Winkel en luyfen banquet - 1693

Isaac vanden Berg: Het gestoffeerde winkel en luyfen banquet Amsterdam, 1693.
Facsimile bij google.books
Uitgegeven door Ilse Dewitte.
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.
Continue
Continue

HET
GESTOFFEERDE
Winkel en Luyfen
BANQUET,

DIENSTIG
Voor alle Winkeliers die eenige Rymen
(haar Koopmanschap betreffende) voor Luy-
fens, Deuren, of in Pak-papieren willen zet-
ten, wat Waren yder te verhandelen heeft.

KODDIG GERYMT,

Voor de Winkeliers en Liefhebbers te grabbel gegooyt,

DOOR
MR. ISAAC VANDEN BERG, JCTUS.
Fumus gloria Mundi.

Noyt voor dezen gedrukt.

[Vignet: fleuron]

t’AMSTELDAM,
By JACOB VAN ROYEN, Boekverkooper in de
Kalverstraat, over de Kapel. 1693.



[p. 2: blanco]

[p. 3]

AAN ALLE
Winkeliers en Liefhebbers,

    MESSIEURS.
NAdemaal de ledigheid, oorlog en slegte tyden, met veel ongemakken en swarigheden vermengt, overladen zyn, invoegen dat daar door de blymoedigste mensch dikwils tot een knagende meimering werd verrukt; zo heeft het my goed gedagt yet vermakelyks, om deze mistroostigheid eenigsints te verdryven, het Gestoffeerde Winkel en Luyfen-Banquet door den druk bekent te maken; te meer, alzo men bevind dat de dagelykse Praktyk meer en meer tot oppronking van haar Nering, en vertiering van Waren en Koopmanschap pen, alderhande slag van koddige en zinryke Opschriften voor Luyfens en in Pak-papieren werden gestelt, om aan alle Vremde, Koopluiden en Burgers bekent te maken, wat Waren en Koopmanschappen yder Winkelier, en waar zy wonen, voor een civile prys te verhandelen hebben. Zo heb ik (om den nieusgierigeen liefhebbenden Lezer met te veel lesens niet op te houden) by provisie d’aanzienlykste bekende Winkels, uit enkele liefhebbery, dit Gestoffeerde Winkel en Luyfen-Banquet medegedeelts met versoek aan alle Winkeliers, die hier als nog onbekent zyn, den Drukker een memorie te behan digen (alzo by gesondheid van mening ben een tweede Deel te laten volgen) om des te beter de onbekende Winkels, Waren en Koopmanschappen koddiger op te pronken en uit te drukken: Dit doende, zal ik, liefhebbende Lezers blyven,
Uwen dienstbereiden
N. N.



[p. 4]

Het Boek aan zijn Liefhebbers.

DIe zig voor ’t oog der wereld wil vertoonen
    Door ’t leven, daade, of werklikheid en kunst,
En zoekt door geest een luister, eer en kroone
    Die duurzaam blyft, die reik ik hier mijn gunst.

(5) Den eenen leeft om d’anders wil op aarde.
    ’t Kost veel dat men de schoorsteen rookend houd.
Elks geest werkt om een andermans vergaarde,
    ’t Zy geld of goed; die drift maakt sterk en stout.
De lust en hoop die geven Tafereelen

    (10) Aan Winkelier, en Koop- en Ambachts-man:
Want Borden, Deur, en Luiffels, Kasse en Deelen,
    Afbeelden ’t geen ’er werksin dienen kan.
’t Aanzien verwekt een snoeplust, dies is ’t nodig
    Dat ik ’t behulp u doffe geest verleen,

(15) En dit Banket, zo rijjklijk overbodig
    Stel tot een dienst en hulp voor ’t algemeen.
Grypt wat u lust, en laat de Schilder malen,
    De Drukker op ’t Papier, verbreid u zaak
Met ernst of boert, zo ziet me op ’t laatst betalen

    (20) Het loon voor ’t geen gy uithing als een baak.
’s Lands Hooftstad, gy vol vreemde Winkelieren,
    ’t Zy in het licht, of duisternis, wiens Waar
By damp en rook, of Speelhuis, Wijn en Bieren;
    Werd voorgedaan; vat aan, ’t is voor u klaar.

(25) Ik lever stoffe u handwerk te stoffeeren,
    Hoe ’t is, al was ’t voor Juffers de Fontans,
Myn Rommelzo dient groote en kleine Heeren;
    De keur van pels verschaft hier elk een kans.


Rooyt met verstand.
Continue
[p. 5]

Het gestoffeerde
WINKEL en LUYFEN-
BANQUET.

Voor Winkels die Tabak verkoopen.

N°. 1.             In de Koning van Engeland.
IK hang den nieuwen Koning uyt
Den grootsten Vorst, en Nassaus spruyt
Myn Bladen en Canasser-kruyden,
Syn lieff lyk voor Orangie luyden.

N°. 2.             In de Koning van Engeland.
Die roken kan, komt in myn kluys;
Ik houd’ het met Wilhelmus Huys:
Myn Bladen naar Orangie smaken;
Den een sal ’t prysen, d’ander laken.

N°. 3.        In de Koning van Engeland.
Geen Damper sal myn overstelpen;
Al werd Louisje nog so Groot:
Ik steun op God, die myn kan helpen;
Dat hy moet rollen als een kloot.

N°. 4.             In de Koning van Engeland.
Louis, maakt nieuwe Edel-luy;
Om sterker damp Wiljam te geven;
Wiljam, die lagt van dit gebruy;
Hoopt haar met dampen te doen beven.

[p. 6]

N°. 5.             In de Koning van Engeland.
Waar blyven nu de Edel-luyden;
Die d’alderchridt’lyks heeft gemaakt?
Hier staat Wiljam met Konings kruyden;
Om u te dampen moeder naakt.

N°. 6.             In de Koning van Engeland.
Waar blyft Louis met Edel luy!
Die hy van nieus op heeft verkoren!
Wilhelmus hoopt den ganschen bruy;
Door rook en damp tot asch te storen.

N°. 7.             In de Koning van Engeland.
Komt herwarts Wiljams trouwe gatten;
Hier kunt gy Pyp, Tabak aantasten:
En Roken de gesondigheyd;
Van Nassaus bloed, die voor ons stryd.

N°. 8.             In de Koning van Engeland.
Sta ruym! bederver van Tabak;
Het branden heeft by u de zak:
Wilhelmus moet de pypen tanden;
Louis, door smook tot asch verbranden.

N°. 9.             In de Koning van Engeland.
    Waar staat den Roker naar en kykt?
    Is Holland niet genoeg verrykt:
Dat Wiljam kan een Pypje Roken;
En Wy met hem Virginy smoken.

N°. 10.        In de Koning van Engeland.
Sufje Lodewyk met u ooren?
Dat gy in Yerland damp komt storen:
    Het branter beter van de pan,
    Als Mosmaf met den hogmer kan.

[p. 7]

N°. 11.        In de Koning van Engeland.
Louis stuurt Kapers om te Roken;
Derft selver niet een Pypje smoken:
    Al wat hy Rookt is Aarmans kruyd,
    Wiljam dampt suyver om de buyt.

N°. 12.        In de Koning van Engeland.
Waarom komt Lood’wyk niet van honk?
Om aan Wiljam den damp te bieden:
De Bladen sijn voor hem een stronk;
Hy derft niet Roken by de lieden.

N°. 13.        In de Koning van Engeland.
Verwart staat Lood’wyk met sijn Pypen:
Dat hy niet langer Roken kan:
Wiljam sal hem een mondstuk slypen;
Dan wil hy smoken als een man.

N°. 14.        In de Koning van Engeland.
Den Koning Wiljam mogt hy Roken?
Met Vrankryk, als een eerlyk man:
Een rond jaar bleef den Pyp aan ’t smoken,
Dat Lodewyks damp was in de pan.

N°. 15.        In de Koning van Engeland.
    Het is Wiljam een groten spyt,
    Dat hy kan komen tot geen stryd:
Indien Louis wouw met hem dampen;
Wat souw Louis al Bladen stampen.

N°. 16.        In de Koning van Engeland.
Den Koning Wiljam roert sijn staart;
Dat Lood’wyk in sijn schulp doet kruypen:
Wiljam Rookt selver met sijn swaard;
Daarom gaat Lood’wyk smokend druypen.

[p. 8]

N°. 17.        In de Koning van Engeland.
Heeft Wiljam niet genoeg gedaan?
Doen hy gansch Yerland had verslagen?
Neen Rokers: siet myn Bladen aan;
Louis sal dampen voor sijn plagen.

N°. 18.        In de Koning van Engeland.
Kan Lood’wyk niet een Pypje drinken?
Met onsen Wiljam, Nassaus Spruyt?
Dan moet Tabak hem louter stinken;
Als hy niet smookt van Wiljams kruyd.

N°. 19.        In de Koning van Engeland.
Geen beter Kruyd men Roken kan;
Als by Wilhelmus, onsen man:
Virginy Bladen uyt den gelen;
Dat geur en smaak komt door de kelen.

N°. 20.        In de Koning van Engeland.
Den Koning Wiljam moet wel vloeken;
Dat hy den smoker op moet soeken:
Of dat hy druypend’ Roken gaat;
Dit dampt niet kant voor een Soldaat.

N°. 21.        In de Koning van Engeland.
Waar blyft Louis met sijn Marquisen?
Den lip en tanden haar bevriesen:
Dat niemand langer Roken kan;
Nu Wiljam smookt met allen man.

N°. 22.        In de Koning van Engeland.
Hier verkooptmen Tabak en Kruyden;
Voor Konings Vrinden, Wiljams Luyden:
Het raarste dat ik schaffen kan;
Ik voor Wiljam en Burger man.

[p. 9]

N°. 23.        In de Koning van Engeland.
Hier staat, den Koning voor de Poort;
Rookt daag’lijks op een ander oord:
Dat wy met vrede mogen dampen;
So moet het gaan als men wil kampen.

N°. 24.        In de Koning van Engeland.
Den Koning roept de Burgers aan;
Dat sy met vrede sullen Roken:
Terwijl de Muggen druypen gaan;
Sal Koning Wiljam haar versmoken.

N°. 25.        In de Koning van Engeland.
Dit jaar gerookt met allen man,
Dan raakt Louisje in de pan:
Verstand en zinnen op het hollen;
Nu Wiljam prik voor prik gaat rollen.

N°. 26.        In de Koning van Engeland.
Waar sijn de luy, die met myn Roken?
Tot welstand van het Vaderland?
Ik sta als Koning om te smoken;
Dat Lodewyk tot asch verbrand.

N°. 27.        In de Koning van Engeland.
Den Koning Wiljam moet wel Roken;
Om Testen uyt het Land te smoken:
Verdampt den Test, poenalen wet;
Dat yder op sijn Roken let.

N°. 28.        In de Koning van Engeland.
Engeland had niet kunnen smoken;
So lang Paap Peter was aan ’t Roken:
Maar doen Wilhelmus Roken quam;
Vloog Pater Peter uyt de vlam.

[p. 10]

N°. 29.        In de Koning van Engeland.
Ik Rook, om dat den King Rookt
Vertier myn Bladen ongesmookt:
Dat allen man sal kunnen Roken;
Gelyk den Koning staat te smoken.

N°. 30.        In de Koning van Engeland.
Wilhelmus Rookt voor ’t Vaderland;
So wel te water als op strand:
Canasser, puyk Virginy Bladen;
Gelijk men moet de Pypen laden.

N°. 31.        In de Koning van Engeland.
Wilhelmus Rookt de schoonste waar;
Uyt nette Pypen, voor en naar:
Canasser, Bladen, sonder stelen;
Dat damp de Rokers niet vervelen.

N°. 32.        In de Koning van Engeland.
Wilhelmus Rookt met alle winden;
Dat men geen Roker weet te vinden:
Die klaarder Pypen roken kan;
Als desen groten Oorlogs man.

N°. 33.        In de Koning van Engeland.
Een Pyp gerookt met onsen Held;
Geeft yder lust en goed genoegen:
Dat, waar men Rookt, het herte quelt;
Om by Wilhelmus te vervoegen.

N°. 34.        In de Koning van Engeland.
Staat niet en kykt opregte Rokers?
Hier komen de vermaartste smokers:
Om nevens Wiljam onsen Haan;
Te Roken in den Oorlogs Baan.

[p. 11]

N°. 35.        In de Koning van Engeland.
Wilhelmus Rookt op ’t Land, op de Zee
Geeft lekk’re Pypen hier ter Ste:
Canasser, Bladen, net gekurven;
Dat yder Pyp het hert vermurven.

N°. 36.        In de Koning van Engeland.
Wiljam Rookt suyver uyt de vuyst;
Siet op geen Pyp, drie, vier in ’t Roken:
Canasser, Bladen, hy verhuyst;
Als eenigsints de prys kan stroken.

N°. 37.        In de Koning van Engeland.
Den Oorlogs damp neemt Wiljam waar;
Dat Burger, Boer, civiel mag Roken:
So wel in England, als by Vaar;
Om lekk’re Kruyden te versmoken.

N°. 38.        In de Koning van Engeland.
Wiljam staat buyten deur te Roken;
Dat Burgers, Vremden, binnen smoken:
Canasser, Bladen, yders keur;
Gelyk Wiljam Rookt voor den deur.

N°. 39.        In de Koning van Engeland.
So lang Wilhelmus Roken kan;
Werd hier verkogt aan allen man:
Canasser, Bladen, schoonder Pypen;
Dat niemand eelder kan begrypen.

N°. 40.        In de Koning van Engeland.
Den damp van Wiljam kan bestaan;
Dat Princen, Vorsten, Potentaten;
Voor sulker damper spatten gaan
Om van geen sterker damp te praten.

[p. 12]

N°. 41.        In de Koning van Engeland.
Den damplust heeft Wiljam gewonnen
Datmen hier koopt, by Dosen Tonnen,
Canasser, Bladen, suyver goed;
Welk Pyp, voor Pyp het lighaam voed.

N°. 42.        In de Koning van Engeland.
Wiljam Rookt hier en over al;
Schaft lekker Kruyd op dese Stal:
Dat, waarmen komt geen schoonder Bladen;
In Pyp of Dosen weet te laden.

N°. 43.        In de Koning van Engeland.
Wiljam schaft Kruyden, naar begeren;
Voor Burgers, Vremden, Boeren, Heeren:
Dat waarmen gaat, geen schoonder Kruyd
Gerookt werd, als by Nassaus Spruyt.

N°. 44.        In de Koning van Engeland.
Suyv’re Tabak en schoonder Bladen,
Sal Wiljam in u Dosen laden:
Gestopte Pypen naar den trant;
Geen beter in het gansche Land.

N°. 45.        In de Koning van Engeland.
Den damp van Wiljam sal bestaan
Al waar den damplust weggevlogen:
Dewijl de Dampers tot hem gaan
Om sulken damper te beogen.

N°. 46.        In de Koning van Engeland.
Wiljam Rookt, slaat, stryd voor ’t gemeen;
Schaft schoonder Bladen yder een:
Vernoegt, als Burgers met hem roken;
Het lekkerst, dat men weet te smoken

[p. 13]

N°. 47.        In de Koning van Engeland.
Wilhelmus Rookt, waagt, vegt voor ons;
Geeft menig met den Pyp een gons:
Dat waar hy komt, sijn Pyp moet Roken;
Om Vyands Kruyd tot asch te smoken.

N°. 48.        In de Koning van Engeland.
Wilhelmus damp moet Koning sijn;
Als hem de Vyand overroken:
Stopt Pyp voor Pyp, om groot en kleyn,
Met lekk’re Pypen te versmoken.

N°. 49.        In de Koning van Engeland.
Waar Wiljam komt, begint het Roken;
Datmen de Bladen souw verstoken:
Canasser, Pypen, goed en quaad;
So lang den Koning Rookt op straat.

N°. 50.        In de Koning van Engeland.
Waar Koning Wiljam Roken siet;
De beste Rokers hy ontbied:
Om nevens hem een Pyp te Roken,
Het raarste, datmen weet te smoken.

N°. 51.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter waar een Admiraal;
Die dampte uyt een Pyp met staal:
Dat waar hy quam, sijn Pyp most roken;
Om Vyands Vloot tot kaf te smoken.

N°. 52.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter waar van Staal gemaakt;
Vloog door de Zee met damp kartouwen:
Geen Roker aan sijn Pypen raakt;
Of vyer en vlam most hy beschouwen

[p. 14]

N°. 53.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter waar van kinds been aan;
Een Damper in den Oorlogs Baan:
Gelukkig in sijn Oorlogskampen;
Dat niemand kon sijn Pyp verdampen.

N°. 54.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter dampte voor sijn dood;
Dat Vrankrijk voor sijn dampen vlood:
Had hy gehad de kloekste Schepen;
De gansche Vloot had hy geknepen.

N°. 55.        In de Admiraal de Ruyter.
Gelukkig waar den dapp’ren Held;
Waar dat hy dampte hield het Veld:
Geen Brit nog Sweed kost met hem dampen;
Hoe dat sy Rookten kregen rampen.

N°. 56.        In de Admiraal de Ruyter.
Waar heeftmen sulken damp gehoort;
Vier dagen agter een geboort:
Noyt opgehouden met sijn Buren;
Dat Robbert Prins nog Brit kon duren.

N°. 57.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter dampte als Soldaat;
Wien voor hem quam most van de graat:
Of had geen deeg een Pyp te Roken;
Voor dat het resje waar gedoken.

N°. 58.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter heeft den Sweed geslagen
Dat hy geen Pypen derft te dragen:
Om tegens hem een slag te slaan;
Laat staan voor Damper uyt te gaan.

[p. 15]

N°. 59.        In de Admiraal de Ruyter.
Doen Ruyter uyt Guinea quam,
Waar ’t anders niet dan vuur en vlam,
Dat uyt zijn pyp en kaken vlogen;
Wien voor hem quam, had geen medogen.

N°. 60.        In de Admiraal de Ruyter.
Waar heeft men oyt of noyt gehoort,
Dat desen Zeevoogd is doorboort?
Nog overtroffen in zyn slagen,
Of heeft den roem naar huys gedragen.

N°. 61.        In de Admiraal de Ruyter.
Wat waar Louis voor Tromp bevreest?
Dat hy zou dampen naar den leest.
Zyn ganschen rol most by verkerven,
Dat Tromp geen bladen zal bederven.

N°. 62.        In de Admiraal de Ruyter.
Den Zee-held Tromp wierd opgehevens
Dat hy Matrosen moed zou geven:
Waarop Matroosje roken quam;
Swoer Tromp getrouw met damp en vlam.

N°. 63.        In de Admiraal de Ruyter.
Ritje dit douw, Tromp gaat ter Zee;
Die roken kan vloog uyt zyn stee;
Ik zal door smook myn Keesmaat helpen,
Al zou den damp my overstelpen.

N°. 64.        In de Admiraal de Ruyter.
Zal onsen Tromp nu wederdampen,
Met Schipper, Kokje, Bootsgezel.
Jan Alleman zal door hem kampen,
Al raakte doos en man ter knel.

[p. 16]

N°. 65.        In de Admiraal de Ruyter.
Sta ruym, gy ligte Fransche muggen,
Den Zee-held Tromp zal komen ruggen,
Als gy komt roken op de Zee;
Sta vast gy dampers, Land en Ree.

N°. 66.        In de Admiraal de Ruyter.
Bedroeft is Vrankryk, dat Held Tromp
Zal roken door een houten romp;
Vast opgestopt met damp-matrosen,
Om door haar smook Louis te losen.

N°. 67.        In de Admiraal de Ruyter.
Smookt vrede met ons Prinsje baas,
Eer dat den Held Tromp blaast geraas:
Want is geboren om te roken;
Dat niemand hem kan over smoken.

