DE MALLE
[Vignet: Perseveranter].t AMSTERDAM, |
INHOUD. |
Aan den Edelen, Achtbaaren Heer, |
Alhoewel de schen-siekke Laster met vollen monde op de Vrowwen uitgelaaten, haar een Wind om haar lichtvaardigheid, een Scorpioen om haar boosheid, een Draak om haar wreedheid, een Beer om haar gierigheid, een Paaw op straat, een Papegaai in t venster, een Aap in t bed, een Duivel in huis, en in de weereld een noodsaaklijk quaad noemt, en poogt staande te houden, dat de Vrowwen een misslag der natuur, verminkte en onvolmaakte Mannen, ja geen menschen sijn, gebooren alleen tot de spin-rok, en onnut om self het geringste te bestuuren, en te swak, om doorluchte daaden te doen; so word nochtans het uitsteekkend Vrouwen-timmer van die quettersnaaterige geesten met geen ander onweeder dan tong en pen aangerand, als al wat hoog en verheven staat, dat bulderende windkreeten allermeest onderheevigh is. Want soo veel uitneemender het lichaam is, als de stof, daar het uit bestaat, so veel heerlijkker moet ook de ribbe sijn, als de aarde. Ge- [fol. *2v] lijk ook een nette Schoen betuigt een geschikte Voet, even eens kan uit een welgeformt lichaam geen minder geschikte Siel gekeurt worden. En deese onlichaamlijkke schoonheid, gereesen uit een lichaamlijke gemaatigtheid, voorbood een welgemanierd gemoed. Schoon dan Kato op sijn statigheid, Demosthenes op sijn yver, Cicero op sijn langmoedigheid, Xenophon op sijn welspreekkenheid, Pericles op sijn vierigheid, Leander op sijn getrowheid, Fabritius op sijn stantvastigheid, Achilles op sijn weerdigheid, Ulysses op sijn voorsigtigheid en Aeneas op sijn geluk roemden, het Vrowschap, veel sachter van vlees als de Mannen, roemt met der Artzen Prinsce Galenus (die de harde van vlees onbequaam van geest keurt), op haare geest van bequaamheid, en bequaamheid van geest, door welkers wermte aangesteeken, haare deugd, uit een schoone woonplaats schoone glans schietende, met alle andere deugden, trots de Mannen, ten reye gaat, wijl alle deugden-maagden, en elkanders on-afscheidelijkke gesellinnen sijn. So als een deugdsame dan de Gooden gelijk is, en gedachtig sijnde haare oorspronk door begaafde gematigtheeden, booven na den Hemel stijgt, so is niet alleen onwaarschijnlijk dat een Vrow sow sijn verandert in een Man, schoon Iphis bij Ovid. in sijn 9 Boek der Herschepping, onder de vertaling van J. v. Vondel aldus ingevoert word, En Ifis wel gemoed, Volgt, met een trotser tret dan ooit voorheen, den voet Der Moeder. t aansicht bleef so blank niet als voorheenen. De krachten groeyen aan, t eerst opsicht is verdweenen. Sy siet nu strenger uit haare oogen dan sy pleeg. Het ongetooide haar hangt kort, en niet so leeg. [fol. *3r] Sy heeft meer swiers, dan toense een Vrow-mensch wierd gebooren. Sis nu een jongling, die een Vrow-mensch was te vooren. maar schijnt ook ongelooflijk, dat een Vrow, schijnende leetweesen te hebben van haar geboorte, ooit sow hebben gewenst om de gestalte van een Man; ten sy misschien, eensdeels op hoope, dat haar uitneemende deugden, die nu in den duister verstikken, als dan mochten verlucht en verlicht worden; als ook anderdeels, dat sy dan vryer leeven souden moogen leiden, en den strengen toom van wanschiklijkke slaverny afwerpen, daar eenige Mannen door een te groot vermoogen haare Vrowwen meê breidelen; gelijk de Persianen, de Xerijfs in Barbaryen, en alle andere, welkers getaande huid van brandende Sonnestraalen word geroost, en die in Turkyen haare Vrowwen op voorwaarde, van noit uit te sullen gaan, noch iemand tot haar in te sullen