Joannes Nomsz: Anthonius Hambroek. Amsterdam, 1775 Ceneton067190 - Ursicula Uitgegeven door Jung-chen Chen, Redactie dr. A.J.E. Harmsen, Opleiding Nederlands, Universiteit Leiden. Vertaling in het Engels door drs. I. Grunnill en dr. A.J.E. Harmsen. In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk. Joannes Nomsz (1738 - 1803) heeft voor het schrijven van dit treurspel gebruik gemaakt van een grote voetnoot in het eerste deel (tweede boek, zesde hoofdstuk) van de eerder in 1775 verschenen vierde druk van Reistogt naar en door Oostïndiën door Wouter Schouten. Hij noemt ook Valentijn, maar de passage over Hambroek in diens Beschrijving van oud en nieuw Oost-Indiën wordt in de herdruk van Schouten geciteerd; het zal juist deze opvallend uitvoerige annotatie zijn die Nomsz tot zijn toneelstuk geïnspireerd heeft. Zie over de geschiedenis van Taiwan: Wikipedia Dutch Formosa en Taiwan history on line. Een negentiende-eeuwse Nederlandse vertelling over Hambroek werd gedicht door Petronella Moens, een korte biografie in het Latijn door Petrus Hofmann Peerlkamp en een nostalgisch heldendicht door Jan Frederik Helmers. |
VOORBERICHT. |
Dit Tooneelstuk heeft het voordeel van op eene welbevestigde geschiedenis gegrond te zyn. Heeft eenig Christenheld door eene luisterryke daad uitgemunt, het is de predikant ANTHONIUS HAMBROEK; eene daad waarvan, buiten het bekende geval van REGULUS, misschien geen voorbeeld in eenige geschiedenis te vinden is. Ik heb my in de behandeling van myn onderwerp voornamelyk geschikt naar het geen SCHOUTEN ons daarvan, in zyne Oostindische reizen, aan de hand geeft. Ik zal de gebeurtenis van den braven HAMBROEK hier een weinig omstandig ter nederstellen; my verzekerd houdende, dat de verrassingen in myn stuk voorkomende daardoor niet zullen worden benadeeld. Het was in de voorgaande eeuw, dat de Chineesche roover COXINGA, het bloeijend eiland Formoza, gelegen op de kusten van het Chineesche keizerryk, overrompelde. Hy landde zo onverwacht, dat hy den predikant HAMBROEK, zyne vrouw, zoon en dochter, benevens vele andere voorname Christenen, in handen kreeg, hebbende deze ongelukkigen geen middel kunnen vinden om zich binnen de hoofdsterkte Zelandia te bergen. De Nederlanders overvielen de rasopgeworpenen sterktens van den overrompelaar; doch moesten, ten naasteby op dezelfde wyze als ik het in myn Tooneelstuk heb voorgesteld, zich weder, hals over hoofd, binnen de vesting Zelandia werpen, nadat de dappre hoofdman PETEL, die zich [fol. *2v] wat te verre gewaagd had, met het grootste gedeelte der zynen, was omgebracht. De dood van den zoon dezes helds heeft zich byna op dezelfde wyze toegedragen, als ik door FREDRIK, in het tweede bedryf, doe verhalen. De Chineesche overste COXINGA, verstoord door den onverwachten tegenstand, besloot een anderen weg dan dien der wapenen in te slaan, ter verövering van Zelandia. Hy zond den gryzen HAMBROEK naar den opperbevelhebber der Nederlanders, FREDRIK CAJET, met last om de vesting op te eischen, met bedreiging van HAMBROEK te zullen dooden, indien de bevelhebber zich bleef verdedigen; daarby voegende, wanneer HAMBROEK niet binnen den tyd dien hy hem voorschreef in het Chineesche leger wederkeerde, de echtgenoote en kinderen van dien leeräar te zullen doen in stukken kappen. Deze boodschap bragt den dappren CAJET deerlyk in het naauw: HAMBROEK was zijn boezemvrind, en twee kinderen van dien predikant waren binnen Zelandia. De vrindschap sprak in het hart van den bevelhebber, en HAMBROEKS kinderen lieten niet na, door smeeken en kermen, hem tot de overgave der vesting te dringen. CAJET was daartoe niet ongenegen; doch, daar hy van alles voor langen tyd voorzien was, vond hy zich bekommerd wegens de veräntwoording by den raad van Java, van wien hy onderstand en ontzet had te wachten. Volgens eenige berichten, stelde hy evenwel zyn vrind HAMBROEK de overgave voor, als t eenige