N°. 68.        In de Admiraal de Ruyter.
Gaat voort, Tromp zal de sweep gaan halen,
Om blad Canasser te betalen,
Die gy verrookt hebt op ’s Graafland,
In ’t afzyn van dien sterken band.

N°. 69.        In de Admiraal de Ruyter.
Nu eens gedronken voor het vegten;
Geeft altemaal daar op den hand:
Hoe willen wy de Zee gaan slegten
Als Tromp dampt voor het Vaderland.

N°. 70.        In de Admiraal de Ruyter.
Tromp waar een damper opgevoed,
Daarom Wiljam hem Konings groet:
Gy Zee-voogd zult naar myn begeeren,
Twee sterke Vloten commandeeren,
Om Vrankryk voor het hooft te slaan,
Dat hy den damp zal laten staan.

[p. 17]

N°. 71.        In de Admiraal de Ruyter.
Lodewijk schrikte voor ’t woord Tromp,
Om dat hy rookte grof en plomp.
Den damp van Tromp mogt niemand horen
Nu Tromp de Zee met rook sal boren.

N°. 72.        In de Admiraal de Ruyter.
Tromps eergalm heeft genoeg geblasen
Doen Wiljam hem de woorden gaf:
Gy sult voor beyde Ryken basen,
Met u doorrookte Zee-voogds staf.

N°. 73.        In de Admiraal de Ruyter.
Doen Lodewijk van ’t Hof quam horen,
Dat Tromp tot Zee-voogd waar verkoren
Louis, Canailje, Bootsgezel,
Ging smoken in haar Paapsche Hel.

N°. 74.        In de Admiraal de Ruyter.
Is Vrankrijk niet genoeg gebruyt,
Nu Kees-oom gaat voor Zee voogd uyt
Den Fransman rept Tabak te kerven
Om rokend’ door den damp, te sterven.

N°. 75.        In de Admiraal de Ruyter.
Is ’t waarheyd, dat den Zee-voogd Tromp
Sal komen op sijn water-klomp?
Om Vrankrijk rook en damp te geven,
Dat sy niet smokend’ kunnen leven.

N°. 76.        In de Admiraal de Ruyter.
Houd moed Matrosen, Tromp sal dampen,
En neffens u met pypen kampen.
Het lontje sal gedurig gaan,
Dat ’t land daar door sal blijven staan!

[p. 18]

N°. 77.        In de Admiraal de Ruyter.
Tromp naar Zee toe, de slag is ons.
Louis gekoggelt met een gons:
Daar lijd Louisje door sijn dampen,
Dat hy naar desen niet kan kampen.

N°. 78.        In de Admiraal de Ruyter.
Als Tromp op Zee waar, yder vloog,
Door ’t wenken van des Zeevoogs oog
De gansche Vloot op sijn commande,
Dampt vyer en vlam naar Vyands handen
Dat Vyands Vloot niet harden kan.
Tromp dampte voort, sag niemand an.

N°. 79.        In de Admiraal de Ruyter.
In ’t dampen niemand sijns gelijken,
Als desen onverzaagden Tromp:
Dat kan den Sweed en Staartman blyken,
Als hy verdampte Vloot en romp.

N°. 80.        In de Admiraal de Ruyter.
Waar onsen Tromp niet afgesturven?
Gansch Vrankryk was tot asch verbrand?
Dog niet te min wat nieuws gekurven;
Daar sijn nog Rokers in ons Land.

N°. 81.        In de Zeheld Brakel.
Held Brakel heeft van kinds been aan,
Den Oorlogs damp, met lof voldaan:
Dat in sijn tijd, nog voor sijn leven;
Van sulken damper werd geschreven.

N°. 82.        In de Zeheld Brakel.
Held Brakels Schip, waar vyer en vlam
Uyt alle Pypen vonkken quam.
Dat, waar hy quam een Schip aanranden;
Weg ging den Vink met stank of schanden.

[p. 19]

N°. 83.        In de Zeheld Brakel.
Held Brakel waar een sterken Roker,
In ’t branden van Tabak een stoker:
Een fellen damper voor ’t gemeen,
Dat brak den vyand hals en been.

N°. 84.        In de Zeheld Brakel.
Held Brakel waar tot damp geboren,
Verliet geen Vyand ongeschoren:
Den tontel had hy brandend’ klaar,
Geriefde dampers voor en naar.

N°. 85.        In de Zeheld Brakel.
Held Brakel is de eerst geweest,
Die door den ketting onbevreest:
Den Vloot voor Chattam quam genaken,
Dat Staartman most een vrede maken.

N°. 86.        In de Zeheld Brakel.
Den held, die voor de deure staat,
Dwong Staartman, Turk, op Zee, in Straat:
Dat niemand wien het mogte wesen,
Voor sulken damper sat in vresen.

N°. 87.        In de Zeheld Brakel.
Als Brakel met den Vyand sloeg,
Waar ’t mannen, damptmen niet te vroeg:
Ons Pypje moet eerst Tontel raken,
Dan sal Tabak den Vyand smaken.

N°. 88.        In de Zeheld Brakel.
Heeft Brakel niet genoeg gedaan?
Doen hy voor Chattam scharp ging staan?
Vlot, ketting, met sijn kiel doorbroken,
Dat wy met vrede mogen Roken.

[p. 20]

N°. 89.        In de Zeheld Brakel.
Waar vindmen sulken dapp’ren held?
Als Brakel die door damp most leven:
Hy rookte Zewaarts, op het Veld;
Dat yder voor sijn damp most beven.

N°. 90.        In de Zeheld Brakel.
Had Torrington met my geslagen,
De Fransche Vloot had ons geweest:
Nu leg ik in de aard gedragen,
Om lof te hebben onbevreest.

N°. 91.        In de Hoed.
Canasser, Pypen, schoonder Bladen;
Verkooptmen in den suyv’ren Hoed:
Een Snuyfje die het dunkt geraden,
Krygt yder geel en lekker goed.

N°. 92.        In de Prins van Walles.
Ik koop, en mangel alles;
Ben Jood of Smous, vertier Tabak:
Canasser, Bladen en Arak;
In ’t huys, den Jongen Prins van Walles.

N°. 93.        In Lombardyen.
Ik ben een Smous en handelaar,
Verkoop Tabak, voor geld of waar:
Ik ruylenbuyt in Lombardyen;
En schagger op de slegtste tyen.

N°. 94.        In de Hangelaar.
Ik hangel, Vis, en rey te Paard;
Verkoop Tabak, Bladen en Pypen:
Gekurven sonder steel of staart;
Opregt Virginis uyt den Rypen.

[p. 21]

N°. 95.        In de Tabaks Handelaar.
Canasser veyl ik by de pond;
Of by de rol naar yders mond:
Virginy Bladen by de tonnen;
Gebost, gekurven of gesponnen.

N°. 96.        In de Schildwagt.
Ik rook en smook by dag en nagt;
Bewaar het huys, sta op de Wagt:
Tabak myn kost, geweer de Pypen;
De nering goed, kan ik ’t begrypen.

N°. 97.        In de Pyp.
Een lekk’re Pyp suyvert de lippen;
Sal noyt Tabak door ’t keelgat glippen.
De smaak is lieff’lijk in de mond,
Suyvert de tanden tot de grond.

N°. 98.        In de Reus.
Ik kan wel Roken trots de besten,
By dag en nagt de alderlesten.
Myn Bladen staan een yder aan;
En ben een wonder op de baan.

N°. 99.        In de Dwerg.
Van buyten sta ik als een Dwerg;
Verkoop hier binnen Pit en Merg:
De rook gaat uyt mond, neus en ooren;
Myn Bladen sijn voor best gekoren.

N°. 100.        In de Melk Boer.
Jantje, Potje, Karrende Melk;
Verkoopt Canassers Kruyd aan elk:
Die met sijn gelden sijn beladen;
Krygt voor het selfde gele Bladen.

[p. 22]

N°. 101.        In de Tabak Verkoper.
Canasser en Virginy Kruyden,
Verkooptmen aan de nugt’re luyden.
Een dronkaart weeter weinig van;
Die quylent rookt by borl of kan.

N°. 102.        In de Trompetter.
Door Pypen kanmen suyver roken,
Verkoop myn Kruyd die vrede stoken.
Blaas ook by wylen wel allarm;
Dat rook en smook gaat door den darm.

N°. 103.        In de Duytscher.
Tho Poeder salmen Louis branden;
Als werd gedaan Virginy Kruyd:
Of sal hem kerven puur te schanden;
Dat hy het roken heeft verbruyd.

N°. 104.        In de Ratelwagt.
Pots donder! Ga den ganschen nagt;
Versmook myn Doos uyt op de Wagt:
Verslyt de tyd aan lekk’re Kruyden;
Om suyv’re Bladen te verbruyden.

N°. 105.        In de tyd verdryf.
Een Pyp Tabak maakt tyd verdryf;
Verzaad den mondstuk, niet het lyf:
Den lekk’re Bladen sijn ten besten;
Om holle kaken vast te mesten.

N°. 106.        In de Damper.
Hier binnen is den Damp bereid
Voor luyden, die den Oorlogs stryd:
Met Damp en Roken derven wagen;
Om Vrankryk door den Damp te plagen.

[p. 23]

N°. 107.        In de Roker.
Hier binnen Rooktmen voor en naar;
Het besten van Virginy waar:
Om aan de Rokers te vertonen,
Dat Rokers krygen warme komen.

N°. 108.        In de Kat.
Hier binnen is Tabak bereyd;
Dat Rokers krygen appeteyt:
Als sy den smaak en geur bevatten,
Sal yder Roken als de Katten.

N°. 109.        In de Olyphant.
Den Olyphant, die snoef en raast;
Door bek en snuyt de rook uyt blaast:
Hier rooktmen Kruyd door neus en ooren,
Dat dove luy van nieus weer horen.

N°. 110.        In de Prins van Luyk.
Vermurf het Yser door de kolen;
Mijn volk Tabak in donk’re holen:
Virginy kruyden, lekk’re bla’an,
Dat yder kan aan ’t roken gaan.

N°. 111.        In de Keurvorst van Keulen.
Mijn kruyd sal Lodewijk bekeren
Dat hy het dampen sal verleren,
En roken dat ik altijd schaf,
Of sal hem dampen met den staf.

N°. 112.        In de Vorst van Lunenburg.
In troeb’el tijden moet men roken,
By Vrede mag men Oorlog stoken:
Dan krijgt den Duytscher Hollands geld,
Dat hy kan smoken op het veld.

[p. 24]

N°. 113.        In de Prins van Orangie.
Orangie schaft het beste kruyd,
Dat boven d’aarde wascht en spruyt:
Wie souw niet roken met Orangie,
Sijn kruyden dwingen gansch Britangie.

N°. 114.        In de Switscher.
Den Switscher smookt goed Hanaus kruyd,
Gelijk sy uyt de aarde spruyt:
Rookt meestijds ook Virginy-bladen,
Die hy voor ’t lekkert vind geraden.

N°. 115.        In de Graaf van Waldek.
Waar vind men sulken ouden Held,
Als Waldek? die den damp moet voeren;
By dag en nagt is hy te veld,
Om ’s vyands dampen af te loeren.

N°. 116.        In de Graaf van Styrum.
De Graaf van Styrum is een damper;
Op Zee een sterke Oorlogs-kamper:
Dampt vyer en vlam by dag en nagt,
Als hy moet dampen op de wagt.

N°. 116.        In de Koning van Spangie.
Den Spangiaard rookt uyt lange pijpen.
Dat smook en damp het hert doet nijpen;
Een korte pijp warmt neus en mond;
De reuk komt beter tot de grond.

N°. 117.        In de Beyervorst.
Ik houd het met de Beyervorst;
Die rookt en smookt heeft altijd dorst,
Dat suyv’re pijpen mogen teren,
Om yder pyp van nieus te leren.

[p. 25]

N°. 119.        In de Hertog van Lottharingen.
Ik rook en smook by dag en nagt,
Een pijp Virginy op de wagt.
Krijg Vyands geld, omdat mijn bladen
Het lekkerst is dat men kan laden.

N°. 120.        In de Koning van Portugaal.
Een Spek kaaut, smookt Virginy-kruyd,
Gelijk zy uyt de aarde spruyt.
Komt hier veel liever, rookt mijn bladen,
De Doctors vinden ’t goed geraden.

N°. 121.        In de Paus.
Die roken wil komt in de Paus,
Daar krijgt men van de beste saus:
Een pypje toe seer net gekurven,
Dat groot en kleynhans kan vermurven,

N°. 122.        In de Hanen Mat.
Hier koopt men in de Hanen Mat
Het netste datter werd gevonden:
Om dampers, die haar laatste schat
Besteden, dat de smaak sal monden.

N°. 123.        In de Gooyse Boer.
Den Goyer is gewent te roken
Het beste dat men krijgen kan,
Dat yder een bequaam kan smoken
By ’t werken, draven, ploeg of kan,

N°. 124.        In de Gooyse Boerin.
De Gooyse Boerin levert uyt
Canasser en Virginy-kruyd:
Die sijn gespeent, kan sy doen roken,
Om Boer en Burger te versmoken.

[p. 26]

N°. 125.        In de Stigtse Boer.
Die roken kan komt in den Boer,
Hy heeft de Stigte aan de snoer,
Die altijd lekk’re bladen kopen,
Om op een ander niet te lopen.

N°. 126.        In de Stigtse Boerin.
Hier hangt de Stigtse Boerin uyt;
Verkoopt het alderbeste kruyd:
Canasser datter werd gesponnen,
Dat Vyands geld is overwonnen.

N°. 127.        In de Vorst van Vriesland.
In Vriesland is het de manier,
Die niet en rookt by wijn of bier
Een suyv’re pijp Virginy-kruyden,
Werd niet geagt by groote luyden.

N°. 128.        In de Graaf van Hoorn.
De Graaf van Hoorn verkoopt veel bladen
Aan luyden die sijn Waar versmaden:
Die ’t beste kruyd houd voor de hand,
Om ’t volk te houden naar dien trant.

N°. 129.        In de Enkhuyser Maagd.
Enkhuysen en den ganschen Streck,
Die daar niet rookt houd men voor leck;
Treed daarom in gy Noordse Boeren,
U Dosen sal ik suyver voeren.

N°. 130.        In de Boer van Lekkerkerk.
Wie isser mijns gelijk in ’t roken?
Geen Edelman kan mijn versmoken:
Laat Goyers komen die daar wil,
lk span de kroon en sta hier stil.

[p. 27]

N°. 131.        In de Pool.
De Pool verkoopt gekurven goed,
Dat yder een weer roken doet.
Hy heeft sijn Waar voor kleyn gewin,
Soo in het eynde als begin.

N°. 132.        In de Bremer.
Ik ben een Bremer in mijn hert;
Rook lekker kruyd, mijn niemand sert:
Verkoop Canasser, Bladen, pijpen,
Dat men niet beter kan begrijpen.

N°. 133.        In de Lootsman.
In ’t pijlen smook ik veel Tabak;
T’huys sijnde rookt men met gemak
Verkoop de Bladen aan Matroosen,
Dat sy geen schoonder kunnen Dosen.

N°. 134.        In de Maagt van Dort.
De Maagd van Dort beplant de kampen,
En draagt wat lekkers in haar zak;
Verkoopt Virginis om te dampen,
Dat yder smookt op sijn gemak.

N°. 135.        In de Krijgsman.
Ik sny en kerf voor yder man;
Verkoop Canasser als men kan:
De bladen die ik laat verspinnen,
Sijn geel van buyten en van binnen.

N°. 136.        In de Tabaksplanter.
Ik poot des Somers jonge Spruyten;
Vergaar als sy gewassen zijn.
Des Winters zit men in der muyten;
Verkooptse aan Kees, Jaap of Trijn.

[p. 28]

N°. 137.        In de Tabaksrol.
Mijn brengt men door het gansche land;
Dat yder my tot asch verbrand.
Ik werd gesneden en gekurven,
Om lekk’re rokers te vermurwen.

N°. 128.        In de Bisschop van Munster.
Hier hangt den nieuwen Bisschop uyt,
Verkoopt het alderbeste kruyd;
Dat gints of elders is te krijgen,
Die sijn gespeent van nieuws weer drijgen.

N°. 139.        In de Ruyter te paard.
By dag en nagt rook ik te paard;
Een pijp Tabak verwarmt de baard,
Verkoopt Tabak aan die my haten,
De netste rokers sijn Soldaten.

N°. 140.        In de Tabaks-doos.
Al wat den Doos gepropt verslijt,
Kan ik u lev’ren op sijn tijd:
Varinis en Virginy-bladen,
Sal dese Doos u lekker laden.

N°. 141.        In de Tabaks rol.
Tabak die suyver is van smaak,
Geeft aan roker groot vermaak.
Een lekk’re pijp by tijds gesogen,
Kan men u lev’ren ongelogen.

N°. 142.        In de Canasser.
Canasser is mijn beste Waar.
Canasser heb ik voor en naar:
Ook uytermaten schoone Bladen,
Die men in pijp of doos kan laden.

[p. 29]

N°. 143.        In de Tabaks-Pijp.
Een pijp gestopt met held’re Bladen,
Sal aan geen rokers kunnen schaden.
Canasser sal het lekker doen,
Al gaf men Vrijsters zoen op zoen.

N°. 144.        In de rookende Leeraar.
Die niet kan roken komt hier binnen,
Men sal u leeren sonder minnen:
Dat leerling lekker smoken kan,
Als hy verrookt een pijp daar van.

N°. 145.         Ik leer nog.
Komt herwaarts die niet roken kan, en
Men sal u leeren als de mannen,
Het lekkerst dat men smoken kan,
Of houd my voor geen rokend man.

N°. 146.        In de Tabaks Winkel.
Heeft ymand Pijp, Tabak van noden,
Men levert aan de minste boden.
Het beste dat men krijgen kan,
Is gangbaar voor een eerlijk man.

N°. 147.        In de Tabaks-hoed.
Onder den Hoed schuylt quaad en goed;
Hier binnen kan men Bladen krijgen,
Canasser die de mond voldoet,
Waar lekk’re rokers meest naar hygen.

N°. 148.        In de Roker.
Die roken kan blijft onverzaagt;
Naar lekk’re Waar werd hier gevraagt:
Dat waar men komt een pijp te dampen
Sal dese Winkel met haar kampen.

[p. 30]

N°. 149.        In de Hollandsche damper.
Waar staat den Fransman naar en kijkt,
Dat hy met Holland niet kan dampen;
Of sijn de Bladen niet verrijkt,
Dat hy met dampers niet wil kampen.

N°. 150.        In deTrommel-slager.
Ik Trommel buyten om te vegten,
Dat Vrede mag de nering regten,
Daartoe sla ik den tontel aan,
Dat lekk’re rokers tot my gaan.

N°.151.        In de Tabakverkooper.
Sta ruym die hier niet kunnen roken,
Mijn Winkel moet Tabak versmoken
Of anders kan de Waar niet gaan,
Als slegte rokers blijven staan.

N°. 152.        In de Trompetter.
Trompetter die wel blasen kan,
Voldoet den roker als een man;
Geeft lekk’re Waar aan alle kanten;
Die roken nevens burger-klanten.

N°. 153.        In de Canasser.
Canasser heb ik altijd goed,
De Bladen lieffelijk en zoet;
Treed naarder die Tabak wil kopen,
Mijn Waar sal niemand beter hopen.

N°. 154.        In de Trompetter.
Ik blaas een deuntje tot vermaak,
Aan luyden die hier lekker roken:
Verkrijg daar door een vrind of snaak,
Die dit aanhoren onder ’t smoken.

[p. 31]

N°. 155.        In de Tamboer.
Virginy-kruyd men hier verkoopt,
Canasser en gekurve spruyten;
Die roken wil niet verder loopt,
Ik damp in huys en Trommel buyten.

N°. 156.        In de Haan.
De Hanen krajen ’t volk by een,
Die roken kan komt op de been;
Verkoop daar door Virginy-kruyden,
Aan Burgers, Boeren, Edelluyden.