laaten, ten echt neemen; en daar in Italien drie dingen, als de Roomsche Paus, oud Goud, en schoone Vrowwen selden in het oog koomen. Deese jaloesy, die etlijkke der Mannen noopt, om hunner Echtgenooten oneerlijkheid uit te vinden, en etlijke, om deselve te beletten, heeft de bewoonders der heete Lands-oorden geraaden de Vrowwen, gehuwt en ongehuwt, in het binnenste hunner huisen op te sluiten, om geen uitsicht op straat te hebben, of door opwachters, doch gelubde en ontmande, te doen bewaaren, dewelke echter, na veeler Artzen getuiggenis en uitgevonde voorbeelden uit onderheevigheid der minnelusten by de bewaakte Vrowwekunne dapper den Man konde speelen. Sulx dat, behalven het gunt met opset weg wil, vergeefs bewaart [fol. *3v] of bewaakt werd (wijl het onmooglijk is een slot wel te bewaaren, daar ieder de sleutel toedraagt) so sal geen Vrow voor overspel, noch jonge Juffer voor kriele minne-pleegingen vreesen, die voor het achterdenkken van t selve geen vreese gevoelt. Want schoon een Vrow altoos met kraakkende muilen, als Venus, voorging, en van haar Man en oppasser met loode schoenen wierd nagegaan, so soude echter een sulke averechtsgesinde haar buitenspoorige minne-lusten door so listige brein-vonden thaarer genoegen weeten te versetten, dat, schoon haar bewaakker so wijs was, als Numa te Rome, Charondas te Karthago, Lycurgus te Sparten, Kreon te Athenen, Epaminondas te Theben, Ninus te Kreeten, Xoroaster te Babel, en Osiris in Aegypten, dat hy echter soude moeten bekennen, dat noch de jalousy van Iuno op haar Gemaal, en Broeder Iupiter, noch de sorge van Akrisius voor sijn dochter Danaë, noch de wakkerheid van Argus by Iö een so on-geoorlooft uitspattende voor hare wildweyige minne-jankkers soude kunen veilig houden: gelijk die hooge Leeraar in de Minnekonst in sijn Onderwijsing voor de Vrijsters ook tsijner tijd al aangemerkt heeft, door wijlen mijn Heer en my toegedaane vriend, Ridder Jacob Westerbaan, Heer van Brandwijk, &c. aldus gesongen: Doch zo gy in der daed wat korter wierd gehouwen En dat men goet vond u aen yemand te betrouwen, Die op u acht nam, en wat naeuwer toe mocht zien, Wanneer u ouders of u voogden dat gebiên: So wil ik u niet raên daer tegens in te binden, Maer buygt u onder haer die zulks geraden vinden, En maekt het zo, dat gy een toezigt hebt van doen. [fol. *4r] Ook is een rijpe maegd voor vryers niet te hoen: Daar elk het oog op heeft is qualijk te bewaren. Siet hoe Acrisius, hoe Argus is gevaren Die hondert oogen had: hoe gingt hem metter tijd? Hy werd in slaep gespeelt en raekt sijn leven quijt, Acrisius die liet een koopren tooren bouwen Daar hy zijn dochter in bewaerder-hand deê houwen. Noch hielp het niet: zy wierd, terwijl zy uyt de lucht Een gulden regen ving, bedrogen en bevrucht. De Min is loos en weet sig wonder te geneeren: Daer hy wil zijn is hy niet wel van daen te keeren. Al wierd gy naeu bewaekt: gy vind gelegenheyd Om aen u vrijer yet tontbieden door u meyd: Gy vind gelegenheyd om heen en weêr te schrijven: Uw briefjes kunnen gaen en t kan verhoolen blijven: Geen stad wert oyt zo dicht belegert en bewaeckt, Daer niet somtijds een boo of briefjen in geraeckt. Daer zijn veel middelen van schrijven en bestellen: Den boesem van u meyd sal van geen briefje swellen. Men bergtse daer, of in haer koussens, in haer schoen, Indien men in haer zak huys-zoeking quam te doen. Gebruykt somtijs papier dat niet en schijnt beschreven, Maer daer gy bey van weet hoe t letteren kan geven. Dient u van Cijffers, die geen ander kan verstaen, Als