij.
[CH1669:312]
EENIGH HOUWELICK
Hoe komter tuschen Ian en Trijn
Oneenigheid geresen,
Dewijlse soo eenstemmigh zijn
En elck will meester wesen?
eod.
[CH1669:313]
KRIJNS ADEL
Krijn seght, en heeft gelyck, hij kan syn Adel trecken
Van verder, ongelijck, als eenigh Edelmann:
Hij komt in rechte lijn (daer zyn wel Princen van)
Van toudste grootste Huijs ter Wereld, vande Gecken.
eod.
[CH1669:314]
TROOST VOOR WILM
Weest voor uw Dichten, Wilm, in tminste niet begaen;
Nyd salder niet in bijten,
Tyd salse niet verslijten,
Daer s geen bederven aen,
(5) Sy waeren schier niet eer geboren als vergaen.
eod.
[CH1669:315]
AEN EEN TABACKER
Mijn suygend Cameratie,
Ghij hoeft geen half salaetje,
Veel min een kalfs gebraedtje,
Noch min een achternaetje
(5) Van een gesuijckert Vlaedtje,
Want emmers jij versaedtje
Genoegsaem met een praetje,
Een Pypjen en een Blaedje.
eod.
[CH1669:316]
VAN EEN LYNDRAEYER EN EEN SCHOENMAKER
Ick weet een Ambachtsmann, daer t wonderlijck mé staet;
Hoe hy meer achterwaerts, hoe hij meer voorwaerts gaet.
Een ander is niet qualick gemoedt
All light sijn neering half onder de voet.
Ib. 27. May.
[CH1669:317]
GERECHTIGH TESTAMENT
Ick prijs mijn Advocaet; hij is gaen liggen sterven,
En heeft het dollhuijs voor syn erfgenaem verklaert:
Hij zeid, ick hebb mijn goed bij sotte Lien vergaert,
t Moet gaen van daer het quam, de gecken moeten t erven.
28. Maij.
[CH1669:318]
AEN CLAES
Wat maeckt ghij sulcken rouw,
Claes, over een goe vrouw?
Ghij hadtse goed gemaeckt, of hadtse goed gevonden.
Soo dit, men vindter meer;
(5) Soo dat, en hebt ghij u het handwerck onderwonden,
Soo leeft de Meester noch, en proeft het wel eens weer.
eod.
[CH1669:319]
MANS HAND BOVEN
Het huijsgesinn is heel verdraeyt,
Daer t Haentje swijght en t Hoentje kraeyt.
eod.
[CH1669:320]
VAN SLOCKER OLIVIER
Is Olivier mijn Gast, hy neemt sijn tyd soo waer,
Dat ick schier Lepelen en Schotels in gevaer
Van sijn honds tanden houw, en derv hem in dat slicken
Niet een woord spreken doen; in t eerste soud hij sticken.
2. Iun.
[CH1669:321]
SYMON DE RIJMER
Op een hoogh dravend Paerd heeft hij het all gedicht,
Seght Symon de Poeet, wat van hem werdt gelesen.
Dat s geen verklaring die besworen hoeft te wesen;
Ick hadd het wel gevoelt aen tstuijten van syn Dicht.
Hofw. 2. Iun.
[CH1669:322]
GRAFSCHRIFT
Siet wat dick Bier vermagh;
Dirck dronck het nacht en dagh,
En leefde tachtich jaeren.
Hadd hij tsoo blyven klaeren,
(5) En dronck hij noch dick Bier,
Goed mann, hij laegh niet hier.
eod.
[CH1669:323]
Galla datae fidei nexum grandi aere redemit,
Et pretio Cinnae vilior illa fuit.
Sentio cum Cinna: personae incumbere, si quis
Forte volet, poterit; maluit ille rei.
24. Iul.
[CH1669:324]
Ie ne suiuraij jamais la mode
Dès lheure quelle arriuera:
Mais quand la commode viendra,
Dabord ie suiuraij la commode.
Blommendal près de Harlem en Carosse
24. Aug.
[CH1669:325]
A MONS. VAN BEUNINGEN BOURGEMAISTRE
Arriué tout exprès pour veoir vostre grand ville,
Quoy que de mes deux pieds encor assez habile,
Ie supplie humblement lauguste Magistrat,
Dat mij mijn eigen koets mogh voeren langs de straet.
(5) Que sil en faut parler au Seigneur Escouttette,
On na quà maduertir: jaij la main toute preste
Daller luij presenter Requeste en sa maison.
Ordonnez, cher Consul, ainsi que de raison.
t Welck doende etc.
Amsterdam. 25. Aug.
[CH1669:326]
A M.LE IACOBA VICTORIA BARTOLOTTI. IOCUS
Si vous estes moins dure helas que vous nestiez,
Belle, tousiours ma Belle, aggreez mon audace:
Tout ce que je pretens, ce nest rien que la grace
Dune fois vous revoir, pour mourir à vos pieds.