N°.157.        In de Quaker.
Een Quaker rook, als hem de geest getuygt,
’t Is dol’mans werk die daar sijn lyf naar buygt,
Ik prys de rokers die hier kruyden kopen,
Dat Quakers damp mag voor Sint Felten lopen.

N°. 158.        In de Moor.
De Moor schaft Heeren, Burgers, Boer,
Canasser, Bladen, yders voer,
Daar by een suyy’re pyp gestopt,
De dosen naar den prys gepropt.

N°.159.        In de Moor.
De Moor schaft yder een de Bladen,
Gelijk Virginy heeft geladen:
Suyver op de tong, puyk van kruyd,
Als lekker goed uyt aarde spruyt.

N°. 160.        In de Olyphant.
Treed binnen in den Olyphant,
Al waar men puyks Virginy-bladen
Kan krijgen uyt de eerste hand,
Die nergens beter sijn geladen.

[p. 32]

BESLUYT.

Tot een besluyt van de Tabakverkopers,
Wet ik mijn Mes voor nieuwe Winkel-kopers.
    Adieu Tabakverkopers altemaal, ⠀⠀
    Mijn kleyn verstand staat stil van dit verhaal.
Ik trek de paal en sal naar huys toe lopen;
Die daarvan meer hebben wil, magse kopen,
    Men moet eens swikken uyt een ander vat,
    Eer dat de Koopluy quamen aan mijn gat.
Men kan altyd uyt eenen doos niet stoppen,
De and’re Winkels souden daar op moppen.
    Ik moet eens open doen een nieuwer mars,
    Dat mede noyt geweest is onder pars,
Om yder een contentement te geven;
De andere Winkels moeten mede leven.
    Als mijn begrip dit alles vatten kan;
    Het gaat so ’t gaat, vat alle Winkels an
Al souw Jeroen Jeroense my bespotten,
En Doctor Floor my setten by de sotten
    Of Swerius, die ’t koddig Opgeschrift
    Ten toon gestelt heeft door een anders drift,
Op Luyfens, Wagens, Glasen, Uythangborden,
En vuyle Taferelen sonder orden:
    Het rymt of niet en rymt, het stater vast;
    Die anders niet en kan verdient de quast.
Is ’t mijn beurt, ik sal het patienteren,
En weder school gaan, om van nieuws te leeren.
    Een plak drie, vier, dat komt daar niet op an,
    Als men nog blocken wil, werd haast een man.

Continue
[p. 33]

Voor Winkels die handelen in
alderhande Manufacturen.

N°. 1.        In het Laken.

LAken gevoert, is sterke dragt;
Men kan het dragen dag en nagt:
Net geweven, niet ligt sal scheuren,
Waar van men hier vylt held’re kleuren.

N°. 2.        In het sterk Laken.
Sterk Laken is alle mans dragt,
En die het dan een weynig wagt,
Kan men ’t niet slijten in veel jaren,
Al rost en draaft men op de baren.

N°. 3.        In de Laken-Winkel.
Hagendeveld van Baay en Laken,
Kan men by dese luy aanraken:
De El voor een civiele prijs;
Sterk gemaakt, de nieuwste wijs;
En als de koopers het behagen,
Sal yder naar mijn Laken vragen.

N°. 4.        In het gewevn Laken.
Wel gewassschen, dan wel gescheert,
Die dat seer kunstig heeft geleert;
Ook alle soort van een kan scheyden,
Verscheyde Winkels sal hem vleyden.
Net gesponnen een fijne draad;
Wel doorgeweeft naar stijl en maat.
Daar naar gevult rontom de keten,
Die dat wel kan, moet meerder weten.
[p. 34]
Suyver geschoren naar den draad;
Daar naar gerekt, al werd het laat:
Sal heel wel aan de kost geraken,
En verkopen allerley Laken.

N°. 5.        In alle mans gading.
Ik vijl mijn Laken aan de Boeren,
Aan Burgers, Heeren, Snijders, Hoeren;
Aan alderhande slegte Maats;
Ook borg somtijds en merk de kaats.

N°. 6.        In het fijn Laken.
Fijn Laken draagt men groot en kleyn;
Staat heel stadig, en houd hem rijn.
Als het aan een is hegt gesponnen,
Heeft yder koper veel gewonnen.

N°. 7.        In het goed Laken.
Goed Laken is de sterkste dragt;
Men rolter in by dag en nagt.
Die ’t yetwes wagt, kan ’t niet verslijten,
Hier over meenig staan en krijten.

N°. 8.        In het vodde Huys.
Dit is het grootste vodde Huys;
Verkoopt men Lappen om te stoppen.
Soekt u gading, en houd u kuys;
Men heeft hier alderhande noppen.

N°. 9.        De gestoffeerde Kleerkas.
Hiet maakt men alderhande snof
Van Kleeren, fijn en grof van stof,
Voor Burgers, Boeren, Slaven, Heeren,
Die men kan dragen sonder keeren,

[p. 35]

N°. 10.        In de opgemaakte Rok.
Hier maakt men Rokken, Mantels, Broeken,
De nieuste mode kan men soeken;
Al waar ’t een Hemdrok om u lijf,
Ik heb van alles tot gerijf.

N°. 11.        In het naakte Kleed.
Men maakt Kleeden voor naakte menschen,
Die dikwils naar een kleedje wenschen,
Van sterke stof, en seer goed koop,
Dat men kan krijgen by de hoop.

N°. 12.        In het rood Kleed.
Alhier verkoopt men nieuwe Kleeren,
Aan luyden die een Kleed ontbeeren:
Rood, wit, groen, swart, blaauw, graauw, of grys,
Geef alles voor een slegten prijs.

N°. 13.        In het Laphuys.
Hier verkoopt men Lappen en Solen,
Om te stoppen gaten en holen:
Ook alderhande Sellefkant,
Dat men gebruykt voor Kousen-band.

N°. 14.        In het Manufactuur-huys.
Dit huys is sterk en vast gekneed,
Van Laken, Baay, en aar gereed.
Die in dit huys yets komt te halen.
Sal weynig geld daar voor betalen.

N°. 15.        In het Baay-huys.
Dit is het regte Winkel-huys,
Verkoopt men Laken, Baay en Pluys;
Van alderhande soort en kleuren,
Die men voor weynig geld kan keuren.

[p. 36]

N°. 16, In het stuk Felp.
Kanefas, Zayen, Sargie, Felpen,
Sattynen, Tours, men aan kan helpen.
Japonse Rokken, fijn Katoen,
Dat alle menschen heeft van doen.

N°        17. In het Felp.
Waar dat men gaat om Felp te kopen,
Sal nergens beter kunnen lopen,
Als dese Winkel lev’ren sal,
De beste Felpen uyt de Hal.

N°. 18.        In de Mantel.
Hier maakt men Mantels, Broeken, Rokken
Om weynig geld daar voor te dokken.
Onderkleden, het beste stof;
Den eenen fijn, den ander grof.

N°. 19.        In het fyn laken.
Fijn Laken kan men altijd keeren;
Als men voorsien is van de veeren;
Het welk men hier bekomen kan,
Dat duursaam is voor alle man.

N°. 20.        In het nieuw Kleed.
Alhier verkoopt men nieuwe kleeden;
Het fijnste dat men heeft gereden,
Of grof, als yder dragen kan,
Dat deftig staat voor vrouw of man.

N°. 21. In de gekroonde Zayen.
Ik verkoop alderhande Zayen,
Laken en gefriseerde Bayen;
Gekepert van verscheyde kleur,
Treet in mijn kas, en soekt u keur.

[p. 37]

N°. 22. In het Kanefas.
Verkoop hier Laken, Sargie, Bayen,
Canefas, Droget, en fijne Zayen:
By ’t stuk, in ’t gros, en by de el,
Al wat men eyscht, dat heb ik wel.

N°. 23. In de luyer-winkel.
Verkoop veelderley kinder-goed,
Schoon van stof, sonder mot en moed,
Winsels, Luyers, voor kleyne kind’ren
Een jong kind sal het geensints hind’ren.

N°. 24. In de nieuwe Rok.
Hier heeft men alderhande soort
Van Rokken, Broeken, ongeboort
Geboort met fijn en valsche kanten,
Ook Mutsen en verscheyde Wanten.

N°. 25. In de Stoffe winkel.
Dit huys koopt in, verkoopt weer uyt,
Lakens, Bayen, voor Maagd en Bruyd;
Ook alderhande sterke Stoffen,
Die op het cierlijkst sijn getroffen.

N°. 26. In het Felp.
Verkoop hier Felp en Zijde Stof,
Gekleurt en ongekleurde snof,
Van alderhande Armozynen;
Ook sterke Leydse Turkse Grynen.

N°. 27. In het swart Felp.
Hier werd verkogt Swart Felp, Flueel,
Tot Rokken, Mantels, Onderkeel;
Voor mannen, kind’ren, maagd en vrouwen,
Die ’t gade slaat, mag daar op trouwen.

[p. 38]

N°. 28. In het Flueel.
Flueel, Tryp, Felp en Armozynen,
Verkoopt men by de el en stuk;
In ’t gros, by ’t paer, en met dozynen,
Die ’t beste kiest, heeft groot geluk.

N°. 29. In het Satyn.
Flueel en Felp verkooptmen hier
Aan Heeren, Burgers, Boer en Bode.
Satynen naar de nieuwste swier;
Ook Armozynen naar de mode.

N°. 30. In het Zyde Stof.
Hier werd verkogt verscheyde Waren,
Van alderhande Zyde snaren:
Gekleurt en ongekleurt van stof;
Het eene fyn, den ander grof.

N°. 31. In het Turks Gryn.
Zyde Stof, Felpen en Turks Gryn,
Verkoopt men in den Armozyn.
Flueel en alderhande Trypen,
Geen dikker sult gy nergens grypen.

N°. 32. In de Zyd-worm.
Hier vylt men by de stuk en el,
Dat voortkomt uyt een Zydworms vel;
Waar van gemaakt werd Zijde kleeren,
Voor Iuffers, Burgers, Boeren, Heeren.

Continue
[p. 39]

Voor Winkels die Hoeden maken,
Hoede-stoffeerders en Fran-
sche Kramers.

N°. 1.        In de Hoed.
DEn Hoed, staat cierlyk op het hooft,
De Sneeuw en Regen hy berooft;
Bewaart het hooft van allen menschen;
Wie souw dan naar geen Hoeden wenschen.

N°. 2.        In de breden Hoed.
Hoeden maaktmen met de handen;
Plat van bol, met brede randen:
Ronden, yder een sijn keur;
Net doorwerkt, verscheyde kleur.

N°. 3.        In de ronde Hoed.
Hier maaktmen Hoeden naar de moden;
Voor Heeren, Burgers; Boeren, Boden:
Voor Kramers, Grossiers, Winkelier;
Die opgemaakt staan naar de swier.

N°. 4.        In de zyden Kous.
Kant, Kousen, Lint, en sterke Hoeden;
Kan yder mensch sijn lichaam voeden:
Mutsen, want, gebraayde Hand-schoen;
Werd hier verkogt, die ’t heeft van doen.

N°. 5.        In de breden rand Hoed.
Onder den Hoed schuylt quaad en goed,
Een breden rand daar veel toe doet
Die hier komt kopen, kanse vinden;
Sonder te hangen, nog verslinden.

[p. 40]

N°. 6.        In de sterken Hoed.
Hier maaktmen Hoeden sterk en hegt,
Voor Heeren, Burgers, Boeren knegt;
Gelyk een yder sal believen,
Kan dese maker u gerieven.

N°. 7.        In Allen mans gading.
Hier kanmen Allen-man opschikken,
Met Hoeden, Kousen, Mutsen, Strikken;
Linten, Frangie, Wanten, Handschoen:
Gelykmen jaarlyks heeft van doen.

N°. 8.        In de Franse Kramers Winkel.
Hier verkooptmen Kramerys goed,
Dat yder lichaam hebben moet;
Tot cierzel, van keurjeuse menschen,
Die anders niet, als pronken wenschen:

N°. 9.        In de opgemaakten Hoed.
Hier kanmen krygen, opgemaakt,
Hoeden, kousen, die tot my naakt;
Rouwgoed, Strikken, naar de moden,
Gelyk den Koopman heeft van noden.

N°. 10.        In de Franse Kramer.
Verkoop hier Franse Kramery,
Van Strikken, Stelfels, Saay of Zy;
Fyne, valsche gek’leurde Kanten:
Wayers, Paarlen, Boten, Pandanten

Continue
[p. 41]

Voor Winkels die gemaakte Poppen,
Snakery en alderhande Kra-
mery verkoopen.

N°. 1.        In de Trommel.
HIer verkoopt men Trommels, Paarden met stokken,
Om den Vyand uyt stad en veld te lokken,
Boog-swepen, Degens, en ander gesnor,
Daar kinderen meed’ spelen, half te hor.

N°. 2.        In de Pop.
Hier verkooptmen Poppen en Poppengoed;
Dat men de kind’ren in de Schoenen doet;
Mutjes, Rokjes, Kousen, en Bonte wanten;
Myn waar is goed en sterk, voor alle klanten.

N°. 3.        In Sinter Klaas.
Dit is het Sinter-niklaas huys,
Daarmen voor woorden, munt en kruys;
Koopt Poppen, Trommels en Trompetten,
Om de kind’ren tot rust te setten.

N°. 4.        In de naakte Pop.
Hier kan men kleyne kinders pajen,
Met alderhande Poppen goed;
Naakte Poppen, die kinders opnajen:
Gelyk een speel kind hebben moet.

N°. 5.        In de Trompet.
Den Trommel slaat, by wyl al-larm;
Trompetter blaast sijn kaken warm:
Hans soppen, Paarden, Fluyten, Velen;
Is Poppen goed, waar kinders meed’ speelen.

[p. 42]

N°. 6.        In het Poppen-goed.
Het Poppen-goed is kinder-spel,
Trommels,Trompetten, voor jong-gezel
Fyolen, Fluyten, Cymbaals, Bassen:
Syn Snaren, daarmen op moet passen.

N°. 7.        In St. Klaas.
Niklaas holt dikwils, of is krank;
Vereert sijn waar niet door de bank
Als ik de kind’ren kan believen;
Die hier wat koopt, sal men gerieven.

N°. 8.        In de Hans-sop.
Hier kanmen krygen alles klaar,
Gekleden, naakten, schoonder Poppen
Allerley soort, van kinder waar:
Gogelaars, Dansers, en Hans-soppen.

N°. 9.        In het Kinder-huys.
Dit is het regte Kinder-huys;
Waarmen verkoopt, tot kat en muys;
Ook alles, watmen kan bedenken;
Sonder des kind’rens beurs te krenken.

N°. 10.        In het geleerde Kind.
Hier kanmen kopen voor en naar;
Allerley goed, van kinders waar:
Om in sijn jeugd te kunnen weten;
Wanneer men kindsheyd moet vergeten,

Continue
[p. 43]

Voor Winkels die Timmermans en
Metselaars gereedschap, als mede Schaatsen en Kolven verkopen en maken.

N°. 1.        In de Byl.
BYlen, Schaven, Boren, en Sagen;
Verkooptmen hier, op alle dagen:
Dissels, Bytels, goed van Staal;
Kanmen ook krygen al te maal.

N°. 2.        In het Timmermans gereedschap.
Dit is het regte Timmer-huys;
Daarmen kan kopen voor goed kruys:
De scharpste, fynste, Timmer-waren;
Ook alderhande Mets’laars snaren.

N° 3.         In de slypsteen.
Door myn gereedschap kanmen maken;
Dat yder aan de kost sal raken:
Wel onderhouden, door een steen;
Raakt Ambagts-luyden op de been.

N°. 4.        In het gereedschap.
Myn waar gebruykt, maakt Huysen, Kerken;
Torens, Schepen, Castelen, Berken:
Daar yder een in wonen kan;
Den Werk-baas maakt hy tot een man.

N°. 5.        In de Timmerman.
Gereedschap, voor een Timmerman;
Men hier van alles krygen kan:
Metselaars tuyg en Boere grepen;
Ook Tuynmans Scharen, scherp geslepen.

[p. 44]

N°.6.        In de Saag.
Een Saag geveylt, doorsaagt het hout;
Dat noyt een Timmerman berout:
Byl, Bytels, Dissels, Schaven, Boren;
Kanmen hier kopen, naar behoren.

N°. 7.        In het scharp gereedschap.
Hier maaktmen scharp gereedschaap klaar,
Voor Timmerman en Metselaar;
Voor Burgers, Tuynluy, Gravers, Boeren;
Waar door een Werkman hem kan voeren.

N°. 8.        In de Troffel.
Byl, Saag en Troffel, moet besorgen;
Dat Werkman niet behoeft te borgen:
Als sy myn waren gade slaan;
Mag Werkman, voor een Meester gaan,

N°. 9.        In het Yser Werk-huys.
Dit huys versoekt een yders gunst;
Dewyl het werk is uyt de kunst:
Van Bylen, Troffels, Schoppen, Sagen;
Gereedschap, daarmen mag naar vragen.

N°. 10.        In de Ambagts-man.
Dit huys gerieft een Ambagts-man;
Die met gereedschap werken kan:
En, die het Ambagt komt te leeren;
Krygt scharp gereedschap naar begeeren.

Continue
[p. 45]

Voor Winkels die alderhande
Hout-werk verkopen en
maken.

1.        In het Huys-cieraat.
IK maak van Hout, het Huys-cieraat;
Dat, waarmen ’t stelt, een plaats bestaat:
En als het net werd onderhouden;
Een eeuw of twee niet sal verouden.

2.        In de Kas.
Hier maaktmen Kassen, groot en kleyn;
Tafels, Banken, Verguld of Ryn:
Geschildert, voor de Burgers, Heeren
Voor Huys luy, yder eens begeeren.

3.        In de Tafel.
Ik maak naar yder eens behagen;
Van Kassen, Tafels, Banken, Schragen:
Geschildert, als het Noten-hout;
Of uyt de schrift, met fruyt of wout.

4.        In de Leer.
Hier verkooptmen Leeren en Haken;
Alles, wat men van Hout kan maken:
Emmers, Tobbens, Bakken en Nap;
Allerley Schuurgoed, Schoppen, Tap.

5.        In ik leer nog.
Ik leer nog, en ik leer altyd;
Van leeren, krygtmen appeteyt:
And’re luy leeren, sonder leeren;
Die myn leeren kunnen ontberen.

[p. 46]

6.        In de Melk Emmer.
Hier verkooptmen Emmers en Jukken;
Mouten, Bakken, Schop, Gaffels, Krukken:
Boeren gereedschap sterk en hegt;
Die werken wil, werd Baas of Knegt.

7.        In het Houtgereedschap.
Hout gereedschap werd hier gekogt,
Gelyk van Burgers werd gesogt;
Voor Boeren Schippers, Vremdelingen:
Tot onderhoud, van alle dingen.

8.        In de Timmerman.
Josephus waar een Timmerman;
Daar ik nog stuk, nog deel van kan:
Nogtans myn Hout-werk werd gepresen
Om dat ’t verkogt werd, als ’t moet wesen.

9.        In de Hout-winkel.
Dit is de Winkel van het Hout;
Waar Boer komt kopen, Jnk en Mout
Daar Schipgezel naar toe komt sakken;
Om Gort te schransen uyt myn Bakken.

10.        In het Scheeps Hout-werk.
Hout is myn Winkel voor en naar;
Verkoop het netste Hout-werks waar:
Van Schotels, Bakken, Lepels, Mouten;
Boer, Scheeps gebruyk, om Vlys te zouten.

Continue
[p. 47]

Voor Winkels die alderhande
Koper-werk verkopen en
maken.

1.        In de Kopere Klopper.
Hler maaktmen Tangen, Kloppers, Bellen;
Eysers, Schoppen, Gegote Schellen:
Confoiren, Ringen, nieuw fatzoen;
Dat niemand beter naar kan doen.

