ANdolosia, nae het over-winnen der Schotten, met den Koninck van Groot Brittanien ten Hove gekomen sijnde; verliefd op de Princesse Agrippina, aen wien hy, door Trouws-beloften, sijn verborgen schat openbaert; door de Wijn, slaep-droncken, van die berooft, wert van het Hof gedragen, en op de straet geleyt. Nuchteren, en van slaep ontbonden, vindt sich bedrogen. Van Beurs berooft, reyst tot syn Broeder, van waer hy met den Hoed, door Venetien, daer hy veel Iuweelen krijght, geraeckt in Londen; voeght sich ontrent de Kerck, als een Iuwelier. De Koninginne met Agrippina dees kostelheden beoogende, koopen eenige der selvige. Andolosia het geld van Agrippina ontfangende, set op sijn hooft den Hoed, en wenst sigh met haer in de Wildernisse, waer sy (uyt schrick vermoeyt, en dorstigh sijnde) van hem versoeckt een appel te plucken om haer te laven; klimt op den boom, werpt in haer schoot al sijn juweelen, set op haer hooft den wens-Hoed. De Princesse benauwt, niet wetende de verborgen krachten van desen, denckt om haer Vader, wenst haer by hem, en wert aldaer gebracht van waer sy was gekomen. Andolosia van alles berooft, vertwyfelt, en mistroostigh, verdrooght van kermen, pluckt een appel tot verversingh, etende, door de kracht der selvige, bekoomt op sijn voor-hooft gewas van hoorenen; rasende als uytsinnigh, loopt tegen een boom om die te breecken, doch vergeefs.* Den Heremijt geen mensch aldaer gewent te sien, doet aenwijsingh, door t gebruyck van andere diergelijcke, om de hoorenen af te doen vallen. Andolosia aenmerckende de kracht der selvige, neemter eenige met hem, en geraeckt door hulpe van den goede Kluysenaer uyt de wildernis. Als nu, weder in Londen gekomen, verkoopt in onbekende kleederen, eenige van dese aen de Princesse, de welcke dees, nevens andere van haren Adel, etende, gevoelen haer voor-hooft met hoorenen beswaert; hy vluchtigh, sy verschrickt, den Koningh verbaest, sendt om den Arts. Mesomatto afgevaerdight, raeckt by geval ter plaetse waer men gewent is de Quack-salvers te vinden, daer Andolosia, sigh als soo eene voorstelden, dies hy gevordert sijnde, van Matto ten Hove wert gebracht. Den Koninck onder beloften van dappere geschencken versoeckt den hullipsamen hand van den genees-meester, de welcke belooft, het tegen natuyrigh gewas, wegh te nemen; gebruyckende de kracht sijnder appelen, doet die van den omstaenden Adel afvallen; Den Koninck hier in verblijdt schenckt hem sijn ringh, en stelt hem voor oogen sijn Dochter Agrippina, op dat hy die, als de anderen, hare hoorenen af doe vallen. Andolosia achtende swaerder, dees, wegh te nemen, en niet hebbende waer meê, eyst eenigh gelt van Agrippina om soodanige nootsaeckelijckheden te koopen: waer door hy sijn werck kost volbrengen. De Princesse dies verheught, geeft hem geld, in t tellen ontvalt haer den Hoedt die Andolosia op neemt, stelt op sijn hooft, vat de Princesse in sijn narrem; wenst sigh met haer weder in de Wildernisse: en dreygende met de dood, bekomt sijn Beurs; sy smeeckende bid om genaed en t leven, het gun hy haer vergunt: maer de hoorenen half wegh-genomen,*laet op haer voor-hooft staen, brenght haer voor t Paleys haers Vaders, en wenst sich uyt Londen. Het Hof verblijt, om de wederkomste haerder Princesse, doet de Burgers vyeren, en vreughd bedrijven: Ampedo, veel meerder om de komste sijns broeders. Dees nae uytmuntende gast-geboden, begeven sigh met al den Adel ter Iacht: alwaer in achtervolgen van t wild, Ampedo van sijn broeder verdoolt, by Lupino en Nicandro komende, aengetast: om de Beurs die hy niet hadde vermoort soude geweest hebben, ten ware den wens-Hoed hem verlost hadde. Dees aenslagh misluckt, nochtans voorsekert die selvige by hun was [fol. A2v] rustende, hebben by loops gelegentheydt, ter selver tijd Andolosiam overvallen, den Beurs afgedrongen, en om t leven gebracht.* De moorders geen penningen daer in vindende, door wan-trouw, in woorden vervallen: sijn hand-gemeen geworden, en malkanderen doot gesteecken. Ampedo in sorge, of het sellefde, dat hem bejegent was, sijn broeder mochte over gekomen sijn, door het langh wegh blijven, wenscht sich ter plaetse waer hy Andolosiam met de Beurs neven Nicandro en Lapino dood vind leggen. Ampedo sigh in Famagusta wenschende om de lijcken ter aerde te bestellen; versoeckt onderwijl de bystandt van sijn kloecken Arts, doch vruchteloos, wert neven sijn broeder (nae dat hy den wens-Hoed den stucken gesneden, en door t vyer, kranck te bedde leggende verbrant hadde) met dappere eer en groote droefheyt, by Fortunatus en Cassandra tot Famagusta in Cyprus, ter graf-stede gedragen. |