Picart le desesperé
Soest 29. Aoust.
[CH1669:327]
OP HET RIJCKE CABINET VANDEN H.E GIACOMO VAN HOORN
Om en om keurt dit Werck, Toesienders van Verstand:
Was t niet een konstighe, was tniet een milde hand,
Een, die t soo meesterlyck gevormt en soo geschaeft heeft,
Een, die t soo kostelyck geciert en soo begaeft heeft?
(5) Gebreeckter aende stoff gebreeckter aen tfatsoen,
En weeter ijemand af, of ijemand aen te doen?
Hier soud een lustigh Oogh versadight konnen wesen:
Maer overhaest u niet, en werdt niet moe gepresen:
Ghij staet maer voor de Wall van een doorschoone Stadt;
(10) De Poort sal open gaen; jae Poorten, blad by blad,
En yeder blad weerom soo ryckelick geladen
Met altoos niew op niew van onverwachte Laden,
Dat all het laest gesien en dat naest volgen sal,
Door all dat stadigh volght verdwijnt tot niet met all.
(15) Vergaert nu all op all, en zijt ghy alles machtigh
In uw verwondering, jae, zijt ghij t maer indachtigh,
Soo gunn ick u den prijs, u, veel meer mans als ick,
Die in tdoorsien versloegh en in tdoordencken stick.
3. Sept- Rheda vectus Ultrajecto Hagam.
[CH1669:328]
OP HET SELVE
Is t Lichaem niet doorschoon, daervan all tingewand
Oneindigh schooner is als all syn buytenkant?
K hoev niemand niet te noemen;
Maer weet dit, Ioffertjens, de schoonste van het Land
(5) En kan t sich niet beroemen.
eod.
[CH1669:329]
(FLOOR)
All dat my Floor belooft gelijckt best aende Bellen
Die kinderen van zeep en water op doen swellen:
k Vergaep mij aenden glans; en ben in teinde t kind,
Want, als top tgrypen komt, en vatt ick niet als wind.
Hofwijck 15. Sept.
[CH1669:330]
TWEEDERHANDE GEWOEL
Dirck droomt den heelen nacht, Wilm woelt den heelen dagh:
Wie of de beste tijd-besteder heeten magh?
Tyd spillense alle beij: maer, naer ick tscheel bevroede,
Een draeght het lichtste pack:
(5) Wilm droomt en maeckt sich moede,
Dirck woelt op syn gemack.
Ibid. 16. Sept.
[CH1669:331]
MANCKEN ADEL
Ian, seght men, is een Edelmann:
Ick weet niet hoemen t weten kan:
Hij voert den naem, dat s all te waer,
Van een recht edel Grootevaer:
(5) t Is all te waer; want erfgenaem
En is hij niet als van dien naem,
En hij gelijckt dien Grootevaer
Niet meer als of hij tniet en waer.
Waer komt hem dan den Adel af?
(10) Van die hem dedlen naem eerst gaf.
Hoe? Ian heet nu een heiligh mann;
Wat is hij daerom? oock St. Ian?
Hag. 26. Sept.
[CH1669:332]
OP EEN WIEGH
Wij woelen sonder end voor kinderen en erven;
En tgaet ons in tgewoel gelijck tgewiegde kind;
Wij woelen ons in slaep door allerley bewind,
En vallen moe daer heen, met doogen toe, en sterven.
(26. Sept.)
[CH1669:333]
IANS VERSTAND
Het ende goed, all goed, sey Dirck, en ick seidt mé:
Hoe goed is dan een worst, sei Ian; die heefter twee.
eod.
[CH1669:334]
TANDELOOSE NEEL
Neel, ruchtiger klappeij dan w oijt in Holland hoorden,
Is all haer tanden quijt. dat hadd ick wel gevreest:
Haer Tong heefts, uijt geklopt; elck millioen van woorden
Is eenen tand geweest.
27. Sept.
[CH1669:335]
AEN CLAER
Claer seght, sij heeft mij lief gelijck haer eigen hert:
k Weet niet hoe dat gemeent en hoe gesproken werdt.
t Is aen de Wijser, Claer, datw aller best na duer sien;
Hoe hebt ghij m altoos lief, en hoe kont gh altoos suer sien?
28. Sept.
[CH1669:336]
LUIJAERTS ONTLEGG
Op, zeid ick, luyaerd, op,
En gaf mijn knecht een schopp,
De Sonn is lang geresen.
De Sonn? dat magh wel wesen,
(5) Zei de vervaeckte Guijt;
Sij moeter wel vroegh uijt,
En magh haer vrij wat ijlen,
Sy heeft meer weghs als ick te doen; dat scheelt veel mijlen.
eod.
[CH1669:337]
AEN VISEN DIRCK
Wat moet sij, Schoon, en Wijs en Rijck zijn, die ghij vrijdt,
En meentgher sulcken een te vinden nu ter tijd?