2.        In het Koper Tuyg.
Koper Werk-tuyg kan niemand maken,
Moet armen roeren, herschens braken
Of blyft altyd een broddelman:
En werkt sijn selver in de pan

3.        In de Koper Kas.
Die sijn Kas met Koper beset,
Leeft altyd naar de oude wet;
Wel onderhouden, met wat schuren;
Kan menschen leven overduren.

4.        In het Koper gereedschap.
Goed gereedschap maakt Knegt, tot Baas;
Herschens daar by, raakt over maas:
Want Koper moetmen netjes hand’len;
Die dan oppast, kan schaad’loos wand’len.

5.        In het Maagden verdriet.
Ionge Maagden, bekyft myn niet;
Omdat ik maak een Maagds verdriet:
Als gy myn waar kunt onderhouwen;
Werd men gekeurt, om ryk te trouwen.

[p. 48]
6.        In de Koper Winkel.
Die Koper koopt, sijn welvaart koopt;
Treed daarom in, niet verder loopt:
Ik geef goed koop, en ruym gewogen;
Het beste Werk-tuyg ongelogen.

7.        In de Koper-berg.
Hier kloptmen Koper en Metaal;
Tot een gebruyk voor alle menschen:
Het werd gemaakt naar yders Taal;
Wat kanmen meer van Koper wenschen.

8.        In de Metaal-berg.
Waar werd het Koper meest gesogt;
Als daar het netste werd verkogt:
Het welk men hier keurjeus kan kopen;
Om niet naar and’ren toe te lopen.

9.        In het rood Koper.
Rood Koper werd geæstimeert;
Dewyl’t den Vrouw en Maagd begeert
Om klaar en suynig huys te houwen;
Waar voor men Koper mag betrouwen;

10.        In het Koper werk.
Koper-werk, dwingt Tin ten huys uyt;
Agt Blik en Aardwerk niet een duyt.
Dewijl sy bros sijn, by haar leven;
Daar Koper noyt hem sal begeven.

Continue
[p. 49]

Voor Winkels die alderhande Tinwerk
verkopen en maken.

1.        In de Tin-bouw.
DIe sijn keuken met Tin beset,
Leeft cierlijk naar de oude wet.
Net onderhouden met wat schueren,
Kan ’s menschen leven overdueren.

2.        In de Tinne Schotel.
Kruyd, Kogels, Lont, verkooptmen hier,
Alderley Tin, de nieuste swier:
Schotels, Borden, en Kandelaren;
By ’t stuk, in ’t gros, dozyn en paren.

3.        In de Tinne Water-pan.
Hier maakt men hegte Tinne Kannen;
Schotels, Borden en Water-pannen.
Geschroeft, gedraayt, seer rond, of plat,
Komt daarom in, koopt dit of dat.

4.        In de Tinne Kan.
Hier maakt men by naar alle soort
Van Schotels, Borden, op het woord.
Lepels, Kannen, en Kandelaren,
In ’t gros, by ’t stuk, allerley snaren.

5.        In het Huur-Tin.
Ik maak, verkoop, verhuur het Tin;
Men ruyle-buyt naar yders zin.
Dat vrouw nog maagd niet hoeft te schuren
Het schoonste Tin men hier kan huren.

6.        In de Tin-berg.
Daar sijn geen vrinden die mijn laken,
Veel min mijn nering naar te maken.
[p. 50]
Men levert hier het beste Tin,
Gelijk het wascht van den begin.

7.        In de Tin-kunst.
De Tin-kunst werd hier net gemaakt,
Dat noyt by menschen werd gelaakt.
Het welk men sonder roem te spreken,
Kan tonen, aan mijn waar en teken.

8.        In het Tafel-bord.
Een tafel met schoon Tin bereyd,
Geeft aan de Gasten appetyt:
Welk men verkoopt en komt verhuuren,
Dat noyt een Maagd behoeft te schuuren.

9.        In alle mans gading.
Wie isser die het Tin kan prijsen,
Of moet het met sijn Tin bewijsen;
Waar voor mijn Winkel open staet,
Daar Tin-kunst is in overdaad.

10.        In het Pronk-Tin.
Schoon Vrouw of Maagd mijn Tin-kunst laakt;
Ben evenwel by haar volmaakt;
Dewijl ik toon by Dischgenoden,
Dat ik gekleed ben naar de moden.

Continue

Voor Winkels die in Goud en Silver sme-
den, als mede Juweliers, die Goud en
Silver verkoopen en maken.

1.        In de Silver-kas.
WIl ymand Silver ruyle-buyten,
Komt voor mijn Kas en silv’re kluyten:
Kiest voor u oud een nieuwer deel,
Ik heb van alles op mijn zeel.

[p. 51]

2.        In de goude Ring.
Men maakt, verkoopt, Ringen, Juweelen
Die het begeert om meed’ te deelen:
Voor geld, of voor een goed crediet;
Anders blijft Ring in mijn gebied.

3.        In de Juweel-kas.
Die Juweel, of Silver wil kopen,
Behoeft niet op een aar te lopen;
Want men hier alles krijgen kan,
Wat dient voor Boer of Edelman.

4.        In de Silver Winkel.
Dit is de netste Silver winkel,
Voor Burger, Koopman, Soljer, Kinkel
Voor alderhande soort van-luy;
Treed in, ik heb een goed koops buy.

5.        In de Silver-pronk.
Hier maakt, verkoopt men Snuyseryen,
Om jong en oud te doen verblyen;
Silver voor Jan alle man,
Dat men op kost’lijks krijgen kan.

6.        In de goed koop.
Van Silver kan men alles maken,
Dat d’een sal prijsen, d’ander laken;
Dog niet te min, ben seer verblijd,
Als ik mijn waar raak goed koops quyt.

7.        In de Silver Berg.
Het Silver werd geestimeert,
By alle menschen seer begeert.
Het welk men hier seer net kan kopen,
Om naar geen and’ren toe te lopen.

8.        In de goude Ring.
Silver en Goud verkoopt men hier
Juweelen, Boten, en Pendanten.
[p. 52]
Naar yders keur, de nieuste swier,
Geamaljeert aan alle kanten.

9.        In de Diamant.
Men koopt hier Silver opgemaakt,
Dat noyt by menschen werd gelaakt.
Juweelen, Ringen en Pendanten;
Robijnen, Paarlen, Diamanten.

10.        In de Goud-berg.
Het Goud en Silver werd gesogt;
Door Goud of Silver opgekogt.
Of soo een yder kan bedingen,
Werd hier verkogt de raarste dingen.

Continue

Voor Winkels die Blikslagery en alderhande Blikwerk maken en verkopen.

1.        In de Blikke Trechter.
DIe wil geblikte Goten hangett,
Of Bakken, om het nat te vangen;
Als mede Trechters op een vat,
Maak alles sonder dit of dat.

2.        In het Blikwerks kluys.
Dit is het netste Blikwerks kluys,
Waar man of vrouw is altijd t’huys,
Om yder met een goed believen,
Van alle Blikwerk te gerieven.

3.        In het Keuken-blik.
Ik maak mijn Blikwerk hegt en sterk,
Ter pronk, gerief, en Keukens-werk.
Ook voor de geen die naar de mode,
Blikgereetschap hebben van noden.

[p. 53]

4.        In het Blikhuys.
Dit is het Blikhuys voor en naar,
Waar men kan krijgen Blikwerks waar;
Voor kleyne prijs, dik, hegt gesloten,
Gemaakt voor Burgers, Boer en Groten.

5.        In de Blik-winkel.
Ik maak sterk Blik voor alle luyden,
Gelijk de kopers mijn beduyden;
Naar yders keur en phantazy,
Sal ik het werken even bly.

6.        In de Blikke Botelery.
Het Blik verciert een bot’lery,
Houd vrouw en maagd van kijven vry,
Door dien men ’t weynig hoeft te schuuren,
Mag ’t uytgaan by sijn vrind of buuren.

7.        In de Blik-kas.
Het Blik voldoet een lege Kas.
Is niet splendibel aan de tas;
Bewaart de vrouw van milder zinnen.
Dat zy daar voor een draad kan spinnen.

8.        In het geschildert Blik.
Mijn Blikwerk werd voor goed gekeurt,
Het zy men ’t glad kiest of gekleurt;
Waar dat het komt, een stoot kan dragen,
Daarom komt hier naar Blikwerk vragen.

9.        In het gemaakt Blik.
Die suynig naar de trant wil leven,
Sal naar mijn Blik-kas hem begeven:
Waar men gemaakt Blik krijgen kan,
Dat dienstig is voor alle man.

10.        In het sterk Blik.
Waar wil men sterker Blik belopen,
Als dese Winkel kan verkopen:
[p. 54]
Het beste dat men krygen kan;
Werd hier gemaakt voor alle man.

Continue

Voor Winkels die alderhande Yserwerk
verkopen en maken.

1.        In de gehate Smid.
Wil haat en nyd mijn Winkel vegen,
Ik kan de straten voor de stegen:
Mijn Smidje Smeed gaat altijd voort,
En veeg mijn werk aan haters poort.

2.        In de Nyd verblijd.
Kan haat en nijd mijn Winkel vegen,
Sonder een mes, of sonder degen,
Dat mag ik lijden dag en nagt,
Als niemand naar sijn Yser wagt.

3.        In de kloppende Smid.
Hier moet men op het Yser kloppen,
Eer dat men raakt aan kost en noppen.
Yser lev’ren naar yders zin,
Heeft werksaamheyd en kloppen in.

4.        In de Yser-smid.
Die sijn Yser wel weet te smeden,
Daar alle man heeft om gebeden,
Die kan wel komen aan de kost,
Als hy sijn werk maakt afgerost.

5.        In het volmaakt Yser.
Wil ymand Yser van mijn kopen,
Behoeft niet op een aar te lopen;
Want alles heb ik sterk te koop,
By ’t stuk, dozynwerk, by de hoop.

[p. 55]

6.        In de Yser-koper.
Waar kan men sterker Yser kopen,
Als in de’es Winkel, die met hopen,
Van alles heeft geprepareert,
Wat door een koper werd begeert.

7.        In het Yser-werk.
Dese Winkel staat altijd open,
Om aan een burger te verkopen:
Allerley Yser opgemaakt,
Dat noyt by kopers werd gelaakt.

8.        In de Yser-Winkel.
Verkoop hier Yser op het woord,
Dat alle menschen kan behagen.
Van sterker heeft men oyt gehoort,
Als dese Winkel voor komt dragen.

9.        In het opgemaakt Yser.
Men koopt hier Yser opgemaakt,
Dat noyt by luyden werd gelaakt.
By ’t stuk, dozynwerk, by de paren,
Gelijk den koper wil vergaren.

10.        In de Yser berg.
Van Yser kan men alles maken,
Dat d’een sal prijsen, d’ander laken
Nogtans werd Yser hier gemaakt,
Dat noyt by menschen werd gelaakt.

Continue

Voor Winkels die alderhande Leer en
Schoenen verkopen en maken.

1.        In het bereyd Leer.
MYn Leer is sterk en wel beryd,
Dat nimmermeer den tyd verslyt:
[p. 56]
Die van mijn Leerkunst komt te halen,
Sal naar geen and’re Winkel talen.

2.        In het geleerde Leer.
Ik Leer, en sal mijn leven leren,
Dewijl men Leer niet kan ontberen.
Ik Leer, en geef mijn beste Leer,
Naar yders keur en sijn begeer.

3.        In de geleerde Schoen.
Die Leer van Leer kan onderscheyden,
Sal altijd naar mijn Leer-kunst vryden,
Want Schoenen van goed Leer gemaakt,
Is daar de mensch altijd naar haakt.

4.        In de bevolen Schoen.
Hier maakt men Schoenen hegt en sterk,
Dat niemand laakt mijn maaksels werk,
Gelijk de man my heeft bevolen,
Maak ik de Schoenen met haar solen.

5.        In de gehate Schoen.
Haat, spijt en nijd kan ik verdragen,
Dewijl sy naar mijn Schoenen vragen;
Daarom den haat is mijn geen last,
Omdat de Schoenen yder past.

6.        In de Schoen.
De Schoen brengt menig op de baan;
Met Schoenen kan een yder gaan.
De Schoen verslyt des menschen leven,
Daarom tot maken heb begeven.

7.        In de gemaakte Schoen.
Ik werk de Schoenen om te staan
Gemakk’lijk voor die qualijk gaan;
Dat niemand kan mijn Schoenen haten,
Die uytgaan moet op ’s Heeren straten.
[p. 57]
8.        In de sterke Schoen.
Hier maakt men Schoenen sterk en hegt,
Voor Heeren, Juffers, Burgers, Knegt,
Voor Kind’ren, Boeren, Bootsgesellen,
Die daaglijks my om Schoenen quellen.

9.        In de geleerde Bul.
De Bul beschaft ons Leer en Smeer,
Dat wy door arbeyd Schoenen maken.
De Schoenen nemen noyt een keer,
Daarom wy aan de kost geraken.

10.        In de Bul.
De Bul geeft yder kost en drank;
Beschaft ons Leer uyt alle hoeken.
Geen mensch weet hem een penning dank;
Daar by moet hy de kost gaan soeken.

Continue

Voor Winkels die alderhande Schoenma-
kers Gereetschap verkopen en maken.

1.        In het Schoenmakers Gereetschap.
DIe met mijn Waren werken kan,
Blijft meester en behouden man.
Ik heb daar meenig angeraden,
Die nu kan leven van de bladen.

2.        In Crispijns Gereetschap.
Die met Els en Draad kan omgaan,
Werd meester Crispijn van de baan;
Waar door sijn Schoenen kan verkopen,
Dat alle man naar hem moet lopen.

3.        In de besorgde Crispijn.
Crispijn heeft mijn altijd veragt,
Omdat hy naar mijn Waren wagt;
[p. 58]
Maar nu kan ik Crispijn besorgen,
Dat hy kan werken dag en morgen.

4.        In de welvarende Crispijn.
Crispijn heb ik van herten lief,
Om dat hy geeft goed geld voor brief.
Ook al mijn Waren weet te halen,
Dat hy met prompt geld komt betalen.

5.        In de Schoenmakers gading.
De Nering viel mijn veel te slegt,
Als ik met borgen wierd geregt,
Daarom prijst men de Crispijns gasten,
Die Garen, Els, door geld aantasten.

6.        In de Leest.
Hier maakt men Leesten naar de voet,
Gelijk een yder hebben moet:
Gereetschap om een Schoen te maken,
Dat Lapper nog Crispijn kan laken.

7.        In de sterke Leest.
Crispinus kan geen Leer bewerken,
Of moet hem met mijn Waren sterken.
Dan kan hy maken Schoen op Schoen,
Gelijk een koper heeft van doen.

8.        In de Leest a la mode.
De nette Schoenen kan men maken,
Als Leesten naar de modens haken,
Die men hier kost’lijk kopen kan,
Gemakk’lijk voor Jan alle man.

9.        In de beste Schoen.
Hier kan men alle Waar bekomen,
Dat Crispijn niet behoeft te dromen,
Als hy wil werken op sijn zat,
De beste Schoenen van de Stad.

[p. 59]

10.        In de opgemaakte Leest.
Crispinus koopt u Leesten hier,
Als gy u Schoenen op wilt maken,
Dewijl ik heb de nieuste swier,
Dat niemand kan u Schoenen laken,

Continue

Voor Winkels die alderhande Kleeden maken, alias Kleermakers of Snyders.

1.        In de nieumodisse Kleermaker.
HIer woont de Snyder, die van Laken
De aldernieuste snof kan maken;
Dat niemand sijns gelijken word,
Als hy tot werken is geport.

2.        In de Snijder ala mode.
DenSnyder kan de modegeven,
Daar Wever, Pelfer moet van leven:
Als ik mag werken met de Naald,
WerdWevers werktuyg ingehaald.

3.        In de Snyders Naald.
Een Snijder, die sijn Naald kan roeren,
Werd opgepast by Heeren, Boeren;
Dat waar hy komt, heeft kost en drank,
Schoon geldje toe met groten dank.

4.        In de Kleermaker.
Die naar de mode werken kan,
Werd opgesogt van alle man,
En die de luyden toe kan geven,
Werd aangesien een baas van leven.

5.        In de nayende Kleermaker.
Hier maakt men Snyders tot een man,
Die naar de swier wat leren kan,
[p. 60]
Want ik bewerk de grootste Heeren,
Die daag’lijks op mijn werk verkeren.

6.        In de stale Naald.
De haat verdraagt mijn stale Naald,
Als ik mag werken onbepaald.
De Naald sal mijn de kost wel geven,
En laten haters by ’t quaad leven.

7.        In de Snyder’s Gast.
Die Snyders Naald hier komt te smeren,
Krijgt sterkte in sijn nieuwe kleren,
Dat yder, die sijn maaksel past,
Zal prijsen desen Snyders gast.

8.        In de volmaakte Kleermaker.
Ik Snyder om de simp’le kost,
Dat yder werd te regt gedost,
En geef de mode aan de kleeren,
Dat jong en oud van mijn moet leren.

9.        In het volmaakt Kleed.
Hier woont de Snyder vol van lof,
Die naar de breete van het Stof,
In korten tyd een kleed kan maken;
Dat niemand zal sijn maaksel laken.

10.        In de Kleermakers Baas.
Die naar de mode soekt te leven,
Moet hier sijn Stof of Laken geven,
Want desen Baas maakt rok en kleed,
Gelijk een Heerschap heeft besteed.

Continue
[p. 61]

Voor Winkels die alderhande Bontwerk en Bont verkopen en maken.

1.            In de Bonte Hond.
DE Hond beschaft ons schoonder Bont,
Waar uyt wy jaarlijx Moffen maken;
Geen fouten zynder tot de grond,
Dat niemand kan mijn Moffen laken.

2.        In de Bonte Rok.
Het Bont komt hier van alle kanten,
Waar van men Moffen, Rokken, Wanten,
En alles, naar een yders zin,
Kan maken voor een kleyn gewin.

3.        In het Bont gediert.
Laat Bont-gediert den Boer bederven,
Naar doodmaal sal ik huyden erven.
Tot dienst, die Bontwerk heeft van doen,
Dat naar de mode, goed fatzoen.

4.        In de Bonte Boer.
Laat Bontgediert de Boeren plagen,
Mijn Winkel sal de huyd naarjagen:
Tot dat hy hier werd uytverkogt,
Gelijk den Boer mijn heeft gebrogt.

5.        In de Vos.
De Vos maakt dat men werd gedost.
Haas, Kat en Hond geeft mijn de kost.
De Wolf leert ons de Schapen scheren,
Hoe ik den koper moet tracteren.

6.        In de Wolf.
De Wolf beschaart ons altyd Bont,
Gelijk den Vos, Konijn als Honds
[p. 62]
Waar uyt men Moffen komt te maken,
Die Koopluy nimmer sullen laken.

7.        In de Bont-winkel.
Hier werd den schat van Bont bereyd,
Dat noyt by menschen tyd verslyt;
Daarom, die hier het Bont komt kopen,
Zal noyt naar and’re Winkels lopen.

8.        In het Konijn.
Konynen, Hasen, Vosse Vellen,
Die leeren mijn de mode spellen,
Hoe ik de Juffers, Burgers, Boer,
Sal steken in het Bont-gevoer.

9.        In de Vossen-huyd.
De Vos en Wolf laat hier den huyd,
Tot straf van haar gestolen buyt:
Waar uyt men Bontwerk komt te maken,
Dat niemand kan het Bontwerk laken.
10.        In het Moffen-huys.
Dit is het regte Moffen-huys,
Waar uyt men koopt voor munt en kruys.
Moffen, Wanten, en Bontwerks Waren,
Daar men des Winters wel van varen.

Continue

Voor Winkels die Brood bakken en
verkopen.