middel om hem te redden; [fol. *3r] doch deze grootmoedige man verwierp dat voorstel, met de uiterste veröntwaardiging, en moedigde CAJET en de bezetting aan tot een hardnekkigen tegenstand. En noch de voorstelling van CAJET en de verdere opperhoofden, noch de tranen zyner in de sterkte Zelandia geredde kinderen, konden den edelen held bewegen om zyn leven te behouden, voor het verlies der vesting. Hy vertrok dan eindelyk weder naar het vyandlyk leger, na een smartelyk afscheid van zyne vrinden te hebben genomen, en nadat hy zyne twee ongelukkige kinderen voor zyne voeten, van droefheid en wanhoop, had zien bezwyken. Naauwlyks was hy te rug gekomen in het leger der vyanden, of hy wierd, voor de oogen zyner vrouw en kinderen, onthalsd; overladende zyne beulen met eene eeuwigdurende schande. Men kan by Schouten, Valentyn, en anderen, alles omstandiger nalezen, wat tot deze beruchte daad, en verdere voorvallen der beroemde Formozaansche belegering, betrekking heeft. Ik heb eenige dichterlyke vryheden in de behandeling van dit treffend onderwerp gebruikt; doch tevens my bevlytigd zo na by de geschiedenis te blyven als my immer mogelyk was. Mogt het gedrag van den edelmoedigen Christenleeräar slechts één vyand van het Christendom met vrucht doen zien, hoe verre het ware Christendom den mensch kan brengen, en uit welke edele beginsels de ware Christen groote daden doet; mogt myn Tooneelstuk de menschen in het gemeen overreden, dat waarlyk de triomf [fol. *3v] van onzen redelyken en beminnelyken Godsdienst bestaat, in de menschen te bemoedigen en te vertroosten in de drukkendste rampen des levens: ik zou my voor mynen arbeid rykelyk beloond achten. Ik weet ondertusschen wel, dat ik, in onze dagen, meer lezers en verwonderäars voor myn stuk zou hebben, wanneer ik myn arbeid besteed had om de leeräars der Christenen bespottelyk te maken, en de Christelyke openbaring, zo niet als verächtelyk, ten minste als onäannemelyk voor verstandige lieden te doen voorkomen; doch welke lezers en welke verwonderäars! Ongetwyfeld betaamt het niemant de goedkeuring en toejuiching van menschen te zoeken, die hunne glori stellen om verächtelyk te maken alles wat den eerbied der stervelingen meest verdient, en zichzelven ten rechtmatigen spot en verfoeijing stellen. Geen waereldsche toejuiching kan opwegen tegen het edel genoegen dat een goed voornemen, en eene goede daad tot nut der maatschappy verricht, de ziel verschaft. De groote hertog van Luxemburg betuigde, op zyn sterfbedde, dat de errinnering van een beker koud water aan een ongelukkigen ter verkwikking te hebben toegereikt, hem meer streelde dan de erinnering van alle zyne overwinningen. Zie daar een voorbeeld waardig gedurig voor onzen geest tegenwoordig te zyn, in de uren van voorspoed! Wat baat glori, groote daden, vernuftige uitvindingen, verstand en uiterlyke bekwaamheden, als de bron onzer verrichtingen niet edel, het hart niet zuiver, en ons geweten niet over ons voldaan is! [fol. *4r] Ik ben verder eenigen dank schuldig aan eenige aanzienlyke personen, die my tot de behandeling van dit deugdryk en aandoenlyk onderwerp hebben aangemoedigd. En de ongemeene graagte waarmede myne overige stukken, (zo die op de Schouwburgen van ons land zyn vertoond, als die welke nimmer op een Tooneel zyn uitgevoerd,) zyn ontfangen, en noch worden ontfangen, is voor my geen kleine aanmoediging, om myne geringe bekwaamheden, in weêrwil van alle afgunst, ten nutte myner medemenschen verder te besteden. Ik eindig met de woorden van den grooten meester der Tooneelkunde, den onvergelykelyken RACINE: Het ware te wenschen dat onze Tooneelstukken zo bondig, verstandig, zedekundig en deugdbevorderend waren, als die van de meeste dichteren der oudheid. Indien onze Tooneelstukken zo vol leerzame onderwyzingen waren; mogelyk zoude men den afkeer waarmede eenige eerwaardige Godgeleerden, en andere personen, om hunne Godvrucht alle achting waardig, tegen het Tooneel zyn ingenomen, kunnen wegnemen, en hen met den Schouwburg en de Tooneelpoëzy bevredigen. Ten minste zou men hen gunstiger over een en ander doen oordelen, indien de Tooneeldichters van onzen tyd zich bevlytigden, om de lezers en aanschouwers hunner stukken meer te onderwyzen en te verbeteren, dan te vermaken; en dus meer aan het ware oogmerk der Tooneelpoëzy voldeden. |