Ick weet niet hoe, of waer; Dirck, woudt gher aen geraecken,
t En is geen daglix goed, ghij moster een doen maecken.
eod.
[CH1669:338]
VROUWEN ONSTADE
Wat zeid hij t na mijn sinn een van de kloeckste Wijsen
Ick derv geen Vrouwen prijsen;
De beste die ick ken
Moght licht veranderen terwijl ick besigh ben.
eod.
[CH1669:339]
TEUN SONDER ZIEL
Teun sweert, hij heeft sijn Ziel niet liever als syn Wijf:
Dat schijnt wat fraeij te luijden,
Maer t heeft min te beduyden,
Als of hij pass syn Vrouw soo lief hadd als sijn Lijf.
eod.
[CH1669:340]
PIETER AEN IAN
Ian, zyt ghij Wewenaer, en draeght ghij daerom rouw,
Sei lichte Pieter buer, en meent gh hem lang te dragen?
Hoort, Vriend, ick ben soo verr van u te helpen klagen,
Ick gaf mijn levend wijf wel voor uw doode Vrouw.
29. Sept.
[CH1669:341]
KLAPPIGE NEEL
Ick wist niet hoe het quam,
Dat Neel haer tong soo weidde,
Tot dat haer Mann mij seide,
S is all, haer tanden quijt; het heck is vanden Damm.
eod.
[CH1669:342]
VOORSICHTIGH TESTAMENT
Ian heeft syn groote Goed gelaten aenden Armen.
Wat heeft Ian wel gedaen!
Waer t anders; niet een Neef en schonck hem eenen traen;
Nu moeten se wel karmen.
eod.
[CH1669:343]
EIGEN ONKENNISS
Mij vraegd een Vreemdelingh, wat zijt ghij voor een Vent?
Ick sei, dat wist ick niet; hij moght het moglick weten:
Mijn jaeren waeren nu ten naesten bij versleten,
Maer, die sich selven kend, en hadd ick noijt gekent.
ult. (30) Sept.
[CH1669:344]
AEN DIRCK
Dirck, rieckt ghij na Civett, als eene vande meesten,
Soo rieckt ghij na een Beest;
Daer s dat Smeer in geweest:
Rieckt ghij na Muscus oock, soo rieckt ghij na twee beesten.
eod.
[CH1669:345]
MAEG-POEDER
Dewijl de Maegh gesond is
Dat bitter inden mond is;
Wat waer t een Medicijn,
Genomen in wat Wijn,
(5) Trijns Tong gestampt in poeder,
Met die van haer Vrouw-moeder!
1. Oct.
[CH1669:346]
NOYT IJEDER TE PASS
Die alle menschen will behagen, en in all,
Magh heden wel beginnen:
Maer tis quaed om versinnen
Wanneer hij einden sal.
eod.
[CH1669:347]
VAN DIRCK
Drij jaeren inden Haegh, en niet eens in t Voorhout
Gewandelt en gekoutt?
Dirck, seid ick, hoe gaet dat? Dirck dorst sich niet verklaren.
In tende quam het uijt,
(5) Dat de besuckte Guijt
De Voorpoort vanden Haegh beseten hadd drij jaeren.
eod.
[CH1669:348]
VAN WILM
Wilm, vraegd ick, in wat jaer
Wierdt ghij eerst Wewenaer?
t Was, seid hij (en twas waer)
Door onse Lieven Heers barmhertige bestiering,
(5) Een weinigh voor of naer
t Sestiende van mijn Vrouws genadighe regiering.
2. Oct.
[CH1669:349]
S.T IORIS LEGENDE
S.t Ioris stack den Draeck om een seer schoone Maeghd:
Ick vinder sommighe, die tspeultje wel behaeght.
Veel andre vind ick, die S. t Ioris heel versaken;
Meer andre seggen mij, daer waeren noijt geen Draken.
(5) Hoe? geen S. t Ioris, daer soo veel af werdt gewaeght,
Geen Draeck? van dusend een en wasser oock geen Maeghd.
3. Oct.
[CH1669:350]
VAN CLAPPER CLAES
Claes is soo bly sich selfs te hooren,
Ick weet niet hoe ick hem ontkom.
k Doen emmers: stopp ick maer syn ooren,
Soo ben ick vrij, en hij blyft stomm.
eod.
[CH1669:351]
AEN WILM
De Buijck voll Wijns, het Hoofd voll Winds
Maeckt Wilm genuchlick soet en kinds.
Dan is hij Heer van alle Heeren,
Dan kan hij de geleertste leeren,
(5) Dan is hij eel, dan is hij rijck,
Dan isser niemand sijns gelijck.
Blijft droncken, Wilm, ghij malle ding,
Om niet uijt sulcken throon te vallen;
Want droncken zijt ghij alle ding,
(10) En nuchtren zijt ghij niet met allen.