1.            In de Bak-oven.
HIer bakt men broden in den Oven;
Voor siende, blinde, stommen; doven:
Voor wijse, gekken, kleyn en groot,
Het beste Rog, Bol, Tarwen-brood.

[p. 63]
2.        In de Oven.
Hier bakt men broden in den Oven,.
Waar voor de Vader is te loven,
Die ons geeft Rog, Bol, Witte-brood,
Dat men kan eeten voor de dood.

3.        In het smakelijk Brood.
Ik bak mijn Brood voor arm en rijk,
Al waar ’t een koper uyt mijn wijk.
De broden kan men smaak’lijk maken,
Dat rijk en arm mijn brood komt naken.

4.        In het wigtig Brood.
Die willen van den broden leven,
Moet yder een het sijne geven.
Goed brood, gebakken naar ’t gewigt,
Geeft aan de koper goed gesigt.

5.        In het suyver Brood.
Den Bakker, die door haat kan leven,
Moet yder een goed voedzel geven;
Laat Semel van sijn broden gaan,
Dan lyd den hater uyt de baan.

6.        In haat en nijd.
Die Brood en Bollen wel kan bakken,
Laat haat en nyd uyt ’t voorhuys sakken:
Krijgt nering van Jan alle man,
Dat haat en nyd moet kijken an.

7.        In de Bakkers Oven.
Hier bakt men broden in den Oven,
Waar voor de menschen sijn te loven,
Die daag’lijks komen halen brood,
So wel het kleyne, als het groot.

8.        In de Voetbogen.
In de drie vergulde Voetbogen,
Kan men de Bollen warm beogen:
[p. 64]
Ook Roggen, Tarwen, Witte brood,
Dat men mag eeten in den nood.

9.        In het bereyd Brood.
Het brood dat men hier komt te bakken,
Moet met een lust door ’t keelgat sakken,
Dewyl het brood werd toebereyd,
Dat groot en kleyn geeft appeteyt.

10.        In het voedzaam Brood.
Het brood geeft voedzel aan de mensch,
Welk brood verkogt werd naar ons wensch.
Het brood behoud des menschen leven,
Als wy de broden daag’lijks geven.

Continue

Voor Winkels die alderhande Koeken en
Kleyn Rogge bakken en verkopen.

1.        In de Koeken-bakker.
HIer woont men onder haat en nijd,
Omdat ik raak myn Koeken quyt;
En laat den hater henen lopen,
Als ik mijn Koeken kan verkopen.

2.        In de Confijte Koek.
Hier bakt men Koeken voor en naar,
Doorkneed met kruyd, Confijte Waar.
En die mijn Koeken komt te halen,
Kan door geloof of geld betalen.

3.        In de Nieuwejaars Koek.
Hier bakt men Koeken met Confijt,
Naar yders zin en appeteyt:
En die mijn Koeken kan bewaren,
Sal jaar en dag daar wel van varen.

[p. 65]
4.        In de Kolkse-koek.
Hier haaltmen Koeken, voor en naar,
Om dat ik heb de beste waar,
Van alderhande soort van Koeken,
Die by geen Bakkers zijn te soeken.

5.        In de Kruyd-koek.
Wil ymand Koeken van mijn kopen?
Met lekker kruyd, confijt, doorkropen:
Moet desen winkel spreken aan,
Daar Koeken, voor een graag hert staan.

6.        In de Hylikmakers-koek.
Hylikmakers, confijte Koeken,
Bakt men alhier van suyver goed:
Die nergens beter zijn te soeken,
Dewijl men houd, de lekk’ren voet.

7.        In de Honing-koek.
Waar kanmen beter Koeken kopen,
Als die met honing, kandy stropen,
Doorkneed zijn, met caneel, confijt,
Die men hier bakt, tot aller tijd?

8.        In de lekk’re Koekebakkery.
Confijte Koeken kanmen kopen,
In dese lekk’re bakkery:
Dat niemand hoeft op Kolk te lopen,
Dewijl sy hier staan, ry op ry.

9.        In de Caneel-koek.
De Koeken, die men hier kan bakken,
Komt alleman naar toe te sakken:
Dewijl sy t’elkens zijn beryd,
Van schoonder deeg, caneel, confijt.

10.        In de lekk’re Koek.
Die hier zijn Koeken komt te halen,
Kan naar de waarden niet betalen:
[p. 66]
De wijl sy suyver zijn gekneed,
Tot yders lust, een lekk’re beet.

Continue

Voor Winkels die alderhande Kruydeniers waren verkopen.

1.        In allemans Gading.
VAn kleine Winkels magmen leven,
Maar alleman moet rijkdom geven:
En ben vernoegt, met klein gewin;
Als Kruyd’niers waar, gaat uyt enin.

2.        In de geconfijte Peer.
Hier verkooptmen, Oost, West en Spangie,
Confijte Peren van Orangie:
Vrankrijks Honing, Oly, Syroop,
Den ganschen vleet heb ik te koop.

3.        In de Soeten Inval.
De soeten Inval werd gehaat,
Omdat hy heeft in overdaad,
De soetste, beste Kruyd’niers waren;
Daar burger luyden wel van varen.

4.        In allemans Vrind.
Hier verkooptmen allemans vrind,
Die van de menschen werd bemind:
Om dat sy spijs en drank vermaken;
Dat aller kost kan lekker smaken.

5.        In de kinders Lust.
Hier vijltmen, dat behouden kan,
Kinderen, vryers dogters, man:
Dat anders, tot gehuyl soud’ raken;
Als ik daar by kom, lekker smaken.

[p. 67]

6.        In de Kruydeniers Winkel.
Waar kanmen ergens beter lopen,
Om Kruyd’niers waren op te kopen,
Als dese Winkel lev’ren kan;
In ’t gros, by ’t kleyn, aan allen man.

7.        In het huys van Overvloed.
Waar kooptmen schoonder Kruyd’niers goed,
Als in het huys van Overvloed,
Corenten, Pruymen, Oly, Stropen,
Dat kleynder Winkels weer verkopen.

8.        In de Vijgen Ton.
Kruydeniers waar, is hier te koop,
Corenten, Vijgen, Honing Stroop.
Amand’len, Pruymen, Suykerwaren
Daar kleynder Winkels wel van varen.

9.        In de Suyker-kist.
Waar kanmen soeter Suyker kopen,
Of Pruymen, Vijgen, Stroop, belopen;
Als dese Winkel Lev’ren kan,
Gering van prijs, aan allen man.

10.        In de soete Kruydeniery.
Kruydeniery is altijd soet,
Het welk ons hier verkopen doet,
Daar alle kopers meest naar tragten,
Dat wy verkopen sonder wagten.

Continue

Voor Winkels die Wafels, Olykoeken en
Poffertjens bakken en verkopen.

1.        In het Wafel-huys.
DIe hier mijn Wafels komt te eten
Sal ’t Wafelhuys niet ligt vergeten,
[p. 68]
Want men hier altijd bakken kan,
De Wafels, voor een lekker man.

2.            In de Wafel.
Die mond of kies niet kan versaden,
Moet maag en buyk met Wafels laden,
Hier baktmen Wafels, in en uyt,
So lang de maag de Wafels stuyt.

3.        In de gekroonde Wafel.
Die om een Wafel uyt wil gaan,
Moet voor de deur niet blijven staan:
Hier baktmen Wafels wel doorresen,
Gelijk de Wafels moeten wesen.

4.        In de Wafel-gastmaal.
Die op een ander is te gast,
En van mijn Wafels niet en brast,
Kan met fatzoen den Hospes seggen,
Men moet daar Wafels op gaan leggen.

5.        In de berijde Wafel.
Die sijn Wafels weet te berijden,
Sal huys-gezin tot nering lijden,
Een Wafel lekker toeberijd
Heeft nering, by den avondtijd.

6.        In het Wafel-banquet.
Die, dit Wafelhuys komt beschouwen,
Mag sijn tandlust niet buyten houwen,
Moet Wafels, Poffers, tasten aan
Al soud’ sijn laasten stuyver gaan.

7.        In het nieu Wafel-huys.
Het Wafel-huys ben ik geheten,
Menig bakt Wafels, wilt niet weten:
Hier baktmen Wafels, door den dag;
Dat yder een vry eten mag.

[p. 69]

8.        In de gragen Wafel.
Komt grage herten, met een lust,
Stelt hier u magen wat gerust:
Doorvoert haar, met mijn lekk’re Waafflen
Dat gy daar naar niet hoeft te taaff’len.

9.        In de doorvoerde Wafel.
Doorvoerde Wafels, lekker smaken,
Die men hier smaakk’lijk op kan maken:
Den Spijs, seer lekker toeberijd,
Voed yders lust en apetijt.

10.        In de Wafel-lust.
Hier baktmen Wafels, dag en nagt,
Dat Maagd nog Vrouw naar Wafels wagt
En die de Wafels heeft gegeten,
Sal s’and’ren daags van Wafels weten.

Continue

Voor Winkels die Ordinaire houden.

1.        In het Ordinaire.
HIer Schaftmen voor een hong’rig mensch,
Ten een uur, naar des gastens wensch,
Gerooft, gezoden, of gebraden,
Gelijk de gasten willen laden.

2.        In het Middag-maal.
Hier kanmen ’s middags smaaklijk eten,
De beste Spijs, en raarste beten:
Dat van gedierten komen kan,
Voor Burgers, Boeren, Buyteman.

3.        In het Schaf-maal.
Hier kanmen Schaffen, naar den tijd,
Gelijk de Spijs moet zijn berijd:
[p. 70]
Het raarste, dat men kan bedenken,
Om beurs en lighaam niet te krenken.

4.        In de Ordinaire Maaltijd.
Treed binnen, die niet t’huys kan eten,
Hier Schaftmen ’s middags lekk’re beten:
Dat niemand beter schaffen kan,
Als ik sal schaffen yder man.

5.        In het Burger-maal.
Hier Schaftmen ’s middags naar de moden,
Gestooft, Gebraden, en Gezoden;
Voor Heeren, Burgers, Boeren, Knegt,
Het besten, met een naargeregt.

6.        In het een uurs Oordinaire.
Naar ’t Ordinaire moetmen leven,
Als men de kost wil smaaklijk geven:
Waar toe een uur is aangelijd,
Dat Kost en Tafel is berijd.

7.        In de Ordinaire Schaftmaal.
Ordinaire moetmen hier wagten,
Op een slag van de Stadshuys klok,
Dan mes enVurken, om te slagten,
Dat niemand later krijgt een brok.

8.        In een uurs Ordinaire.
Ten een uur moetmen hier oppassen,
Om Ordinaire te Kis-kassen:
Waar toe de kost werd aangelijd,
Dat kost en drank staat toeberijd.

9.        In het Ordinaire.
Het Ordinaire, datmen houd,
Is Soupaas, Hoenders, Kalfsvlees, Bout:
Somwijl gezoden en gebraden;
Gelijk de gasten mijn aanraden.

[p. 71]
10.        In het Ordinaire Schafmaal.
Ordinaire werd hier gehouden
Voor Heeren, Burgers, Jong en Ouden
Ten een uur staat de Tafel klaar,
Dat men kan Schaffen voor en naar.

Continue

Voor Winkels die Garekost verkopen.

1.        In de Gaarkoken.
HIer staat de Tafel toeberijd,
Tot Man en Vrouwluys appetijt:
Het besten, salmen u gerijven,
Voor voedzel, van de grage lijven.

2.        In de smaakkelijke VinneZoen.
Hier kanmen altijd smaakk’lijk eten,
De alder delicaatste beten:
Van Hoenders, Bouten, Vinnezoen;
Wat, dat een graag mensch heeft van doen.

3.        In de berijde Maaltijd.
Een gragen maag, kan niet vergaan,
So lang de maaltijd hier blijft staan,
Net Opgedischt, wat men kan wenschen,
Voor Burgers, Boer en vremde Menschen.

4.        In de Westphaalschen Ham.
Hier schaftmen, van een lekk’re Ham,
Van Ossenvleesch, Bout, jonger Lam,
Ván Vinnezoen, de beste beten,
Gelijk de Menschen willen eten.

5.        In de Schaffer.
Hier schaftmen, watmen eten kan,
Voor Burger, Boer, of Edelman
[p. 72]
Het raarste, dat men kan bedenken,
Om beurs en buykpijn niet te krenken.

6.        In de civile Gare-kost.
Van Kost en Drank, moetmen hier leven,
Het welkmen door den bank kan geven,
Civielijk, alderhande Kost.
Gelijk dees Tafel is gedost.

7.        In het openbare Schaftmaal.
Men hoeft hier niemand op te wagten,
Als men met Mes of Vurk wil slagten,
De Kost, staat altijd gaar en klaar
Het welk geschaft werd openbaar.

8.        In de grage Koken.
Hier moetmen door den dag oppassen,
Dat graaghert kan sijn Kost Kiskassen
Die voor hem altijd staat gereet,
Als men begeert een schoonder beet.

9.        In de Ham.
Al watmen door den bank hier houd,
Sijn Schenken, Hoenders, Kalfsvlees, Bout
Altijd Gebraden en Gesoden,
Gelijk een Schaffer heeft van noden.

10.        In de Gare-kost.
By dag en nagt word hier gehouden,
Voor Heeren, Burgers, Jong en Ouden,
Van alles, watmen schaffen kan,
Dat voedsaam is voor allen man.

Continue

Voor Winkels die Bier Brouwen, en
Bier-beschojen.

1.        In de Swaan.
DIe versch, of oud Bier drinken kan,
Bespreekt Sijn Bier, by desen man,
[p. 73]
Men sal hem kunnen smaakk’lijk geven,
Dat hy altijd, van ’t Bier kan leven.

2.        In den Arend.
Een lekk’ren dronk, dat broutmen hier,
Als ’t gaar gekookt is, door het vyer:
Helder getont, sal ’t voedzaam smaken;
Het glas gespoelt, kant ’t niemand laken.

3.        In de Roskam.
Hier broutmen Bier, gesond van smaak,
Datmen kan drinken, met vermaak,
Van suyv’re Hop, en Mout gebrouwen,
Dat mensch en lighaam moet behouwen.

4.        In de Bier-ton.
Die sijn Brousel hier komt te halen,
Met contanten, mijn kan betalen:
Of op een credit, voor en naar,
Als ’t eenen blijft, uyt ’t ander jaar,

5.        In de Biersteker.
Die hier sijn Bieren komt te halen,
Moet ’t ouden, voor het nieuw betalen,
Of, so hy anders nieten kan,
Somtijds, een goeden brok daar van.

6.        In de Wereld.
Hier Broutmen naar den appetijt,
Van alderhande grage herten,
Het klaarste Bier, dat werd verslijt,
Voor diegeen, die naar versch Bier smerten.

7.        In de Haan.
Een koelen dronk, seer versch gebrouwen,
Kan menschens lighaam meest behouwen:
Het welk men hier klaar Brouwen kan,
Dat lekker smaakt, aan allen Man.

[p. 74]
8.        In de Sleutels.
Het Brouwen werd hier klaar gedaan,
Dat klein en swaar Bier lang kan duren:
Welk men op Brouwers laten staan;
Die Ton en Ketels helder schuren.

9.        In het Hert.
Het beste Bier werd hier gebrouwen;
Dat drinkbaar is, voor allen man:
Op datmen lighaams mag behouwen.
Die klaar en swaar Bier drinken kan.

10.        In de Hooyberg.
Wat men hier Brout, is altijd goed
Het eenen bitter, ’t ander foet:
Dat jaar endag sal kunnen duuren,
Als men de vaten klaar kan schuuren.

Continue

Voor Winkels die Loodgieten, verkoo-
pen en maken.

1.        In de Loodgieter.
IN ’t Lood te werken, is geen end,
So lang het Lood werd goed gekent:
Versoek de gunst, van alle Heeren,
Dat dienst en neering mag vermeeren.

2.        In de Loodgietery.
Hier werktmen, om het daag’lijks brood,
In alderhande soort van Lood:
Bewaarde huysen van het Lekken,
Als ik met Ley of Lood kan dekken.

3.        In de jonge Loodgieter.
Ik sta gereed met Pot en Pan,
Te werken, voorJan alle man.
[p. 75]
Die, in haar huysen hebben lekken,
Sal men met Ley of Lood bedekken.

4.        In het Loodhuys.
Is ymands huys, of dak ontstelt
Dat hy van water werd gequelt:
Ontsiet geen Lood, om haar te dekken;
Met Lood, verdrijftmen drop en lekken.

5.        In de Loden goot.
Ontsiet geen Lood, als gy komt bouwen,
Het Lood, maakt huys en dak behouwen
Goed Lood, geeft renten van het geld;
Bewaard u huys, van drops gewelt.

6.        In het Bewaard-huys.
Die naar sijn geld een huys kan bouwen,
Moet hem van Loodwerk niet berouwen:
Het Lood bewaart, dak, glas en hout,
Als mijn het Loodwerk werd betrout.

7.        In de jonge Loodgieter.
Mijn Loodwerk staat hier altijd klaar,
Als mijn een Heerschap komt te halen,
Om lek, verstopping, uyt gevaar
Te helpen, sonder verder falen.

8.        In de keurige Loodgieter.
Als yetwes is aan ’t Lood gescheurt,
Werd hier het Lood voor goed gekeurt;
Welk men door yver kan betragten:
Wanneer de maagd,om ’t lek moet wagten.

9.        In de Lode Pomp.
Waar Pomp of Buys is lek gemaakt,
Woont hier de Meester, die het maakt;
Om alle lekken digt te houwen,
Als men de Meelter wil vertrouwen.

[p. 76]
10.        In de Lekke Pomp.
Een lek of gat werd hier gehulpen,
Of als het water komt te stulpen:
Sijn wy daar strax by, met het Lood;
Alwaar lek, gaten, nog so groot.

Continue

Voor Winkels die Boeken drukken, ver-
kopen, binden en maken, als mede
Prenten-verkopers.

1.        In de Geleerdheyd.
DIe hier Geleerdheyd komt te kopen,
Behoeft niet op een aar te lopen,
Want men hier alles krijgen kan,.
Wat dient, tot een verstandig man.

2.        In de Nieuwe-tijding.
Hier kan men kopen, mede dragen,
Om in een een schuyt, of op een wagen
Te lesen, watter is geschied,
In Steden, Hoven, Zegebied,

3.        In de Boek-winkel.
Hier kan men botte menschen wetten,
Als sy haar lighaam willen setten,
En treden dese Winkel in,
Waar Boeken zijn naar yders zin.

4.        In de Ink-pot.
Heeft ymand Ink of Pen van noden,
Gebonde Boeken, naar de moden:
Gelijnt of ongelijnt Papier;
Alles goed koop, verkooptmen hier,

[p. 77]
5.        In het Verstandig-boek.
Hier werd men wijs, of gansch verkeert,
In Kalfs of Schaaps-vel seer geleert:
Waar uyt men kan Geleerheyd soeken,
Hoe dat ’t verstand staat in de Boeken.

6.        In de Prent-verkoper.
De Prenten werden hier voltooyt,
Gelijk de Heeren zijn geplooyt:
Daar by naar ’t leven uytgesneden,
Dat yder heeft sijn volle leden.

7.        In de geprente Vorst.
Hier verkooptmen allerley Prenten,
Princen, Vorsten, koddige Venten,
Gelijk zy in mijn Winkel zijn,
Den eenen groot, de ander kleyn.

8.        In de Prent-drukker.
Die hier zijn Prenten komt te halen,
Kan naar de waarde niet betalen:
Dewijl men alles Prenten kan,
Dat cierlijk staat, voor allen man.

9.        In de Nieuwe-tijding.
Nieuwe-tijding kan men hier kopen,
Om niet naar Beurs of Dam te lopen:
Waar alles toe werd aangelegt,
Dat Nieuwe-tijding komt te regt.