PERSONAADJEN. |
ANTHONIUS HAMBROEK, | predikant op Formoza. | |
FREDRIK CAJÉT, | opperbevelhebber in de sterkte Zeelandia. | |
FREDRIK CAJET DE JONGE, | zyn zoon. | |
CORNELIA HAMBROEK, | dochter van den predikant; echtgenoote van Fredrik. | |
XAMTI, | afgezant van den Chineeschen veldheer Coxinga. | |
VAN DEN BROEK, | een hoofdman, vrind van Fredrik. | |
ELIZABETH, | vrindin van Cornelia. |
ANTHONIUS HAMBROEK, |
CORNELIA, in eene droefgeestige gestalte, in een armstoel zittende. |
ELIZABETH. |
CORNELIA, opstaande. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH, haar omhelzende. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
TWEEDE TOONEEL. |
CORNELIA. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA, met vervoering, |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA. |
DERDE TOONEEL. |
CORNELIA, Cajet omhelzende. |
Zy valt in de armen van Elizabeth. |
CAJET, met tederheid. |
CORNELIA. |
Na eenig tusschenpoozen. |
CAJET. |
CORNELIA. |
CAJET, met aandoening. |
CORNELIA, ongerust. |
CAJET, in tranen. |
CORNELIA. |
CAJET. |
CORNELIA. |
Met levendigheid. |
CAJET. |
CORNELIA. |
CAJET. |
CORNELIA. |
CAJET. |
Tegen Van Den Broek. |
VIERDE TOONEEL. |
CORNELIA. |
Einde van het eerste bedryf. |
TWEEDE BEDRYF. |
TWEEDE TOONEEL. |
CORNELIA, ongeduldig. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
DERDE TOONEEL. |
CORNELIA, met vervoering haar gemaal omhelzende. |
FREDRIK, haar in zyne armen ondersteunende. |
CORNELIA. |
FREDRIK, met aandoening. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA, de handen ten hemel heffende. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
VIERDE TOONEEL. |
CAJET. |
CORNELIA. |
CAJET. |
Tegen Cornelia. |
FREDRIK. |
CAJET. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CAJET. |
VYFDE TOONEEL. |
VAN DEN BROEK. |
CAJET. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
CAJET. |
Tegen Van Den Broek. |
VAN DEN BROEK. |
CAJET. |
FREDRIK, met levendigheid. |
CAJET. |
CORNELIA. |
CAJET. |
CORNELIA, met treurige oogen Fredrik ziende vertrekken, vervolgt, na een wei- nig zwygens: |
Einde van het tweede bedryf. |
DERDE BEDRYF. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
Met het hoofd eenigzins afgewend, op eene schroomachtige wyze: |
TWEEDE TOONEEL. |
ELIZABETH, Hambroek ziende. |
HAMBROEK, op zyne dochter toeschietende. |
CORNELIA, door zyne stem verrast, hem schielyk aanziende, valt magtloos in zyne armen. |
HAMBROEK. |
ELIZABETH, geheel verbaasd. |
HAMBROEK. |
CORNELIA, in de armen van haar vader allengs bekomende: |
HAMBROEK. |
CORNELIA, tegen Elizabeth. |
HAMBROEK. |
CORNELIA, met levendigheid. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
DERDE TOONEEL. |
CAJET, Hambroek omhelzende. |
HAMBROEK. |
CAJET. |
HAMBROEK. |
CAJET. |
HAMBROEK. |
CAJET. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
VIERDE TOONEEL. |
VAN DEN BROEK. |
CAJET. |
Van den Broek vertrekt. |
CORNELIA, tegen Hambroek. |
HAMBROEK. |
VYFDE TOONEEL. |
XAMTI (*). |
CAJET. |
XAMTI. |
Tegen Hambroek. |
HAMBROEK, op eene grootmoedige wyze, tegen Cajet, die eenigzins aarzelt. |
CAJET, leest. |
CORNELIA, zich wanhopig aan de voeten van Cajet werpende. |
HAMBROEK, tusschen haar en Cajet toeschieten- de, en haar, met levendigheid, opheffende: |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
CAJET, haar opheffende. |
CORNELIA. |
CAJET. |
CORNELIA, haar vader te voet vallende. |
HAMBROEK, haar doende opstaan. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