6. Oct.
[CH1669:352]
AEN IOOST
Ioost, zijt ghij inde Schrift bedreven?
Gedenckt, daer staet van u geschreven,
(Ick weet niet of ghij thebt gevatt)
Dat Wind en Wolcken sonder natt
(5) Beloven is en noyt niet geven.
7. Oct.
[CH1669:353]
GRAFSCHRIFT
Dit s Okus Bokus Graf-sté,
Die wel een Draedjen af sné,
En lasten tweer aen een,
En maeckten een van tween:
(5) Maer voorden Draed van tLeven
En was them niet gegeven,
Of tquam hem niet in sinn;
Soo raeckten hij hier in.
eod.
[CH1669:354]
AEN ANTONI
Ick weet niet hoe ick thebb: mijn Antwoord, dat ghij tweett,
Op uw sinn-loose Vraeg is over lang gereedt:
Maer geve icks u soo s is, Antoni, daer ghij bij zijt,
Ick vrees, men houd mij voor soo grooten geck als ghij zijt.
(5) Spaer ick de woorden oock die op uw sotheit slaen,
k Vrees dat ghy voor heel wijs sult meenen uyt te gaen.
t Is beter gheen van beid: ick segh t u van te voren,
Spaert ghij uw malle Tong, ick ben wat hard van hooren.
9. Oct.
[CH1669:355]
AEN CLAES
Claes, weet ghij wat sy doen, de Menschen die u loven?
Sij setten u als Goud of Silver inden Oven.
Staet ghij de proev daer uijt, en raeckt u altemael
Dat liffelaffen niet; soo zijt ghij goed metael:
(5) Maer, meent ghij dat ghij schoon, en wijs, geleert en groot zijt,
Om datmen t u soo segt, weet dat ghij Blick of Lood zijt.
eod.
[CH1669:356]
BLOO DIRCK
Dirck seght, de bloode zyn te prijsen:
Dat will hij met de Schrift bewijsen:
Het staeter, seght hij, daermen leest,
Geluckigh is die altyd vreest.
eod.
[CH1669:357]
(IAN, SIET TOE)
De gecken seggen, Ian, ghij zijt een Mann van Waerde,
Verstandigh, hoogh geleert, schoon, stout en wel te paerde;
En ghij gelooft het oock, en meent ghij hebt gelijck;
Want ghij zijt machtigh rijck.
(5) Maer wacht u wel voor die noch rijck en zijn noch Gecken;
Sij konnen u ontdecken.
9. Oct.
[CH1669:358]
(GELUCKIGH ONGEVAL)
O Zee-straet, soete vond, wat quaemt ghij mij te pass,
Doe ck onlangs inde Klemm of opde pijnbanck was
Van een besuckten vent, die mij ten halse viel,
En tot in Schevening van hier af onderhiel,
(5) Iae onder, onder hiel, en op mijn Schoudren druckte
t Pack van een vaetse praet, daer ick kromm onder buckte,
En daer ick schier t gewicht af voelden in mijn Ziel.
O Zeestraet, aerdigh Pad, wat quaemt ghij mij gelegen,
Hadt ghij noch Sand geweest, ick hadd in t Sant gelegen.
10. Oct.
[CH1669:359]
(MOND TOE)
Vriend, laet het niet gebeuren
t Quaed van een vriend gehoort
Te melden tsijner schae: smoort in u tvuijle woord,
t En is noch Beer noch Leew, ten sal u niet verscheuren.
eod.
[CH1669:360]
(VAN DIRCK WETE-BET)
K Sie Dirck sijn grillen wel in tspreken en in trijmen,
En wees den Kapstock wel een wegh van beter schick:
Maer theeft geen eind; altoos weet hij s veel meer als ick;
Gebroken Testen, Dirck, en lust mij niet te lijmen.
eod.
[CH1669:361]
(YDELE MOEYT)
Ick preeckt een mallen Vent veel stichtelicke saken,
En meende dat hij heel in ernst aen thooren waer:
Doet sulcke Narren goed: hij scheen op tlest tontwaken,
En vraegde sluijmerich, Hoe seght ghij? Wie is daer?
12. Oct.
[CH1669:362]
(ONTLEGG)
Mij hong een Kaeckelaers verdrietich op de leen,
Daer ick de Zee-straet langs gerustich docht te treen:
Vrouw, zeid ick, met verlof wat hebt ghij in uw sinnen;
Is uw Sermoen ten eind, of sult ghij gaen beginnen?
(5) k Beginn eerst, sprack de Prij: wel, zeid ick, goeden dagh,
Verght mij geen overlast daer ick niet tegen magh:
Ick kies de hooghe Klift; die will ick op gaen wroeten,
Mits dat ghij mij belooft te volgen noch tontmoeten.
Soo raeckt ick de Klappei behendigh uyt de hand,
(10) En trad mijn leven noyt door aengenamer Sand.
eod.