10.        In de Boek-drukker.
Hier drukt men Boeken, voor en naar
’t Zy leugen, waarheyd, nieuwe-maar,
Als mede Zeduls, Almanakken,
Waar uyt men daaglijks komt te snakken.

Continue
[p. 78]

Voor Winkels die alderhande Aardewerk, bakken, maken en verkopen.

1.        In het Aardewerk.
STerk Aardewerk, werd hier gemaakt,
Dat huysgezin en koken raakt:
Welk Aard’werk, cierlijk werd berijd,
Dat door gebruyk niet ligt verslijt.

2.        In het kostelijk Aardewerk.
Hier maaktmen kost’lijk Aardewerk,
Dat in ’t gebruyk, is meesttijds sterk,
Welk duren kan verschijde jaren,
Om Tin en Koper te besparen.

3.        In het schoon Aardewerk.
Schoon Aardewerk, verkooptmen hier,
Tot groot gerijf, de nieuste swier,
Dat noyt of selden komt te breken,
Als ’t opgepast werd, van de leken.

4.        In het aarde Lampet.
Waar kanmen Aardwerk, netter kopen,
Als die het Bakt, met groote hopen,
Lampetten, Schotels, Borden, Kan,
Vercierde Bekers, Schalen, Pan.

5.        In de aarde Pot.
Confoiren, Potten, Deksels, Pannen,
Als witte Schotels, Borden, Kannen:
Kanmen hier Bakken, naar den tijd,
Dat alles cierlijk is berijd.

6.        In de aarde Schotel.
Waar kanmen sterker Aardwerk bakken,
Als desen man u lev’ren kan,
[p. 79]
Welk noyt sal breken, in ’t verpakken,
Alwaar ’t een Schotel, Pot of Pan.

7.        In het sterk Aardewerk.
Het Aardewerk werd hier gebakken
Dat men by tijden kan verpakken,
Als ’t werd gesonden, sonder val,
Kan men het lev’ren, overal.

8.        In de aarde Pan.
Hier maakt, verkooptmen, Schotels, Pannen,
Vercierde Borden, Potten, Kannen,
Berijd, als ’t schoonste Porcelijn,
Dat men kan lev’ren groot en klijn.

9.        In de aarde Schaal.
Een aarde Schotel, Bord of Kan,
Werd hier gemaakt, voor alle man:
Ook Flessen, Potten, Bekers, Schalen
Die door ’t gebruyk, Tin overhalen.

10.        In het duursaam Aardewerk.
Het Aardewerk, werd hier berijd;
Dat door gebruyk, seer lang kan duren,
Waar van de maagden zijn bevrijd,
Om Aardewerk altijd te schuren.

Continue

Voor Winkels die alderhande
Glas-blasen en verkopen.

1.        In de Wijn-fluyt.
GRoote Roemers en lange Fluyten,
Met klynder soort, de minste swier
Disteleer Flessen, met haar Tuyten,
Ook ander Glas, verkooptmen hier,

[p. 80]
2.        In de geblase Roemer.
Hier blaast, verkooptmen, Roemers, Glasen,
Daar menig dronk werd uytgeblasen,
Ook Fluyten, Flessen, groot en klijn.
Gelijk zy in mijn Winkel zijn.

3.        In de Roemer a la mode.
Het Glaswerk kanmen suyver blasen,
Ook groote Roemers, klijnder Glasen.
Als men de mode weten kan,
Werd hier verkogt, Fles, Fluyt en Pan,

4.        In de Glasblaser.
Waar kanmen netter Glaswerk blasen.
Als desen man u lev’ren kan:
Schoonder Roemers, de groenste Glasen.
Die selden breken, door den val.

5.        In het Bier-glas.
Bierglasen, Roemers, Flessen, Fluyten,
Kan men hier blasen, groot en klijn,
Dat menig hert helpt onder d’kluyten,
Als hy drinkt, klare rensche wijn.

6.        In de Glas-winkel.
Waar kanmen schoonder Glas belopen,
Als dese Winkel kan verkopen,
Roemers, Flessen, gepegelt Glas.
Het raarste, dat geblasen was.

7.        In het verciert Glas.
Waar kan men netter Glas-werk kopen,
Als die het blaast, met groote hopen,
Roemers, Fluyten, vercierde Glas,
Waar uyt men drinkt, een suyv’re pas.

8.        In de heldere Roemer.
Held’re Roemers, verkooptmen hier
Tot groot gerijf, de nieuste swier.
[p. 81]
Dat noyt, of selden komt te kraken,
Als men een Glas heeft voor de kaken.

9.        In het fijn Glas.
Hier blaastmen fijnder Glasen werk,
Dat, in ’t gebruyk, is altijd sterk:
Wel omgespoelt, verscheyde jaren,
Met drinken, kunnen vrolijk varen.

10.        In de Wyn fles.
Glas en Roemers, werd hier verkogt,
Dat blasers hebben uytgesogt:
Ook Flessen, Fluyten, groote Glasen
Daar men de lekk’re wijn uytblasen.

Continue

Voor Winkels die alderhande Geweer
maken en verkoopen.

1.        In de Krijgsman.
WAar zijn de Krijgers van het veld,
Om Piek en Degens op te koopen
Het slegtste, dat men hier bestelt,
Kan deur en vensters open loopen.

2.        In de Karbijn.
Hier maakt men voor het vaderland
Piek, Degens, Roers, Musquet Karbynen,
Die aan de krijgers werd bestelt,
Dat, als men vegt, niet hoeft te quijnen.

3.        In den Degen.
Hier maakt men Degens uyt de vuyst,
Die men by Oorlog kan gebruyken,
Om uyt te gaan, als men verhuyst,
Dat Snoevers moeten voor hem duyken

[p. 82]
4.        In de Wolfsklink.
Een schoonder Degen van den Wolf,
Daar by een Roer, met Slot en Kolf,
Dwingt vyands, rovers, schelmen, dieven,
Als men haar aantast, om te grieven.

5.        In de Oorlogsman.
Een Wolfsklink, of een sterken Degen,
Kan over al den haard opvegen:
Welk men hier kost’lijk koopen kan;
Dat proef houd, by een Oorlogsman.

6.        In het sterk Geweer.
Hier kan men koopen, sterk Geweer,
Om boer of vyand te verjagen:
Of guyten, schelmen, gaan te keer;
Waar op men lijf en goed derft wagen

7.        In het Musquet.
Het raarste, dat men maken kan;
Is hier te koop, voor allen man,
Karbijns, Pistolen, Roers, Musquetten,
Die vyands aantogt kan versetten.

8.        In de Sabel.
Om twist of Oorlog af te setten,
Maakt men hier Roers, Karbijns, Musquetten
Pistolen, Sabels, groot en kleyn;
Gelijk sy in mijn winkel zijn.

9.        In het Pistool.
Met Degens, Sabels, Roers, Pikool,
Verslaatmen Fransman, Turk en Pool:
Of door het Swaard, Karbijn, Musquetten,
Kan men den vyand nedersetten.

10.        In het Sinkroer
Hier maakt men Sabels, om te stormen,
Musquetten, Sinkroers, met haar Vormen:
[p. 83]
Houwers, Degens, scherp en glat,
Die men kan dragen, op zijn gat.

Continue

Voor Winkels die Speel-kaarten drukken
en verkoopen.

1.        In de spelende Liefhebber.
LIefhebbers, van een schoonder Kaart,
Treed binnen, om wat raars te kopen;
Als gy wilt spelen, by den haard,
Kunt gy Speel-kaarten hier beloopen.

2.        In de gedrukte Kaart.
Een Kaart gedrukt, van goed Papier
Kan men u lev’ren, naar de swier:
Om alle spellen, goed te spelen,
Dat niet een blad u sal vervelen.

3.        In de Speelmans kaart.
Als men een Kaart heeft, om te spelen,
Moet speelman, drukker niet vervelen:
Dewijl hy Kaarten drukken sal,
Die nimmer scheuren overal.

4.        In de Speel-kaart.
Troef op, dat is mijn besten maat,
Al speelt hy, in een kroeg, of straat:
Als men de Kaarten kan vertieren,
Laat ik den speelder henen swieren.

5.        In de Hoop.
Ik hoop, dat Troef op niet sal sterven,
Of Kaart en Druk-pars sou bederven:
So lang Heer Troef op spelen kan,
Raakt desen drukker tot een man.

[p. 84]
6.        In de Kaart-drukker.
So lang, troef op, met Kaarten spelen,
Sal mijn het drukken niet vervelen:
Die men hier treff’lijk drukken kan,
Dat dienstig is, voor allen man.

7.        In de suyvre Speel-kaart.
Troef op is goed, als yder man,
Met Kaarten, suyver spelen kan:
Die men kan lev’ren, aller dagen.,
De bellen, die men t’huys kan dragen.

8.        In de Troef-kaart.
Waar troef op speelt, wil ik niet vragen,
Als sy mijn Kaarten, t’huys gaan dragen:
Ik veyl de Kaarten, tot gerijf;
Al had Troef op, geen hemt aan ’t lijf.

9.        In de aangename Troever.
Troef op, is mijn hier aangenaam,
Als ik mag dragen, naam en faam,
Dat men de Kaarten weet te drukken,
Die niemand uyt de hand sal rukken.

10.        In de Drukkaart.
Die met een Kaart wil suyver spelen,
Sal dese Kaarten niet vervelen:
Dewijl men hier de Kaarten drukt,
Dat yder een de Kaarten plukt.

Continue

Voor Winkels die alderhande Banquet en
en Confituren maken, bakken, en
verkoopen.

1.        In de Marsepeyn.
HIer verkooptmen de Suyker-snoepery,
Van Letters, Broden, Macrons, Marsepijnen:
[p. 85]
Dat op zijn lekkerste, staat ry op ry,
Om op een Bruyloft of maaltijd te schijnen.

2.        In het kostelijk Banquet.
Marsepeyn en Suyker-banquet,
Werd hier verkogt, voor lekk’re wert:
Om op een Bruyloft te vertoonen,
Dat men mag kost’lijk blijven woonen.

3.        In het opgedischt Banquet.
Als het Banquet werd opgedischt,
Oud en jong, ten eersten verfrischt
Dat yder soekt aan ’t zijn te raken,
Die op een Bruyloft haar vermaken.

4.        In de Amandel-taart.
Suykerbanquet verkoopt men hier,
De nieuste mooden, naar de swier:
Ook lekker Konfijt, Amandel-taerten,
Daar op niemand behoort te boerten.

5.        In het gepakte Suyker-banquet.
Waar is u tand of lekkerbek?
Hier staat Banquet, voor wijs en gek
Om op een Bruyloft te vertieren;
Gepakt, in doosen of papieren.

6.        In het Suyker-banquet.
Confijt of Banquet toegesonden,
Dat geen Banquet of Confijt schend:
Sal ik u lev’ren toegebonden,
Voor ymand, die mijn brieven send.

7.        In de Konfijtmakery.
Dit is de Confijtmakery,
Daar Confijturen zijn te vinden:
Gelijk de mensch, voor lekkerny,
Dit alles quikt, om ’t hert te binden.

[p. 86]
8.        In de Suykerbakker.
Dees Suykerbakker is gewent,
Het zy, van kennis, onbekent,
Te lev’ren, soete Suyker-waren;
Daar lekk’re luyden wel van varen.

9.        In het Banquet-huys.
Het lekkerst Banquet, by desen man,
Dat yder een bedenken kan,
Is vaardig, in gesette stonden,
Te lev’ren, aan de grage monden.

10.        In het schoon Banquet.
Seer schoon Banquet, men kopen kan,
By desen lekk’ren Banquets man,
Marsepeyn, Taarten, Confijturen,
Dat in een huyshoud, lang sal duuren.

Continue

Voor Winkels die Kommeny houden.

1.        In de Gort-ton.
GEen Kommeny, als desen man,
Die Bier en Eek klaar tappen kan,
Erweten, Bonen, Gort verheven,
Daar kleyn en groot van moeten leven.

2.        In de Meel-zak.
Gy grage herten, treed hier in
Men sal u lev’ren, naar den zin,
Erweten, Boonen, Meel en Grutten,
Daar niemand hem, op hoeft te prutten.

3.        In de Dweyl.
Luywagens, Schrobbers, Boenders, Dweylen,
Kan men u lev’ren, om te feylen,
[p. 87]
Eetbaar waar, voor een hollen maag
Schoon kleynbier, Scharvots, even graag.

4.        In de Kommeny.
Dese Kommeny, levert uyt,
Alwaar ’t Swavel stok, voor een duyt
Het minsten, dat gy kunt bedenken,
Sal men u geeven, op het wenken.

5.        In de Kommeny-winkel.
Spek, Etr’ten, Boonen, koopt men hier,
Gort, Grutten, meel, en kleynder Bier,
Ook Beuling, Worst, Schenk, Feylbaar waren,
Daar huysgezinnen wel van varen.

6.        In het Booter-vat.
Spek, Boter, Boonen, verkoopt men hier,
Boenders, Schrobbers en graauw Papier,
Ook Beuling, Worst, gebrouwe Bieren,
Dat grage herten gaan vertieren.

7.        In de Boon ton.
Feylbaar waren, Gort, Err’ten, Boonen
Kan men een kooper goed vertoonen,
Ook allerley Kost, en drinkbaar Bier,
Kan men hier lev’ren naar de swier.

8.        In het Scharbier-vat.
Kleynbier, Goed-dun, is hier te koop,
Waar van ik heb de meesten loop:
Err’ten, Boonen, Meel, Gort, Rosijnen,
Dat men kan lev’ren, groot en kleynen.

9.        In de Kommeny-houder.
Een Kommenijs man, blijft behouden,
Als hy de Waar kan onderhouden;
Dat men hier civiel lev’ren kan,
Welk dienstig is, voor allen man.

[p. 88]
10.        In het Kommenijs-huys.
Kommeny houden, yder dienstbaar
Als men kan lev’ren, alle waar:
Dat hier verkogt werd, aller tijden,
Om grage herten te verblijden.

Continue

Voor Winkels die Kaarsen en Vettewaarry verkoopen.

1.        Kaarsen Winkel.
KAarsen, Booter, werd hier verkogt,
Gelijk den Boer, heeft t’huis gebrogt:
Sout, Pekel, Traan, by maat en ponden;
Gelijk een kooper dat kan monden.

2.        In de Booter-ton.
Hier veyltmen Kaarsen, twee eneen,
Of by de pond, voor groot en kleen:
Booter, Pekel, Sout, Spek en Worsten,
Voor Burgers, Boeren, kleynder borsten.

3.        In de Kaaswinkel.
Booter, Kaarsen, allerley Kasen,
Verkooptmen hier, aan wijs en dwasen,
Worsten, Spek, ook Beuling, Sout,
Daar een graag hert hem op vertrouwt.

4.        In de Kaarsemakery.
Dit is de Kaarsemakery,
Daar aller soort, staat ry aan ry:
Ook Booter, Spek, Beuling en Worsten.
Dat lekker smaakt, voor grage borsten.

8.        In het Spekhuys.
Ham, Beuling, Spek, is hier te koop,
Ook Kaarsen, by de pond of hoop:
[p. 89]
Allerley Booter, by de ponden;
Gelijk een kooper uyt kan monden.

6.        In de Soutbak.
Kaarsen, Booter, Pekel en Sout,
Werd hier verkogt, het beste Smout:
Dat niemand beeter weet te proeven,
Als Waren, daar men op mag snoeven.

7.        In de Kaarsmand.
Kaarsen, Booter, en Paarde-koeken,
Moet gy in dese Winkel soeken:
Ook Hammen, Spek, Worsten en Smout
Dat lekkerder smaakt, als Schapen-bout,

8.        In de Vettewaarrier.
Waar kan een kooper beter loopen,
Om Kaarsen, Booter, op te koopen;
Als by desen Vettewaarrier,
Daar Spek enKaas, is naar de swier.

9.        In het Rookvlees-vat.
Spek, Ham, Rookvlees, verkooptmen hier,
Ook Kaarsen, Booter, Graauw-papier:
Allerley slag, van eetbaar Waren;
Daar grage herten wel van varen.

10.        In de Koejen Kaas.
Booter en Kaas, gesouten Vis,
Levert men lekker op den dis:
Aan luyden, die de Spijs inleggen;
Daar geen datje is op te seggen.

Continue
[p. 90]

Voor Winkels die Varkens slaan, en die
versch Spek, Worsten en Sousijsen
verkoopen.

1.        In het Varken.
HEt Varken, dat men hier verbloed,
Is lekkerder naar mijn gemoed,
Als Varkens, die de luyden kelen;
Terwijl de besten wy uytdelen.

2.        In de Sausijsen.
Hier verkooptmen het varsche Spek,
By ’t link en pond, naar yders bek:
Ook Reusel, Worsten, en Sausijsen;
Die men op trouw, de luy aanwijsen.

3.        In het hard Spek.
Waar kan men beter Spek beloopen,
Als die het selver op gaan koopen:
Daar desen Slager een van is,
Die ’t harste Spek schaft, op den dis.

4.        In de Varkens Worst.
Reusel, Beuling, Worsten, Sausijsen,
Maakt men hier, sonder roem te prijsen:
Lekker, sindelijk, naar den eys;
Gelijk het maaksel toont bewijs.

5.        In het vet Varken.
Hier slagt men Varkens, dik en vet,
Of mager, naar der luyden wet:
En als de Varkens zijn geslagen,
Kan yder keuren zijn behagen.

6.        In de Varken-slager.
Hier woont de regte Varkenslager,
Die altijd Varkens heeft ter hand:
[p. 91]
Den eenenen vet, den ander mager,
Dat niemand beter slaat in ’t land.

7.        In het keelbaar Varken.
Indien de Varkens keelbaar zijn,
Brengt hier u Varkens, groot of kleyn:
Ik sal haar slaan, naar u behagen,
Dat niemand over ’t Spek kan klagen.

8.        In het stark Varken.
Varkens te slaan, is daagg’lijks werk,
Alwaar de Varkens, nog soo sterk:
En als de Varkens zijn geslagen;
Kan yder, naar de Varkens vragen.

9.        In het knorrend Varken.
De Slager, van het knor gediert:
Slaat Varkens, datter werd gestiert:
Om aan de luyden voor te dragen,
Het harste Spek, dat men kan vragen.

10.        In het gedost Varken.
Hier slaat men Varkens, om de kost,
En hoe sy vetter zijn gedost,
Heb ik te meer, mijn welbehagen,
Als luyden, naar de Varkens vragen.

Continue

Voor Winkels die Messen, Scharen, Kammen, Rottings, en alderhande Yvoir goed maken en verkoopen.

1.        In de Schaar.
MEssen, Scharen, verkooptmen hier,
Ook Rottings, naar de nieuwste swier:
Kammen, Brillen, en Yvoir werken;
Dat niemand sterker kan bemerken.

[p. 92]
2.        In het Mes.
Messen, Scharen, Kammen, Yvoir,
Draayt, maakt men met fijn werk daar door:
Dat niemand sterker kan begrijpen,
Als desen maker u sal slijpen.

3.        In het Mes-huys.
Dit is het regte Messen-huys,
Daar men op Messen slaat het kruys:
Om voor of naar te mogen weten,
Hoe Messenmakers zijn geheten.

4.        In de Bril.
Messen, Scharen, Kammen en Bril,
Kan men hier koopen, yders wil,
Ooster Rottings, met hare knopen,
Als een liefhebber soekt te koopen.

5.        In de Kam.
Messen, Kammen, Brillen en Scharen,
Werd hier verkogt, by ’t stuk of paren,
Yvoir en Rottings, gedraayt Werk,
Dat cierlijk staat, hegt, valt en sterk.

6.        In het Scharp-mes.
Wie Mes of Schaar komt te ontbeeren,
Kan geen scharper Messen begeren,
Als men hier altijd lev’ren kan,
Dat dienstig is een werksaam man.