daer de brief aen hout en daerse komt van daen. Wat zal zy doen dien t is belast op u te waken, Daer zo veel kans is om by vryers te geraken? Daer t staeg in Koetsen en Saletten is te doen? Het Schaep sou voor de Wolf veel lichter zijn te hoên: So gy geloofden dat de vryers Wolven waren Sou elk haer best doen om haer selven te bewaren: Maer nu meynt gy dat zy u herders zijn, en gy [fol. *4v] De kudde, die by haer versekert is en vry. Hoe is t haer mogelijk u vryer te beletten, Dat by u buitens huys kom spreken in Saletten Van uwe vrienden, daar hy weet dat gy verkeert, En hy met geen fatsoen kan werden uytgeweert? t Is te vergeefs gewaekt, daer u werd toegelaten Te ryen, wandelen met Koetsen langs de straten: Daer als de Schouburg en Toneelen open staen Gy met een jongman moogt in de Comedy gaen, Ten minsten onder t oog van staetige matroonen. Waer op men alles goeds kan maken en verschoonen. Dat ziet men dagelijs van yder een geschiên: Dat elk geoorloft is wie kan dat u verbien? Maer schoom men u van daer en elders wist te weeren: Wie sal u uyt de Mis, wie uyt de Preken keeren? De Godsdienst dient gepleegt: dat is een heylig werk. Uw vryer past op u in t ingaen van de Kerk Oof t uytgaen, daer hy u kan in t voorby-gaen spreken; Of, zo t niet wesen wil, zo kunt gy door een teken, Een wenk, een oog, een lonk, die gints en weder gaen, Malkandren wederzijds u meening doen verstaen. De waekers zijn somtijds door geld ook op te koopen. Hoe menigh is er met een vryer deur geloopen Door hulp en bystand van een omgekochte meyd, Die alles tot de vlucht gepackt had en bereyd! Men raeckt te Cuylenburgh, met geeft sich na Vyaenen, En doet de wegh tot vreê door goede vrienden baenen. Men vint terwijl wat tijds, en leydt de saeken by: Gy raekt weêr in genae, en spreekt u meyssen vry. Op welke voet Iupiter Europa, Theseus Ariadna en Phaedra, Pelops Hippodamia, Achilles Briseis, Telamon Hesione, Paris Helena, en Nessus Centaurus Dejanira, [fol. *5r] geschaakt en sich machtig van haar gemaakt heeft. Even eens dan als een oneerbaare Juffer niet kan, en een eerbaare Vrow niet behoeft bewaart noch bewaakt te worden, so gebeurt het meenigmaal, dat een Vrow, hoe sy vaster beslooten word, hoe sy vieriger in haar besnoeide en belette begeerlijkheid uitbreekt, gelijk het Bus-kruid, hoe het vaster gestopt is, hoe het krachtiger uitbarst, wanneer der de brand in slaat. Self met een Messalina ongenoegen neemende, so haare geslooke wellust met Silius by haaren Gemaal Claudius onbewust bleef, die haare ontucht in t begin niet konde weeten, noch middelbaar weetende, in t einde weeren. Waaromme de Prins Ruy Gomez da Silva, die onderworpeling van Staatsucht, sijne willige Gemaalinne van den Spaansen Koning liet beesigen, geenes dings sich kreunende, tot eindlijk sijn gedwonge gedoogsaamheid, verfoeilijk raakkende by de Gemeente, hem met het Fransce spreekwoort trooste, dat het bloed der Prinscen niet bevlekt, maar in tegendeel, so de Italianen seggen, dat de Hoorens, die Prinscen setten, Kroonen sijn. Behalven dan, dat de Vrowwen minder dwaalen in een vryen toom, als zijnde meest begeerig na t geen haar ontseid en ontleid word, volgens getuigenis van dien grooten Sumoneeschen Minne-dichter, Wy streeven naa t ontleide, En eisschen het ontseide. So is de schaamte en eerbaerheid, sonder welk een mensch den naam en natuur van een mensch verliest, so eigen aan het vrowlijk geslacht, als de schaduwe aan haare lichaamen, die verdronkken sijnde (tegen den aart der mannen) altoos voor over drijven. Hoewel [fol. *5v] dan de vrowwesex al haar andere deugden mag veinsen, so moet sy echter, sonder veinsen, op haar kuisheid roemen, en die lievery, die sy door schaamte en eerbaarheid aan-erft, als de schoonste, noit afleggen; op t voorbeeld van een Polyxena by Euripides, die, gereed staande daadelijk te sterven, echter noch sorge droeg, om niet onbeschaamt neder te vallen: daar andersins de waggelende kuisheid, seer slibbervoetig, haar aanstootelijkke weg niet afdoet. Al was dan een vrow so boos als Xantippe, so uitbarstende als Hekuba, so wreed als Medea, so man-siek als Dido, so lustgreetig als Messalina, so minne-kittelig als Iulia, dochter van Augustus, die geen volk scheepte, voor het schip sijn lading had, so sal hy echter niet uitspatten, indien een vrow met een sachte hand gestreelt, en niet te bars ingebonden, noch te toomeloose ruimte haar gegeeven word: wijl nooddwang kuisheids ontrowwen hoeder is, die sich self niet alleen met een hoop van te willen beletten, pijnigt, neen-maar in tegendeel door haar aangegroeide ontuchtige tochten die sex verder doet uitspatten, en tot een moord-dadig opset, door staal en vergif, gaande maakt. Waaromme dan die gestaadige opwaakke so veel onnutter en ondienstiger is, als wel omtrent mannen en maagen wijsselijk, dat sy geil-vliegende doffers van til houden, en sulke seemel eetende rotten niet bij het meel laaten, maar de leere van wijlen de Groot-segel-bewaarder van Holland in sijn Spiegel volgen, daar hy in deeser maaten ieder waarschowt: Die schoone katten heeft, die moet gedurig merkken Op gasten, afgerecht om in het bont te werkken; Want die van t ambagt is, en siet een aardig bont, [fol. *6r] t Is vreemt, soo hy het laat, als hy het eertijds vond. En met den Roomschen Redenaar plaats, tijd, uithuisig geselschap, en al wat door lichtvaardig optooyen, geil kussen, onbeschaame oogen, neemende giften, vleyende minne-brieven en diergelijkke lustwekkende weelde slinx vermoeden kan baaren, welbedachtlijk mijden. In aller voegen navolglijk in een uiterste nood, self om van opspraak vry te weesen, het nooitvolpreese voorbeeld van vrow Margariet, gemalinne van den Graave van Sembor, dewelke ter tijde als Boguslaus de tweede, Koning van Poolen, seeven jaaren lang met sijn leeger in Russen bleef, beducht voor haar eer, om te ontgaan de moetwil van verrukte geil-aarts haar self met haar twee Susters, Ionkvrowwen, boven in een toorn van de kerk van Sambek sloot, doende door haar huisgesin de spijse langs een tow tot haar ophijssen; maakkende in deesen geen verschil, of een vrow schoon of leelijk is, aangesien beide de uiteinden van Schoon- of Leelijkheid haar ongemakken hebben; sijnde in allen gevalle onwederspreeklijk seekker, als alle dingen gelijk staan, dat een leellijkke vrow met meer ellenden gehouden, als een schoone bewaard word. Doch, deese uitneemende stoffe, van welker toetsteen de doorluchttgste verstanden van voorgaande en tegenwoordige eew hunne herssens hebben te koste gelegt, meest op gelijk-luidende reede-gronden, doet my de gewoonlijkke stijl van Opdracht aan Uw Ed. Achtb. te buiten gaan, hoewel ik mijn verschooning daar over hoop te vinden op de gelijkmaatigheid van deze proose met het tegenwoordige Bly-spel, daar het voorwerp niet anders, is, als een vriendlijk verschil, [fol. *6v] welkers besonnen uitslag den verwaanden maagdehoeder, so hier, als daar, in t stuk van ongelijk stelt, het welk De wijse Schouwburg sal, in Spel, vertoonen, door Een Malle Wedding, die, voor t keurig oog en oor Vermaaklijk leersaam elk ten voorbeeld, sal