[CH1669:363]
(VUYL EN VUYLT NIET)
Ian meent men weett sijn feilen niet
Om datmens altoos niet en siet.
Ian, waer uw Mantel witt Satijn,
Wat souder niet te sien in zijn:
(5) Nu is hij swart, en niet een pleck
En blyckter in: verstaet ghij t, Geck?
12. Oct.
[CH1669:364]
(OVERSLAGH)
Twee Boeven sagh ick leggen,
En deen aen dandre seggen,
Claes, waeren w uytten Lande, en
En hadden maer ons handen,
(5) Hoe souden wij tbest maken
Om aenden kost te raecken?
t Best datmen doen sou moghen,
Waer elck t sijn te bedrijven:
Ick waschen en ick stijven,
(10) Ghij hangen en ghij droogen.
eod.
[CH1669:365]
(POËTEN ONSCHULD)
Een Prediker, die ck weet,
Op Dichters en Poëten
Onsoenelick gebeten,
Verweet een arm Poeet,
(5) Die altemets eens eett
Wanneer them kan gebeuren,
Poëten waeren Leuren,
En voor tGemeene Best
Bij naer een halve Pest;
(10) Om datse niet en stichtten.
Eilacij, arme Wichten,
Sei de beroyde knecht,
Siet wat ghij van ons seght:
Waer souden wij af stichten,
(15) Kerck, Huijsing, of Casteel?
Wy krijgen voor ons dichten
Nau neering voorde keel.
13. Oct.
[CH1669:366]
IANS LEEMTEN
Ian sitt aen tmeesteren van een gestooten scheentie:
Van t sitten gadert hij syn nieren vast voll steen;
En looster een somtyds, met moeyelicke ween.
t Is leelick tyd-verdrijf (niet waer, Ian?) Steentie Beentie.
28. Oct.
[CH1669:367]
AEN NEEL
Ghij seght, Neel, ick word oud: dat weet ick all te wel;
En, of ick t niet en wist, ick sagh het aen uw Vell.
28. Oct.
[CH1669:368]
VAN TEUN
Ick vraegh Teun, waer hij woont: dat soeckt hij staeg tontleggen:
Hij vreest, ick moght het Schouth of Crediteuren seggen.
eod.
[CH1669:369]
SPEL
k Haet allerhande spel, om dat een spelend Mann
All spelende syn Vriend all tleed doet dat hij kan.
eod.
[CH1669:370]
IANS ARGHJE
k Wouw niet om kweet niet wat, of Neeltje waer mijn wijf:
Soo heeft sich Ian gewent te sweeren, stout en stijf:
Nochtans is t wel bekent, dat hem dat malle trouwen
s Daeghs na den eersten nacht wel drij mael was berouwen.
(5) Maer lett eens: vraegh ik hem, Om k weet niet wat, wat s dat?
Om wat? hij lacht mij uijt, en antwoordt, k weet niet wat.
29. Oct.
[CH1669:371]
VAN IOOST LEENAERDS
Ioost heeft veel gelds te leen gehaelt,
En van die Leeners geen betaelt.
In teinde van sijn grijse jaeren
Verschijnen all die schuldenaeren,
(5) En roepen yeder om sijn Geld:
Daer in en is Ioost niet ontstelt;
Hy gaet gerustigh liggen sterven,
En schuijft de sorgh af op syn erven.
Leen-volgher, oudste soontje, lacht
(10) En laet de jongher Broertjens weenen.
U heeft hij rijckelick bedacht,
Ghij gaet voor uijt met all de Leenen.
ult. (31) Oct.
[CH1669:372]
OP HENRICKS VOLLE HOENDERKOT
Ick weet niet hoe t met Henrick is
En met syn Bors, als bij de giss:
Een dingen weet ick voor gewiss,
Dat Henrick Haen en Hen-rijck is.
2. Nou.
[CH1669:373]
VAN ANTONI
Antoni seght, hij will sijn naesten niet bedriegen;
Hij gaet op syn verbetren uijt:
All die hem schelden voor een Guijt,
Die liegen t, of sij sullen t liegen.
eod.
[CH1669:374]
LICHTE VRACHT
Vier wijfjens, door de banck van redelyck gerucht,
Bedongen gisteren een Coets voor haer genucht,
En mosten, seiden sij, min geven als sy souwen
En als Mans souden doen; sy waeren lichte Vrouwen.
(5) Een riep aen den Coetsier; wat voer je daer voor vracht?
Hij, die niet heel voldaen aen tnauw bedingen dacht,
Wat soud ick, seid hij, voeren,
Vier lichte vrouwtjes, Hoeren.
eod.
[CH1669:375]
AD ME IPSUM
Quid mihi cum Sennae folijs, cum barbarico Rha,
Cum, quae de Stijgijs fontibus est, Aloë?