CORNELIA, tegen Xamti. |
XAMTI, op Hambroek wyzende. |
CAJET, tegen Xamti. |
XAMTI. |
CAJET. |
Tegen Hambroek. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
VIERDE BEDRYF. |
TWEEDE TOONEEL. |
CORNELIA, opstaande, en met drift naar Eli- zabeth tredende. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
DERDE TOONEEL. |
FREDRIK. |
CORNELIA, zich met aandoening in zyne ar- men werpende. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA, angstig. |
FREDRIK, in den armstoel vallende. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA, hem wederhoudende. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
VIERDE TOONEEL. |
FREDRIK, Hambroek omhelzende. |
HAMBROEK. |
CORNELIA, tegen Cajet. |
CAJET. |
VYFDE TOONEEL. |
VAN DEN BROEK. |
CAJET. |
Van Den Broek vertrekt, waarna Cajet, tegen Hambroek, vervolgt: |
HAMBROEK. |
ZESDE TOONEEL. |
XAMTI. |
CAJET. |
XAMTI. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
CAJET. |
HAMBROEK. |
CORNELIA, tegen Xamti. |
XAMTI, haar opheffende: |
Tegen Hambroek. |
CORNELIA. |
CAJET. |
FREDRIK. |
CAJET. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
CAJET. |
XAMTI. |
CAJET. |
CORNELIA. |
Zy vertrekt, met Cajet, terwyl vervolgt FREDRIK, in tranen. |
HAMBROEK, terwijl Fredrik vertrekt. |
ZEVENDE TOONEEL. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
XAMTI, een pook uit zyn gordel krygende. |
HAMBROEK. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
XAMTI. |
HAMBROEK. |
XAMTI, hem, met de grootste verrukking, naöogende. |
Einde van het vierde bedryf. |
VYFDE BEDRYF. |
TWEEDE TOONEEL. |
CORNELIA, met levendigheid. |
ELIZABETH. |
CORNELIA, verheugd. |
ELIZABETH. |
CORNELIA. |
DERDE TOONEEL. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
VIERDE TOONEEL. |
CORNELIA, Cajet ziende, loopt hem in de armen. |
CAJET. |
CORNELIA. |
CAJET. |
CORNELIA, wanhopig. |
CAJET. |
CORNELIA, in tranen. |
CAJET. |
CORNELIA. |
FREDRIK. |
CAJET. |
CORNELIA. |
VYFDE TOONEEL. |
HAMBROEK, in het opkomen. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
HAMBROEK. |
CORNELIA. |
Zy zygt in de armen van Elizabeth, die haar in een armstoel brengt. |
HAMBROEK, tegen Cajet. |
CAJET, weenende. |
HAMBROEK, tegen Fredrik. |
FREDRIK, in de armen van Hambroek. |
HAMBROEK. |
Op zyne bezwymde dochter ziende. |
ZESDE TOONEEL. |
FREDRIK, na een weinig zwygens. |
CAJET. |
CORNELIA, allengskens bekomende. |
Wanhopig, tegen Cajet en Fredrik. |
VAN DEN BROEK. |
CORNELIA, ter aarde stortende. |
FREDRIK, zich by haar willende ter neder- werpen. |
CAJET. |
Fredrik tegenhoudende, hem met nadruk by de hand grypende, en eenigzins van Cornelia terug trekkende. |
[Privilege voor Izaak Duim:] De Gecommiteerden tot de zaken van den Schouwburg, hebben, volgens Octroy door de Heeren Staten van Holland en Westvriesland, den 5den November, 1772. aan hen verleend, het recht van deeze Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen Druk van ANTHONIUS HAMBROEK, of DE BELEGERING VAN FORMOZA, Treurspel, vergund aan IZAAK DUIM. Amsteldam, den 7. Augustus, 1775. [Was getekend: G. de Visscher]. | ||||||||||||
Er zijn twee edities van 1775, met verschillend zetsel (Ceneton067190 en Ceneton067200). De editie met privilege beschouwen wij als de eerste druk. Het gemakkelijkst te herkennen verschil is het titelvignet: in de uitgave met privilege staan de wezen links en de oude man rechts, in de andere is het andersom. Ook het onderschrift in het titelvignet is verschillend: er staat ouderlooze Wezen resp. ouderloze Weezen. De vingerafdrukken:
er staat in beide edities vyand voor vyands (p. 2), vier punten achter vader (p. 9) en na zegen (p. 78); de katernsignering A4 is in beide edities omgekeerd.
|
Momument voor Anthonius Hambroek in de Laurenskerk in Rotterdam. |
Schoolplaat door J.H. Eichman en H. Altmann (Goes, L. de Fouw, 1856). Zie Historywallcharts |
Afbeelding bij vs. 1556-1557 uit de herdruk van Anthonius Hambroek van 1795. |