verklaaren, Dat het onmooglijk is, een Iuffer te bewaaren. Maar gelijk men in de Schilderyen meer word bewogen door koleur, als door naakte teekkeningen, om datse nader komt aan de gelijkkenis van een mensch, so word een mensch ook meer beroert door veersen, na gelijkkenis van de waarheid gematigt, als door proose reeden sonder fabel. Waaromme my dan gelust heeft by geleegen land-leeven, onder de gebruiklijkke stil-stand van onbruiklijkke rechtsdaagen sodanig Frans stukje van een jaloers voorwerp als Hr. Bois Robbert, Abt te Chastillon, uit den Spaansche, na de welvoeglijkheid van sijn Tooneel, in die tijd, in veertien daagen opgeslaagen had, en my door den Heer Simon Engelbrecht, onsen waarden Meede-Regent van de Schowburg, en ongemeenen vlijtigen besorger van der selve welvaart, ter handen was gestelt, meede in veertien dagen na te bootsen, gelijk Uw Ed. Achtb. uit de gemeensaame vaarse-stijl sal kunen afmeeten, geschikt na de gemeensaame onderhandeling tusschen edelen bloede van gemeensaam leeven in swang gaande, daar Uw Ed. Achtb. andersins sich mijnent halven met reeden soude moogen schaamen, dat ik daar oit toe geseeten hadde. Sijnde ook mijn oog-wit in deesen niet, sodanige wanschiklijkheid, als eenige eigen-selfs-minnaars in haar scheel verstand, daar in soude meenen te kunnen aantreffen, te vuur [fol. *7r] en te swaart te bepleiten, tegen de overvliegers, die aan dat gebrek geboeit leggen, dat sy volmaaktheid in haar selven en bespotlijkke ongerijmtheid in andere vinden; maar alleen om de vrowwe-hoeders te doen vertoonen haare pijn in t bewaakken, en het beetersinnige manschap met het jaloers voorwerp van een Broeder op sijn Suster te vermaakken: op hoope, so wanneer hunne na-yverige seeden, tot haar smaat en smart geroskamt, en sy, als toehoorders met asijn en sout gevreeven worden, dat dan haar vlammend yver-vuur door spot-spreukkig tong-nat geraakt, ter asse toe mocht uitsparkkelen, en de schuldige yversuchters in hunne wacht-lust doen besaadigen. Niet dat onse doorluchtige Schowburg op haar beroemd Tooneel de aanschowwende liefhebberen so deurneemt, of een vuile stof met so vuile woorden besoedelt, dat die soude weesen een school van losse lusten, een winkkel van overdaad, een sitplaats van onbeschaamtheid, een voorbereiding van onkuisheid, een overwikking tot overspel, een leerplaats der hoereryen, en een uitbeeldend voorbeeld aller schandlijkheid, gelijk den Oudvader Chrysostomus de tooneelplaatsen afbeeld; maar in tegendeel na t gerijmde getuiggenis van wijlen den vermaarden Poëet Jan Vos, diend de Schowburg by ons, ten voordeel van doude stok en ouderloose wees, om t afgeslooft verstand Met geest te voeden, en het spoor der deugd te wijsen; Sy wraakt de gruwelen en leert de vroome prijsen, En stelt hem, als de Son, by t hel gestarnt ten toon. gelijk wy meede daar van gevoelen in seekker Gedicht aan den wel-edelen gestrengen Heer Dr. Gerard [fol. *7v] Bikker, Heer van Zwieten, &c. onlangs geschreeven, daar het, onder ander deese stof te berde komende, dit houd, dat het is een plaats daar niemand word geschonden; Daar men siet geeven en ontfangen sachte wonden; Daar dafgewerkte geest verquikt word; daar de deugd Noch heilge Godheid word gelastert; daar de jeugd In tijd van tijden word geoeffent en gesleepen; Daar Iupiter sijn vuur in darends klaaw gegreepen Met donder uitschiet; daar Neptuin sijn see-rug leent En zee-kasteelen torst; daar Pluto hels gebeent Verrijsen, en de hel opspalken doet sijn kaakken; Daar Circe, daar Medée haar tover-gal uitbraakken; Daar