Mitto dapes diras: ut sanus vivere possim,
Nil opus est Medice viuere, sed modice.
3. Nou.
[CH1669:376]
AEN IAN
Schrickt ghij natuerlyck, Ian,
Voor Ezels en voor Uijlen,
Kyckt in geen spiegels, Mann,
Of laetse wel vervuijlen.
7. Nou.
[CH1669:377]
EEN VRIJER
Ghij meent, uw schoone Borst, kom ickse te genaken,
Is boven allen schier het hoogst van mijn vermaken:
Neemt mij niet qualick af, dat meenen, lief, is vals;
Veel liever greep ick u by thert, als by den Hals.
8. Nou.
[CH1669:378]
VAN IAN
Ian socht in t Gild te zijn van geestighe Poeten:
En tscheelde niet met all dees daegh of Ian was klaer:
Maer thaperden in tend; ick hoor hem wierd verweten,
Daer was wat gortichs aen; sijn Aessem roock bij naer,
(5) Als hadd hij niet als Hoij of Distelen gegeten.
11. Nou.
[CH1669:379]
HERMANS ROUW
Herman syn backhuijs en stond niet als tplagh:
k Vraegde waerom hy soo droeffelick sagh:
Droeffelick sien? zeid hij, hebb ick geen reden?
Mogelick sal ick mijn vrouwtie noch heden
(5) Van mij sien scheiden, soo ister gestelt,
Soo heeft de Coorts all haer krachten gevelt;
kSiese van ure tot ure verslyten,
Soud ick niet suchten en klagen en krijten?
Arm, soete wijfjen! het gaet mij soo na.
(10) k Moetten hem eenighe dagen daer na,
En sij n gesicht stond noch banger als voren.
Nu, docht ick, heeft hij syn liefste verloren:
Maer ick vernam metter haest hoe t er was,
En watter haperde: t Wijfje genas.
19. Nou.
[CH1669:380]
AEN EENEN PRACHTIGHEN VRIEND
Sess Paerden, Heer, en soo veel knechten
Daer gh alle daech voor aen moet rechten,
En die, daer voor, uw Coets bestaen,
Of achter u geflickert gaen?
(5) t Staet heerlijck, sonder wederseggen:
Maer, magh ick t met u overleggen:
Voelt gh aen u selfs niet watter schortt?
Uw steert wordt lang, uw vleugels kort.
28. Nou.
[CH1669:381]
UIJTWANDELING VANDEN ... AUGUSTI TOT ... SEPTEMB. 1669
Twee Meeren voor mijn Coets, twee Knechts, een Hond, een Luijt;
Met die onnoosle sleep trock ick ten huijsen uijt,
Als Kijcker; en uijt lust om hier en daer te spieden,
Wat wel, en wat niet wel, by kloecke en slechte lieden
(5) Te weghe was gebracht, in tspillen van haer Geld
Aen Boomen in der Aerd, of Steen op Steen gestelt.
Aen Duvenvoorder Schouw beraed ick mij te toeven,
Om mij en mijn Gespann soo tijdelick te toeven,
Dat ons een heel onbijt streckt een half middaghmael,
(10) En ick, met eeren, moght ontseggen het onthael
Dat ijemand mij, ongeern, of geern, te noen moght schaffen.
Op Endegeest, voor eerst, en vond ick niet te straffen,
Dan dat ick tledigh vond; daer toe het mij te goed,
Te wel bewoonbaer docht, te heerlijck en te soet.
(15) Het niewe Hasewijck kost ick dat bet vergeven,
Dat in de wiege lagh, en pas begon te leven.
Te Warmond vond ick juijst geen middaghs warme mond.
T Gesinn was Spa-waerd uijt: maer, nae t er rondom stond,
Gehuijsraedt en getuijnt, soo soumer haest weer stoocken,
(20) En willen voor een Prins, of emmers konnen koocken.
Op Lockhorst, schoon verblijf, quam ick maer half te pass,
En miste Beverning, die wel geluckigh was:
Wat hadd hij sich vermoeyt met mij sijn dusend kruijden,
Mij onervarene, ten nauwsten te beduijden!
(25) Nu viel het ongevall op syn beleefde Gae,
Die mijn getramp verdroegh met all te langen stae.
t Wierd avond, en te Liss verschaften mij de Boeren
Versch Eyers en goe rust. Des morgens, vroegh aen troeren,
Doorsagh ick Alckema, mijn oude Vriend, sijn moij,
(30) Sijn wel verdeelt Gebouw, syn hoven en sijn Koij.
Korts vond ick Bennebroeck sijn versche Bleickerijen,
Sijn eicken Wilderniss en groene Galerijen,
En Vaer en Grootevaer en Grootevaers kinds kind,
Van velen om veel deughds, en ander veel, bemint.