7.        In het Krakkeel-mes.
Liefhebbers, van een sneebaar werk,
Hier maakt men Messen, hegt en sterk,
Om in krakkeel, wang, neus en ooren,
Met eenen snee, door ’t huyd te boren.

8.        In het Stale-mes.
Een Mes gemaakt, van schoonder staal,
Heeft noyt een kooper zijn verhaal,
[p. 93]
Op Messenmakers, die haar maken;
Door dien sy nimmer zijn te laken.

9.        In het Boeren Mes.
Gy Boeren, treed hier stout’lijk binnen.
Als gy een sneewerk wilt beginnen:
Hier maakt men Messen, hegt en sterk,
Dat dienstig is, tot snijders werk.

10.        In het Hofmes.
Waar zijn de Heeren, van het Hof?
Die scharpe Messen willen hand’len
Hier werd gelevert’ fijn en grof;
Daar men het lighaam op laat wand’len.

Continue

Voor Winkels die alderhande Neuren-
berger Waren verkoopen.

1.        In de Kerk-kroon.
KErk-kroonen, Geld-kist, Kandelaren,
Kan yder kooper, wel van varen:
Om haar schatten, en goed gesigt,
Seker te houden, in het ligt.

2.        In de Kandelaar.
Kandelaars, Blakers, Geld-kist, Kroonen,
Kan men geen sterker u vertoonen:
Als dese man u lev’ren kan,
Dat dienstig is, tot yder man.

3.        In de Neurenberger Waren.
Neurenbergs Waar, verkoopt men hier,
Wat werd bedagt, de nieuste swier:
Om in een huys-houd’ te vertoonen,
Dat men yets zind’lijks kan verschoonen.

[p. 94]

4.        In de Kopere Ketel.
Pot, Deksel, Pan Ketel en Kan,
Kan men hier lev’ren allen man:
Lampen, Snuyters, Kopere Kroonen;
En alles, wat men mag vertoonen.

5.        In de Neurenbergs-huyshouding.
Hier verkoopt men de Zuynigheyd,
Dat tot de huyshoud is bereyd:
Ook allerley Neurenbergs Waren,
Daar groot en kleyn, kan wel van varen.

6.        In het Neurenburger-eyserwerk.
Hier kan men by naar alles koopen,
Om kleynder huys niet aan te loopen:
Koper, Eyser, allerley Werk,
Dat dienstig huys houd, hegt en sterk.

7.        In Neurenberg.
Neurenbergs maaksel, is mijn Waar.
Waar van verkoop, so voor als naar:
De raarste, sterkste, Neur’bergs Waren,
Daar alle koopers wel van varen.

8.        In de Goed-koop.
Indien men Neur’berg quam te missen?
Soud’ menig kooper hem vergissen
Als hy zijn Waren, hier of daar,
Moet laten maken, dese Waar.

9.        In de Neurenberger Winkel.
Neurenbergs Waar, treft over al
Als men de Waar krijgt, aan de wal.
Om alles naar den prys te koopen,
Dat niemand minder sal beloopen.

10.        In de Geldkist.
Die een Geldkist, met Geld wil pakken,
Is beter bewaart, als in de sakken:
[p. 95]
Daarom treed binnen, koopt een Kist,
Eer dat u geldschat werd vermist.

Continue

Voor Winkels die alderhande Knoopen
maken en verkoopen.

1.        In de Goude Knoop.
HIer kooptmen Knoopen, groot en klein,
Van Goud of Silver, valsch en fijn:
Ook suyver zy, zajet of garen,
Als mede swart en graauwer snaren.

2.        In de Silvere Knoop.
Hier verkooptmen Silvere-knoopen,
Ook, die met Goud zijn overloopen:
Als mede hairen, groot en kleyn;
Gelijk zy in de Winkel zijn.
3.        In de Knoop a la mode.
De raarste Knoopen kooptmen hier
Gelijk de mode, heeft den swier:
Of anders, naar het stof en laken;
Sal men u schoonder Knoopen maken.

4.        In de Silverdraads-knoop.
Een Knoop, gewerkt, van silverdraad,
Of garen, hair, gelijk ’t gewaad:
Staat cierlijk, om op straat te loopen,
Die men hier kost’lijk kan verkoopen.

5.        In de Haire-knoop.
Knoopen van Zy, of Hair gemaakt,
Werd by den kooper noyt gelaakt:
De welk men hier seer net kan maken,
Gelijk het stof is, of het laken.

[p. 96]
6.        In de dozijn Knoopen.
Waar kan men schoonder Knopen kopen,
Als die bewerkt, verscheyde hoopen:
En daag’lijks arbeyd, voor de hand;
Geen netter, in het gantsche land.

7.        In de gewerkte Knoop.
Geen Knoopen kan men beter maken,
Als naar het stof, of kleur van ’t laken:
Die men hier cier’lijk werken kan;
Tot groot cieraad, van kleed en man.

8.        In de gemaakte Knoop.
De Knoopen, werden hier gemaakt,
Dat niemand starker kan bewerken:
Dewijl men herssens daar op braakt,
Om Knoopen cier’lijk te versterken.

9.        In de nette Knoop.
Dit is de netste Knoopen Winkel,
Daar Heeren, Burgers, Vremden, Kinkel;
Haar Knoopen halen opgemaakt,
Dat niemand dese Winkel laakt.

10.        In de sterke Knoop.
Die vast en sterke Knoopen eyst,
Is dese Winkel alderwijst:
Die sterke Knoopen kan verhand’len,
Al wou hy, jaar en dag gaan wand’len.

Continue

Voor Winkels die Garen, Lind, Koorden
maken en verkoopen.

1.        In het getwijnt Garen.
HIer twijnt menGaren, hegt, en sterk,
Tot alderhande linnen werk:
[p. 97]
Van goeder stof, en sonder knoopen;
Dat men geen sterker kan beloopen.

2.        In het geweven Lind.
Lint en Koorden, werd hier geweven,
Dat aan geen werk, hem sal begeven:
Ook Garen, van verscheyde kleur;
Gelijk een naayster houd de fleur.

3.        In de Garen man.
Een Snijder, die door Garen leven,
Moet hem tot Garen, hier begeven:
Dewijl geen sterker koopen kan,
Als by den netsten Garen man.

4.        In het bos Koorden.
Die Koord of Lint, aan kleeden cieren,
Moet naar dees Koorde-winkel swieren:
Waar Koorden zijn, vast, hegt en sterk,
Als Linten, tot een cier’lijk werk.

5.        In het gekepert Lind.
Hier verkooptmen gekepert Lind,
Dat men aan rokken en kousen bind:
Ook Koorden, naar de nieuste moden,
Die Heeren dragen, Burgers, Boden.

6.        In het Bos Lint.
Met Garen, Lint, en schoonder Koorden,
Kan men een rok of kleed omboorden:
Dat cierlijk staat, aan allen man;
Welk men hier sterk bewerken kan.

7.        In het gekepert Koordewerk.
Geen netter maaksel, om te boorden,
Als gekeperde sterke Koorden:
Of Lint, dat men bewerken kan;
Dat cier’lijk staat, aan vrouw of man.

[p. 98]
8.        In de Gekoorde rok.
Waar zijn de vrouluy, mans, of boden,
Die kleeden, rokken, naar de moden,
Willen boorden, tot groot cieraad,
Heeft desen man, het Koord-gewaat.

9.        In het Gekoord kleed.
Geen netter Koorden kan men maken,
Of Linten, die aan kleeden raken:
Als desen man bewerken kan,
Die sterk zijn, voor een vrouw of man.

10.        In het bos wit Garen.
Garen, Lint, gekeperde Koorden,
Kan rok of mantel, cier’lijk boorden:
Dat men hier kost’lijk werken kan,
Welk dienstig is, voor allen man.

Continue

Voor Winkels die Vlas braken en ver-
koopen.

1.        In het gebraakt Vlas.
EEn sterke Spinster blijft behouwen,
Als sy op goed Vlas haar vertrouwen:
Welk men hier zind’lijk braken kan,
Dat Spinsters werden, vrouw of man.

2.        In het uytgebraakt Vlas.
Geen schoonder Vlas, kan men uytbraken
Als dese Vlaster weet te maken:
Welk tot een Spinwiel werd gewent,
Dat men geen sterker Garen kent,

3.        In het gehekelt Vlas.
Vlas gebraakt, met goeder zinnen,
Maakt koft’lijk garen, sterker linnen:
[p. 99]
Welk men hier zindlijk heek’len kan,
Dat sterker duurt, als vrouw of man.

4.        In het Vlas-vat.
Geheekelt Vlas, tot Gaarn gesponnen,
Heeft menig Wever overwonnen:
Dat men hier kost’lijk braken kan,
Welk Spinsters maken tot een man:

5.        In de Vlas-ton.
Vlas geheekelt, maakt sterker Garen,
Als men goed linnen, and’re waren,
Daar van wil Weven, hegt en vast,
Dat men hier koopt, of ’t waar gewast.

6.        In het Wit Vlas.
Van Vlas, kan men goed linnen maken,
Als men het Vlas, by tyds uytbraken:
Dan spint men Garen, vast en sterk,
Tot alderhande linnen werk.

7.        In het Alkmaars Vlas.
Goed Alkmaars Vlas, sal langer dueren,
Als Vlas, van dees of and’re bueren:
Welk hier te sterker werd verkogt;
Gelijk ’t van Alkmaar werd gebrogt.

8.        In het sterk Vlas.
Goed Vlas, maakt vast en sterker linnen,
Als men de Wever laat beginnen:
Waar van dees Vlaster een van is,
Die Vlas kan lev’ren, wit en wis.

9.        In het Brabands Vlas.
Wit Brabands Vlas, geeft sterker linnen,
Als men de Wever laat beginnen:
Waar uyt dees Winkel Vlas bekomt,
Dat and’re Winkels overbromt.

[p. 100]
10.        In de Vlasters Spinwiel.
Een fijnen draad, van Vlas gesponnen,
Heeft sterke Wevers overwonnen:
Dat men het Vlas nu lev’ren moet;
Welk Spinsters drajen, met den voet.

Continue

Voor Winkels die alderhande Touw en
Touwerk maken en verkoopen.

1.        In het gedraayt Touwerk.
EEn suyv’ren draad, van Henp gesponnen,
Heeft sterke Schippers overwonnen:
Welk men hier kost’lijk drajen kan;
Dat schip en goed, raakt aan de man.

2.        In het Touwerk.
Als Hennep, wierd by tijds gesponnen,
Sal Schipper, op sijn Touwerk brommen:
Waar door dees winkel heeft, den naam,
Dat noyt het Touwerk krijgt een blaam.

3.        In het Kabel-touw.
Waar zijn de Schippers, die haar schepen,
Met sterke Touwen laten sleepen:
Hier maaktmen Touwerk, hegt en sterk;
Om Ankers te houden, aan haar werk.

4.        In het Hennep-touw.
Het Touwerk, van goed Henp gesponnen,
Heeft storm en onweer overwonnen:
Welk men hier lenig drajen kan,
Dat hy behoud, het schip en man.

5.        In de Touwdrajer.
Geen sterker Henp, kan men uytbraken,
Als dese drajer weet te maken:
[p. 101]
Dat schip en goed behouden blijft,
Als storm of wind, het schip beklijft.

6.        In het bos Touwgaren.
Henp gebraakt, tot Garen gesponnen,
Heeft menig, Schipper overwonnen:
Als hy met ’t Schip, voor ’t Anker lag,
Was ’t mannen slaapt, strijkt zeylen vlag.

7.        In het sterk Touwgaren.
Henp geheekelt, draayt sterker Garen,
Om Schippers goed en Koopmans waren:
Door storm te houden, aan het Touw,
Dat noyt een Schipper heeft berouw.

8.        In het sterk Touw.
Hennep gebraakt, in sterken orden,
Kan schip of goed het Touw omgorden:
Welk men hier kost’lijk drajen kan,
Dat langer duurt, als schip of man.

9.        In het geteert Tou.
Van Hennep, kan men Touwen maken,
Dat noyt een Schipper het sal laken:
Als ’t welgeteert is, sterk en hegt;
Brengt men het schip en goed te regt.

10.        In het bos Hennep.
Oudwaters Henp, sal langer dueren,
Als al de Henp, van and’re bueren:
Welk men hier draayt, met teer doorsmeert;
Dat noyt eenSchipper werd ontheert.

Continue

Voor Winkels die Beelden en alderhande
Snijwerk houwen maken en verkoopen.

1.        In het gesneden Beeld.
HIer kan men schoonder Beelden snijden,
Waardoor de menschen haar verblijden:
[p. 102]
Als yder Beeld staat opgemaakt,
Die haar vertoonen moeder naakt.

2.        In het Beeld.
De Beelden, die men hier komt snijden,
Kunnen haar hertzeer altijd lijden:
Dat men geen netter maken kan,
Als dese Beeldgesneden man.

3.        In de gesneden Rustbank.
Heeft ymand Rak of Bank van nooden,
Ook Lijsten, Kind’ren, Kupidooden:
Hier snijd men alles naar den maat;
Kostelijk, sonder overdaad.

4.        In het houte Beeld.
Een Beeld, gesneden van goed hout.
Kan men hier houwen, stijf of stout
Dat yder een sal moeten seggen,
Dees werkman kan het overleggen.

5.        In het gehouwen Beeld.
Waar dat een Beeld gesneden werd,
Of eenig Dier, ’t zy Hond of Hert:
Kan men hier houwen ongeloogen,
Dat niemand netter kan beoogen.

6.        In het cierlijk Beeld.
Een Beeld of Dier, naar kunst gesneeden,
En dat volkoomen, in sijn leeden,
Staat cierlijk, in een Thuyn of Hof;
Waar toe men maakt, de nieuste snof.

7.        In de gesneden Tafel.
Rek, Bank en Tafel, veylt men hier,
Gesneeden, naar de nieuste swier,
Ook lijsten, Beelden, uytgehouwen,
Dat men geen schoonder kan beschouwen.

[p. 103]
8.        In het kunstig Snijdwerk.
Hier werd gesneden en gehouwen,
Waar op men kunstig mag betrouwen:
Dat al het Snijdwerk, opgemaakt;
By koopers, nimmer werd gelaakt.

9.        In de rariteyds Beeldsnijder.
Hier snijdmen alle Rariteyten,
Van Beelden, Herten, Bokken, Geyten;
Ook Tafels, Banken, goed fatzoen;
Gelijk een kooper heeft van doen.

10.        In het schoonder Beeld.
Waar kan men schoonder Beelden maken,
Als die de kunst, uyt herschens braken,
Dat wat men maakt, of heeft van doen;
Is kost’lijk Snijdwerk, nieuw fatzoen.

Continue

Voor Winkels die alderhande Houtwerk
drajen, maken en verkoopen.

1.        In de Drajer.
HEt Drajen, maakt een werk verheven,
Dat men hier Draayt, voor ’t menschen leven:
En als het Draywerk werd gemaakt,
Draayt men de Werken ongelaakt.

2.        In de oude Drajer.
Gy Heeren, hebje Werk te drajen,
Ik sal naar kunst, het werktuyg swajen,
Dat niemand beter drajen kan,
Als desen oude Drajers man.

3.        In de verheven Drajer.
De Drajer, is mijn regten naam,
Als ik mag drajen, sonder blaam,
[p. 104]
En als mijn drajen werd verheven;
Kan ik van drajen proper leven.

4.        In het Draaywerk.
Het Draaywerk, dat men hier kan drajen,
Werd opgedraayt, naar yders prijs,
Dat niemand beter kan genaken,
Als desen drajer doet bewijs.

5.        In de Draay-tol.
Hier draayt men, Rollen, Tollen, Klooten,
Ook Stoelen, met verheve pooten,
Als mede Bollen, Kranen, swik,
Die digt gedraayt zijn, op een prik.

6.        In de Spinwiel.
Hier draait men Haspels, schoonder Wielen,
Die men omdraayt, met hand of hielen,
Ook alderhande Drajers werk;
Dat cierlijk staat seer hegt en sterk.

7.        In de gedraayde Hamer.
Hier draayt men Hamers met haar steelen,
Dat noyt een kooper sal vervelen,
Als mede alderhande goed,
Dat desen Drajer, drajen doet.

8.        In de Drajer a la mode.
Ik draay, mijn werktuyg, naar de moden.
Gelijk een kooper heeft van nooden,
Bol, Spinwiels, Haspels, Kegel-spel;
Dat men kan lev’ren uyt den tel.

9.        In het Wynverlaters-draaywerk.
Wijnverlaters, treed hier wat nader,
Als sal u drajen, als een vader,
Allerley Kranen, groot en kleyn,
Gelijk sy in mijn Winkel zijn.
[p. 105]
10.        In het cierlijk Draaywerk.
Het Drajen, heeft by mijn geen end,
So lang, daar Draay-werk werd gekent:
Het welk men cier’lijk weet te maken,
Dat koopers Draay-werk niet en laken.

Continue

Voor Winkels die alderhande Werk Schilderen, alias Kladschilders.

1.        In de Huys-schilder.
W aar ik mag Schild’ren Huysen, Hoven,
Sal yder een mijn Schild’ren loven:
Al waar het Heerschap daar niet by,
Kan ik het Schild’ren even bly.

2.        In de Kladschilder.
Gy Heeren, hebt gy yets te Schild’ren,
Eer dat de Huysen gaan verwild’ren,
Sal ik u Schild’ren, schoonder kleur,
Gelijk het Heerschap heeft de keur.

3.        In de vermaarde Schilder.
Waar dat ik Schilder, Smeer of Klad,
Men Schildert altijd even glad:
Door dien de Verwen zijn gewreven.
Eer wy tot Schild’ren ons begeven.

4.        In de Kunst-schilder.
Waar dat ik Schilder, Klad of Smeer
Men Schildert, naar den Heers begeer:
Dat niemand over Kunst kan klagen,
Als ik mag Schild’ren volle dagen.
5.        In de Hoop-schilder.
Hier kan men Schild’ren, by de pond,
Of by de hoop op vast verbond:
[p. 106]
Gelijk men komt te accordeeren,
Sal ik de werken helder smeeren.

6.        In de Thuyn-schilder.
Hier kan men Schild’ren,Tuynen, Huysen,
Allerley, Jagten, Scheepen, Buysen,
Kassen, Kisten, Schilderbaar goed,
Dat noyt een Schilder beter doet.

5.        In de dienstbare Schilder.
Ik sta ten dienst, voor Heeren, Vrouwen
Die op het Schild’ren haar vertrouwen:
Dewijl kan Schild’ren, als een man,
Dat niemand netter Schild’ren kan.

8.        In de Schilder a la mode.
Hier staat den Schilder a la moden,
Die voor de Heeren, Burgers, Boden,
Wat sy begeeren, Schild’ren kan;
Dat waar men komt, geen beeter man.

9.        In de noodsakelijke Schilder.
Ik sta ten dienst, voor alle luyden,
Om aan haar Huysen te beduyden,
Wat men nootsaakk’lijk Schild’ren moet,
Tot welstant, van der luyden goed.

10.        In de ordentelijke Schilder.
Hier woont een Schilder onbevreest,
Die Schild’ren kan, een Paard en Beest:
Of alderhande Uythang-borden,
Naar dat de luyden geven ordens

Continue
[p. 107]

Voor Winkels die alderhande slag van
Scheepen, Jagten en Schuyten ma-
ken, ook verkoopen.

1.        In het Oorlog-Schip.
HIer maakt men, Scheepen, Schuyten, Jagten,
Dat koopers hoeven niet te wagten:
En wat ik maak, is leverbaar,
Al waar het voor mijn eygen vaar

2.        In het Koopvaardy-schip.
Hier kan men Scheepen, Schuyten, maken,
Die noyt een kooper kunnen laken:
Bequaam, gemakk’lijk, digt en hegt,
Gelijk een Schip moet zijn geregt.