Pan, daar Priapus, daar Mavors heeft sijn rijk; Daar Lente, Somer Herfst, en Winter komt gelijk, &c. Tot so ver, dat niemand by ons, als Sempronius te Rome, sijn Huisvrow soude behoeven te verstooten om datse in de Schowburg geweest was: maar dat het, volgens de aanmerkking vn Thomas Sanchez, self den Geestelijkken, die de kerkke ten dienst sijn ingewijd, geen dood-sonde soude sijn te sitten in een Schowburg, omdat de Tooneel-speelen altans door de ingewortelde gewoonte buiten ergernis geschieden, noch tot sodanige lustschaffende kotten verstrekken, als Roome voormaals verdachtelijk voorbragt. In deese Schowburg gelieve Uw Ed. Achtb. dit hoflijk Tooneel-stuk met uw naawkeurig gesicht te verwaardigen, en na uw gepolijste rijm-kunde te oordeelen, hoe moogelijk het is Uw Ed. Achtb. te kunnen behaagen en sijn puntige brein-proef te voldoen, met het gunt by den Spaanschen Tooneeldichter, onder het opschrift van het aller-onmooglijxste eerst in- [fol. *8r] gevoert is, en onmooglijk aller oogen en inborst so sal kunnen vernoegen, als het die wel-geboorne schrandere Gravinne van Pembrok, onder de gunsten van haar overvloeijende weetenschappen, wel gelust heeft deese heusche boerterijen over een onheusch voorwerp voor doorhonigde lekkernyen op te snoepen, insonderheid niet, wanneer het sulk gebak van luiden te vooren komt, die hunne maaxelen, schoon ontijdige misvallen, apelijk vleyen en streelen, doende achter den afgod van besprookke verwaantheid, en vergalde eigen-liefde, die hun alles noch bedrieglijkker doet begluuren, als welkers gesicht, met geelsucht overloopen, alles bedrieglijk en avrechts aanschowt. Schoon het tegenwoordige dan te gering is, om te even-naaren so veel heusche bejeegeningen, als Uw Ed. Achtb. seedert onse eerste gesamentlijkke Themis diensten met gestadige verbanden tegen my heeft gelieven te uitten, en noch dagelijx, schoon den Amstel Uw Ed. Achtb. als een weerdige spruit van so veel eel-aardige voorvadren, meede ten verheeven gesag-plaats getroont heeft, so gelieve Uw Ed. Achtb. deese geringheid te vegulden met een straal uwer aangeboorene beleeftheid en geduurende verplichtingen tmywaarts, en schoon het spel na jok sweemt, echter voor goed te keuren mijn enkle ernst, dat sich gelukkig houd met den titel van Uw Edele Achtbaarheids |
tAmsterdam den 13. van Hooi-maand, M D C LXXI. | onderdaanige dienaar, JOAN BLASIUS. |
PERSONAGIEN. |
Klingdor, Wake, | } | bewaarders van Diana. |
STOMME. |
DE MALLE |
TWEEDE TOONEEL. |
DERDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
RAADSELS. |
KLINKKERT. |
VYFDE TOONEEL. |
TWEEDE HANDELING. |
|
DERDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VIJFDE TOONEEL. |
SESDE TOONEEL. |
SEVENDE TOONEEL. |
DERDE HANDELING. |
TWEEDE TOONEEL. |
DERDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
SESDE TOONEEL. |
SEVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NEGENDE TOONEEL. |
VIERDE HANDELING. |
TWEEDE TONEEL. |
DERDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VIJFDE TOONEEL. |
SESDE TOONEEL. |
SEVENDE TOONEEL. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NEGENDE TOONEEL. |
TIENDE TOONEEL. |
VYFDE HANDELING. |
TWEEDE TOONEEL. |
DERDE TOONEEL. |
VIERDE TOONEEL. |
VYFDE TOONEEL. |
SESDE TOONEEL. |
SEVENDE TOONEEL. |
Lid. Ak. | } | Vaart wel gy Heeren. |
Tel. Val. | } | Gy twee ook. |
ACHTSTE TOONEEL. |
NEGENDE TOONEEL. |
TIENDE TOONEEL. |
ELFDE TOONEEL. |
TWAALFDE TOONEEL. |
DERTIENDE en LAATSTE |
P. OVID. NASOOS |
VIERDE MINNE-SANG |
Op het Bly-spel van den Heer |
Tekstkritiek: |