(35) Hoe Heemsté mij beviel, syn weijen en syn Duijnen,
Syn ongeschonden huijs, sijn vischerij, syn Tuijnen,
Sijn over-all-om schoon, sijn Heerlick hals-gebied
Te Meer en Boschwaert in, daer aen en till ick niet:
tWaer boven mijn geweld: T is beter niet gesproken,
(40) Als by gebreck van spraeck het werck den hals gebroken.
Hier kruijsten ick het spoor, en raeckten in thoogh Sand,
Daer Heer Marcellus Goud uyt Koper heeft geplant,
Het ongelooflick Werck, dat Vorsten kan doen swijgen,
En noijt geen wedergae van sulcken hand sal krijgen.
(45) Mijn naeste toepad leij in tsandigh Bloemendael,
Daer ick door slepen most, om noch voor t Avondmael
De Sandpoort en, daer bij, den Kruydbergh tonder halen-
t Geluckten; en wat laet, met vragen en vertalen
Trock ick die Laenen in, die Laenen lang en groen,
(50) Daer toe mij meer gebrack als een lang achternoen.
En dese liep ten end: de Sonn was ruijm in t Westen,
En Haerlem noch soo verr, dat ick mij voor sijn Vesten
Pas met den doncker vond, en pas de Cruijspoort toe.
Beleefde buijten-volck, seid ick, niet wel te moe,
(55) Hoe raeck ick inde Stadt? Hier is geen kans van avond,
Sprack tGraeuw uijt eenen mond. Van andre, die ck daer na vond
Ontfing ick betren troost: St. Ians poort, rieper een,
Staet noch een tyd lang op. Kan ick daer henen? Neen.
Wat isser inde Weegh? een Boom die voor een Steeg leit,
(60) Gegrendelt en in tslot, die is t dat in de weeg leit.
En magh dat slot niet op? geenssins. Voor niemand? neen.
Voor vriend noch vreemde? neen. Voor geen goe woorden? geen
Of (hier quam thooghe woord) ghij most een, Stuijver geven
Stracks is die somm in Banc haer aen, mij afgeschreven,
(65) En ick door Boom en Steeg Stads Ians Poort in geraeckt,
Daer s mergens Kerckgang mij tot Middagh heeft gestaeckt.
Na t noen-mael stapt ick wegh, en trad in weinigh uren
In tmachtigh Amsterdams oneindelicke Muren;
Daer mij dootmoedelick versochte Magistraet
(70) Twee daghen lang mijn Coets liet voeren langs de Straet.
Wat beenen konden mij twee halve Somer daghen
Die steene Wilderniss door en door henen draghen?
Verslaghen en verstomt van wondren die ck daer sagh
Besteedd ick aen, wel eer ons, Muijden half den dagh.
(75) Van hooghe Muijderbergh sagh ick de Smijrnaes vloten
Ontladen naer het IJ droogh Pampus over vloten.
Door Naerden trad ick af, en tspoedighe geboomt
Van Uytenbogaerds Heij stond voor mij als gedroomt.
(Wat kan beknopten ernst en weinigh jaeren wercken!)
(80) Voorbij lang Emmeness syn verr verscheiden Kercken
Bracht ick het binnen Zoest. Daer trock ick t Masker aen,
Daer de Comedij mé vroegh s merghens aen sou gaen.
Vier regelen quaed schrifts, voorloopers van dHistory,
Versloegen donlangs eerst ontslagene Victorij,
(85) En deden eens op niews haer hert en haer gesinn
Voor Pickert daveren, als wild hij weer thuijs in.
Tot dat ick Pickert wierd, of Pickert ick, en beven
In lacchen wierd verkeert en vriendelick vergeven,
Soo dat de Landhuijs-vrouw, met onverdient onthael,
(90) Den logenaer vergund een vrolick middaghmael,
En groene Wandeling door Tuijnen, Parck en Dreven.
Die dagh most langer zijn: maer kost geen licht meer geven.
Soo socht ick Amersfoord, en vond het, half bij nacht.
Ouw vriendschap heeft mij vroegh op Stoutenburg gebracht,
(95) En in haer eenigheid des Heeren Nicht doen groeten.
In Sté geluckte mij het Meesterlick ontmoeten
Van die aen Nimmerdorr sijn meesterstuck gewrocht
En Doolombergh in tsand aen t groeijen heeft gebrocht,
En mij door dorr en groen den Dagh gekortt met praten.
(100) Door dallerbreedste Straet van dallerbreedste Straten,
Die van voor Amersfoord tot byde Bilt belendt,
Hebb ick mij s anderdaeghs zuydwestelick gewendt,
En Uijtrecht aen gedaen. Oud Uijtrecht en jong Uijtrecht,
Daer steedsche sinlyckheit soo veel, soo keurlick, uijt recht,
(105) Dat, quam de goede Paus therleven in sijn stadt,
Hij wenschten aen syn Huijs veel Pauselijcker schatt
Veel cierlicker besteedt, om soo veel schoone Wijcken
In aensien van gebouw, ten minsten, niet te wijcken.
Door tweemael Kercken-plicht en overtollicheid
(110) Van allerhand onthael en Schades soet geleid,
En Schuermans onderhoud, voll zedigh overleggen,
En oude Voetsius noch kloeck geschrijf en seggen,
Ontworsteld ick die Stadt, die ck altoos noo verlaet,
En door de Weipoort heen (arm Leiden, werdt niet quaed,
(115) Uw quaed vermydden ick, en meen t mij wel te voegen)
Naeckt ick mijn lieve Vliet, en liet mij snachts genoeghen
Met Hofwijcks klein verblijf, en met den Haegh daerna,
Die ck altoos, waer ick loop, vind sonder wederga.
fin(itum) Hofwijck 1. Dec.
[CH1669:382]
SUR LES COMPLIMENTS
Ie ne sçaij si nommer je lose,
Le crime des complimenteurs:
Ceux qui de rien font quelque chose,
Ne font ils pas les Createurs?
[CH1669:383]
AUTRE
Escouttez ce que je propose
De Messieurs les Complimenteurs;
Ie dis quils ne sont autre chose
Que de tres-accomplis menteurs.
[CH1669:384]
IANS ONTHAEL
Ick vond Ian op sijn Huijs te landwaerd; en hem docht,
t Waer reden dat hij mij een Rhijnschen Roemer brocht.
Hij sagh mij warm, en zeid: Hij hadd een Paerd doen salen,
Om uijt de naeste Stadt een versche Fless te halen.
(5) De Sonn schoot nederwaerts, en t duerde meer als tsouw;
Ick badd hem om verlof: hij hiel mij bij de mouw:
Ick zeide, t hoeft geen wijn te wesen, laet het Bier zijn.
Neen, riep hij, hebt geduld, de Knecht sal datlick hier zijn.
Nn is hij lang half wegh, nu is hij ruijm in Sté,
(10) Nu opde wederkomst: ick hoor hem all, daer mé.
t Was waer, hij hoorden hem: de Knecht quam mij ontbinden,
En riep, mijn Heer, ick kan den Toom van tPaerd niet vinden.
14. Dec.
[CH1669:385]
LANG LEVEN
Dit s een geheim, Dirck, houdt het still:
k Sal soo lang leven als ick will;
En, soeckt ghij oock soo lang te leven,
Ick sal u Pill noch Drancken geven,
(5) Maer een Recept die vast gaen sal:
Wilt all dat God will; daer is t all.
19. Dec.
[CH1669:386]
NEELS ROUW
Neel is haer Liefste quijt, en maeckt een groot geklater
Van een geveinsden rouw: en huijlts haer selven droogh,
Een traentjen uijt het een, een uyt het ander oogh
Gelijcken sich, bey valsch, recht als twee dropplen water.
22. Dec.
[CH1669:387]
AEN IAN
Uw hert light op uw Tong,
En, Ian, dat dunckt u prijsselick,
Maer, waert ghij wat min jong,
Gelijck ghij stadigh werdt,
(5) Uw Tong laegh in uw Hert,
En, Ian, dat waer meer wijsselick.
22. Dec.
[CH1669:388]
MILDE CLAES
Claes heeft sijn kindren uijtgetrouwt,
En ijeder een in Goed en Goud
Soo ryckelijcken deel gegeven
Dat Claes met ongemack moet leven
(5) Van tweinigh dat hij over houdt.
Sij sitten warm, hij in tbenouwen:
Heet dat sijn kinderen uyt te trouwen?
Het is sijn selven uijt getrouwt.
23. Dec.
[CH1669:389]
AEN EEN VRIEND
Het is waerachtigh, Heer, men magh uw Huijs wel houwen
Voor een der cierlixte van s Gravenhaegs gebouwen:
Maer, segt men in de buert, theeft een groot ongemack;
Het leckt en reghenter gedurigh door het Dack.
25. Dec.
[CH1669:390]
AEN ANDRIES
Swijght van de soeticheit, Andries, van uw Gedichten;
Mijn Gall en dientse niet; die soeck ick te doen swichten;
En over-soet maeckt Gall, en Gall ontroert mijn hert,
Dat op uw soeticheit voor eerst ontsteken werdt,
(5) En dan op alle soet gebeten. Laet mij leven,
Vergaeft ghij mij in teind, hoe sou men t u vergeven.
26. Dec.
[CH1669:391]
AEN EEN VRIEND
t Is goed volck, seght ghij, Heer, die op uw Camer wachten,
Uw Keucken en uw Stall;
Maer dat en is t niet all:
t Zijn Menschen, zijn t niet? jae t. Soo moetgher u voor wachten.
30. Dec.
[CH1669:392]
AEN DIRCK
Dirck, zijt ghij wereld-wijs? dat scheelt niet veel van sott:
Ten minsten keur ick u een groote Geck voor God.
eod.