3.        In het geprepareerd Schip.
Wie hier zijn Schip laat repareren,
Het zy verdubb’len, schoon te smeeren:
Men repareert het altijd goed,
Gelijk ’t verhelpen wesen moet.

4.        In het Schip.
Hier maakt men Scheepen alderhanden,
Met Eyser werktuyg, sterke Banden:
Als alle Scheepen wesen moet,
Kan men haar lev’ren, sterk en goed.

5.        In het Vaartuyg.
Hier maakt men alderhande Vaartuyg
Den eenen sind’lijk, net of ruyg
Gelijk de koopluy ons belasten,
Maak ik de Scheepen, met haar masten

[p. 108]
6.        In het gemaakt Schip.
Zo ymand mijn een Schip bestelt:
Met Mast en Touwen op te maken:
Ik sal het lev’ren, voor kleyn geld,
Dat noyt de Scheepen zijn te laken.

7.        In bereyd Schip.
De Scheepen werden hier bereyd,
Gelijk den Koopman komt besteeden:
Of voor een dagloon, naar den tijd,
Voltooyt, in zijn volkomene leeden.

8.        In het voltooyt Schip.
Een Schip gemaakt, van eyken hout,
Doorboort, met Spijkers, Eyser, Bout:
Kan yder man, voor kleyn geld hand’len,
Dat hy daar mede mag gaan wand’len.

9.        In het schoon Schip.
Waar kan men schoonder Scheepen Bouwen,
Daar Schippers mogen op vertrouwen:
Welk Schip kan zeylen, naar de wind,
Dat niemand sterker Scheepen vind.

10.        In het Volmaakt schip.
Hier maakt men Schepen groot en klein,
Met Masten, Touwen, Ankers, Lijn:
Gelijk de Scheepen moeten weesen,
Dat niemand hoeft een Schip te vreesen.

Continue

Voor Winkels die alderhande Masten maken en verkoopen.

1.        In de Mastemaker.
HIer maakt men Masten groot en kleyn,
Roerpennen, Gaffels, Boomen, Haken,
[p. 109]
Altemaal rond, sterk, hegt en reyn;
Dat niemand schoonder kan opmaken.

2.        In de Scheeps-mast.
Waar zijn de Schippers, groot en kleyn,
Die Masten koopen, voor haar scheepen;
Ik hebse altijd, glad en reyn,
Dat niemand sterker t’huys kan sleepen.

3.        In de Groote-mast.
De Mastemaker, die hier woont,
Maakt Masten, dat een Schip vertoont:
Om sonder storm, by wind te zeylen,
Dat noyt de Masten sullen feylen.

4.        In de bekende Mastemaker.
Geen Mastemaker is bekent,
Die beter hout, tot Masten schent,
Als dese Mastman weet te maken,
Dat noyt de Masten zijn te laken.

5.        In de beste Mastemaker.
Een Mastemaker kan bestaan
Als hy een Mast gering laat gaan:
Waar van dees maker is de besten,
Die Masten levert, Oost en Westen.

6.        In de Mast.
Een Mastemaker werd bekent,
Als hy de Masten daar toe went,
Om Masten, op een Schip te setten,
Dat noyt een Mast, het zeyl beletten.

7.        In de Mast sonder Spint.
Een Mast gelevert, sonder spint:
Zal langer harden, als de wind:
Die men hier kost’lijk weet te maken:
Dat noyt een Zeyl sal kunnen haken.

[p. 110]
8.        In de hegte Mast.
Een Mast gemaakt, van schoonder hout,
Sal noyt een Schipper kunnen rouwen,
Die men hier levert, hegt en stout;
Om Schip en goed’ren te vertrouwen

9.        In de nette Mast.
Waar maakt men, schoonder, netter Masten,
Sonder Spinthout, quast, scheur of basten:
Geen sterker, op een Masten wal,
Als dese man u lev’ren sal.

10.        In de Mast sonder quasten.
Sonder scheuren, spint of quasten,
Maakt men hier kleyn en groote Masten:
Altijd schoon hout, en leverbaar,
Dat noyt een Schip komt in ’t gevaar.

Continue

Voor Winkels die alderhande Blokken,
Pompen, en Scheeps-gereedschap maken en verkoopen.

1.        In de Scheeps Pomp.
HIer maakt men, Pompen, Bloks, Ropaarden,
Geen sterker, op de gantsche aarden:
Bootshaken, Boomen, Riemen, Schijf,
Dat varende luyden geeft gerijf.

2.        In de Scheeps Blok
Hier maakt men, Bomen, Katrols, Blokken,
Ropaarden, Pompen, met haar flokken:
Riemen, Haken, Bouts, hegt en sterk,
Gelijk men levert, Schippers werk.

[p. 111]
3.        In de Windaas Blok.
Hier kan men yder een gereyven,
Aan Pompen, Blokken, met haar Schijven:
Die in een Windaas, Schip of Bak,
Sullen leveren, groot gemak.

4.        In de lange Pomp.
Hier maakt men Boomen, schoonder Pompen,
Sonder spint, scheuren quast of lompen:
Die men by nood gebruyken kans,
Tot een behoud, van Schip en man.

5.        In de Pokhouts Schijf.
Een Blok gemaakt, met Pokhouts Schijven,
Sal arbeyds luyden altijd stijven:
Die men hier altijd maken kan,
Dat Touw bewaard werd, met den man.

6.        In het Scheeps Katrol.
Waar kan men sterker Schijven maken,
Die aan Katrols, of Blokken raken:
Boomen, Riemen, allerley soort,
Dat tot een Schip of Schuyt behoort.

7.        In de Scheeps Boom.
Hier maakt men Boomen, Riemen, Haken,
Dat Matrosen en Schippers raken:
Ook alderhande Blokken werk,
Dat dienstig is, seer hegt en sterk.

8.        In de Scheepe Riem.
Hier maakt men, alderhande soort,
Van Riemen, Boomen, die aan boort,
Sonder wind, het Schip voort setten,
Datter geen oog is op te letten.

9.        In de Blokkemakery.
Dit is de Blokkemakery,
Daar aller soort, staat op een ry:
[p. 112]
Van Blokken, Boomen, Riemen, Haken,
Dat Schippers, Smak en Jagtluy raken.

10.        In de Blokkemaker.
Dees Blokkemaker is gewent,
De Bloks en Pompen op te maken,
Dat nergens sterker staat bekent,
Om aan een Blok of Pomp te raken.

Continue

Voor Winkels die alderhande Amonitie
van Oorlog verkoopen en maken.

1.        In het Kanon.
HIer verkoopt men Krijg en Oorloog,
Van Houwers, Sabels, Kanon, Boog,
Kardoesen, Kogels en Kartouwen,
Om Oorlogs list te onderhouwen.

2.        In het Geschut.
Hier kan men Pays en Oorlog houwen.
Met schoonder Schut, Kardoes, Kartouwen,
Houwers, Bijlen, Kogels, Stinkpot,
Die sulke treft, heeft ’t quaadste lot.

3.        In de Ammonitie van Oorlog.
Amonitie, Geschut, Kardoesen.
Kan men den vyand lustig moesen,
Dat, waar men Amonitie heeft
De vyand: voor het treffen beeft.

4.        In de Donderbosch.
Schrik van Geschut en Donderbossen,
Om den vyand, uyt ’t land te rossen:
Ook alderhande Krijgsgewaad,
Dat men hier koopt, tot goed en quaad,

[p. 113]
5.        In de Oorlogs-kogel.
Dwingelandy, kan men hier stutten
Met Donderbossen, Kanon, Schutten;
Als ook door Kogels, Kruyd en Lood;
Dat dwingelandy raakt in de nood.

6.        In de Kardoes.
Hier verkooptmen, Lond, Kruid enLood,
Kardoesen, Bommen, Kogels, Schroot,
Boog, Enterbijlen en Roudassen:
Daar vyands leger moet oppassen.

7.        In de Bom.
Hier verkooptmen, Kruid, Lood, Musquetten,
Om vrind of vyand af te setten,
Kardoesen, Bommen, Kogels, Lont,
Dat men gebruykt, tot elken stond.

8.        In de Oorlogs-granaat.
Hier verkoopt men, allerley waar,
Om vyands tergen, voor of naar:
Van Kogels, Bommen en Grannaten
Ook Bandelieren, met haar maten.

9.        In het bos Lont.
Amonitie heeft men, voor ’t vragen,
Dat men gebruykt in quade dagen:
Lont, Kruid en Lood, Kardoesen, Schroot,
Kan men hier kopen, voor een nood.

10.        In het Krijgs-geweer.
De Krijgers, moet ik onderhouwen,
Dat sy den twist en Oorlog bouwen:
Met alderhande Krijgsgeweer,
Om vyands listen gaan te keer.

Continue
[p. 114]

Voor Winkels die Linnen verkoopen.

1.        In het stuk Linnen.
HIer maakt, verkooptmen, schoonder linnen
Alkmaars gereed, van buyten, binnen:
Netjes geweven, op het touw,
Dienstig, voor juffers, man en vrouw.

2.        In het Alkmaarder Linnen.
Alkmaars Linnen, werd hier verkogt,
Gelijk ’t den Wever heeft gebrogt:
En sonder streepen afgeweven,
Dat stuk, voor stuk, staat naar het leven.

3.        In het sterk Linnen.
’t Sterkste Linnen, verkoopt men hier
Veel schoonder, als het wit papier:
Fijnder geweven, als den draad;
De lankte, breten, naar de maat.

4.        In het schoon Linnen.
Geen schoonder Linnen, kan men koopen,
Als die het Linnen, heeft met hopen:
Lank, breed en smal, yders fatsoen,
Gelijk men Linnen heeft van doen.

5.        In het wit Linnen.
Het Linnen, dat hier is gemaakt,
Werd wit gebleekt en uytgebraakt
Dat, wie het Linnen komt te kopen;
Geen sterker Linnen sal belopen.

6.        In de Webbe Linnen.
Van Vlas gedraayt, tot schoonder Garen
Sal sterker Linnen overgaren:
Helder gebleekt, dik, fijn en hegt:
Werd hier het Linnen opgeregt

[p. 115]
7.        In het ongepapt Linnen.
Het Linnen, dat men hier verkoopt,
Is noyt gepapt, of opgehoopt:
Een, die het Linnen komt te kopen,
Sal naar geen ander Lijnwaad lopen.

8.        In het duurzaam Linnen.
Het Linnen, is een duuren pand,
Daarom ligt men den prijs en hand:
Dat men het goed koop kan verhand’len;
Voor luyden, die met linnen wand’len.

9.        In het gepryseert Linnen.
Het Linnen, is so goed als geld
Waar van den prijs is opgestelt:
Om dagelijks den hand te ligten;
Dat men voor sterker niet sal swigten.

10.        In het stapel Linnen.
Het Linnen, dat men hier versnijd,
Is kost’lijk, op het Touw bereyd:
Dat, waer men wil een el uytsnijden
Sal yder el het hert verblijden.

Continue

Voor Winkels die Linnen Najen.

1.        In de Linnen Naayster.
HIer Naayt men, alderhande Linnen,
So wel van buyten, als van binnen:
Met sterke steeken vast gemaakt,
Dat niemand desen Naayster laakt.

2.        In het Naay werk.
Het Najen, heeft by ons geen end,
So lang daar Najen werd bekent:
Dat over Najen, valt te klagen,
Als wy om ’t Naaywerk komen vragen.

[p. 116]
3.        In het genaayt Linnen.
Hier Naayt men Linnen, grof en fijn,
Gelijk een Hemd of Sloop moet zijn,
Verciert met perlen, binne boorden,
Als Naaysters werken, op haar woorden.

4.        In de overleggende Naayster.
Hier kan men alles overleggen,
Wat, tot het Naay-werk is te seggen:
Opdat men ’t Linnen niet versnijd,
Dat tot het Naay-werk werd bereyd.

5.        In de kunstige Naayster.
Het Najen, is een grooten kunst,
Daarom versoek een yders gunst:
Ik maak het Naay-werk aller dagen,
Dat men om Naay-werk derft te vragen.

6.        In de gedurige Naayster.
Hier vernaayt men een schoonder draad,
Eer dat men Naayt een el of maat:
Om aller werktuyg op te maken;
Dat men geen werken noyt sal laken.

7.        In de kinderen Naayster.
Hier leert men kleyne kind’ren Najen,
Die anders aan de wind gaan wajen:
Dat sy het Najen, jaar, drie, vier,
Het Linnen Najen, met playzier.

8.        In de najende Leerling.
De kinders, die hier Najen leeren,
Geeft ment e Najen, haar begeeren:
Dat sy vernajen, op een dag,
Het geen een Naayster najen mag.

9.        In de volmaakte Naayster.
Die door het Najen is verjaart,
Krijgt hier patroonen afgepaart:
[p. 117]
Dat, als den Naayster selfs wil werken,
Moet hooft en herschens altijd sterken.

10.        In de bekende Naayster.
Dees Linnen Naayster is bekent,
Om dat sy noyt het Naay-werk schend:
En die zijn Naay-werk hier kan brengen,
Sal noyt, met and’re Naaysters mengen.

Continue

Voor Winkels die Fontansen, Piejoiren,
Kuyven, Refuzeën en Kornetten,
maken en verkoopen.

1.        In de Fontans.
Men maakt de Juffers om de oiren,
Fontansen, Kuyven, Das, Pinjoiren,
Die cierlijk op de hoofden staan
Als of Pottagie aan quam gaan.

2.        In de Mejuffers Piejoir.
Hier maakt men Pinjoirs, Kuyf, Mefronsen,
Voor Juffers, die door straten gonsen,
Fontansen, Kornets, Das en Kap;
Alwaar het groot geld uyt de nap.

3.        In de Juffers kuyf.
Waar blijven nu de Juffers ooren,
Die over al Canailje stooren:
Om Fontans, Pinjoir op te doen,
Of Kruyven, Cornets, naar ’t fatzoen.

4.        In de Pinjoir-winkel.
Hier maakt men Juffers Snorrepijpen,
Daar mee een Juffer raakt op ’t grijpen:
Pinjoiren, Kuyven, Dassen, Toet,
Waar door een Juffer werd gegroet

[p. 118]
5.        In de Kornet-winkel.
Refuzeën, Kornetten, Dassen,
Maakt men hier cierlijk opgewassen:
Halve Passen, Pinjoirs, Fontans;
Die dienstig komen by den dans.

6.        In de Kappe-winkel.
Agesjanten, Kappen, Pinjoiren,
Maakt men hier om de Juffers oiren,
Cornetten, Fronsen, groot cieraad,
Daar Juffers mee komen op d’ praat.

7.        In de Pinjoir-winkel.
Een schoone Juffer kanm’ versien
Met Refuseën, Fontans, Pinjoiren:
Dat Juffers Stoet raakt op de bien
Om menig Jonker te bekoren.

8.        In de Kuyf-winkel.
Cornetten, Kappen, Fontans, Kuyven,
Refuseëns, Fronsen, nette Huyven:
Maakt men hier op een nieuw fatzoen,
Dat winkeliers niet naar kan doen.

9.        In de Juffers das.
Juffers Dassen, Pinjoiren, Kappen,
Kan men hier naar de mode lappen:
Dat Juffers hoofden staan gekrult,
Of Kap en Keuvel is verguld.

10.        In de Agesjante Winkel.
Agasjanten, Fontans, Pinjoiren,
Kan men hier Juffers mee bekoren:
Dat naar de kunst is opgenaayt,
Waar door een Juffer cierlijk swaayt,

Continue
[p. 119]

Voor Winkels die Kant verkoopen.

1.        In de Kant a la mode.
HIer verkoopt men, allerley Kanten,
Veel sterker, als genaayde wanten:
Naar a la mode, nieuw fatzoen,
Gelijk men Kanten heeft van doen.

2.        In de sterke Kant.
De Kanten, die men hier verkoopt,
Sijn sterker, als men heeft verhoopt:
Die men kan dragen, vele jaren,
Om nieuwer mode te besparen.

3.        In het Kant-huys.
Dit is het netste Kantwerks huys,
Daar Kanten fijn zijn, net van pluys:
En die de Kanten komt te kopen,
Sal naar geen kanten verder lopen.

4.        In het oude Kant-huys.
Dit Kanthuys, is van ouds gewent,
Aan luyden, nette kant te geven:
En die de Kanten zijn bekent,
Sal met de Kanten kunnen leeven.

5.        In de gesorteerde Kanten.
Allerley Kanten, verkoopt men hier,
Poin de Venise, naar de swier,
Of als de Kanten zijn geheten,
Sal men den koper, afgaan meten.

6.        In de Poin de Venise.
Poin de Venise, Poin de Daam
Verkoopt men hier, op’t woord en naam
Digte Kanten, en Binnen werken;
Dat men den cieraad kan versterken.

[p. 120]
7.        In de kostelijke Kant.
De Kanten, zijn een kost’lijk pand,
Als sy niet willen van de hand,
Daarom komt hier, naar binnen loopen,
Om goed koop Kanten op te koopen.

8.        In de net gewerkte Kant.
Hier koopt men Kanten, naar de moden,
Gelijk een kooper heeft van nooden,
Seer net gewerkt, digt, hegt en sterk;
Gelijk men maakt het Kantewerk.

9.        In de goed koop Kant.
Wat Kanten, dat de luy begeeren,
Kan men de Kanten haar aan smeeren,
Goed koop, en voor civielen prijs;
Gelijk dien handel doet bewijs.

10.        In de gewerkte Kant.
Een Kant gewerkt, van goeder hand,
Sal lange jaren Kunnen duuren,
Al is het eerst een koft’lijk pand,
Mag men haar dragen, neven buuren.

Continue

Voor Winkels die alderhande Paruyken en Krullen maken en verkoopen.

1.        In de levende Paruyk.
MEn levert yder levend Hair,
Die hier Paruyken komen kopen,
Dat Krul voor Krul staat rond en raar,
Welk men kan kemmen uyt de knoopen.

2.        In de witte Paruyk.
Maakt hier, witte, blonte Pruyken,
Die naar Muscus of Amber ruyken,
Verciert met Krullen, groot of kleyn
Dat yder Pruyk staat net en reyn.

[p. 121]
3.        In de cierlijke Paruyk.
Hier maakt men minnaars schoon cieraat,
Als sy by juffers houden praat:
Doorkrulde, witte, blonte Pruyken,
Die kost’lijk naar den Muscus ruyken.

4.        In de Minnaars Paruyk.
Hier ciert men Minnaars, halve gekken,
Die naar de Juffers henen trekken:
Met Paruyken, die gekrult staan,
Dat minnaars, gek, voor wijs kan gaan.

5.        In de Paruykemaker.
Dees Pruykemaker is bekent,
Aan Burgers, minder, groote Heeren:
Te lev’ren, (als sy zijn gewent)
Paruyken, die den Heer doet eeren.

6.        In de ronde Paruyk.
Dees Pruykemaker weet te maken,
Dat noyt Paruyken zijn te laken:
Rond, kort, lang van hair, gekrult,
Doorpoejert, of men, waar vergult.

7.        In de Paruyk.
Paruyken, Krullen, schoon van hairen,
Weet men hier naar het hooft te snairen,
Als of de Pruyk versilvert was,
Met doorgekrulde hairen tras.

8.        In de schoone Paruyk.
Een Pruyk gekogt van dese man,
Men nergens schoonder lev’ren kan:
Gekrult, doorstikt, naar ’t leven hairen;
Die men kan dragen lange jaren.

9.        In de vercierde Paruyk.
Een schoone Pruyk, verciert de man,
Die men hier kost’lijk lev’ren kan:
[p. 122]
Ook selfs, als gekrulde Pruyken,
Die naar Muscus of Poejer ruyken.

10.        In de blonte Paruyk.
Hier maakt men, witte, blonte Pruyken,
Die door de Poejer kost’lijk ruyken:
Ook rare Krullen, levend’ schoon,
Dat yder Krulwerk spant de kroon.

Continue

Voor Winkels die Stofferswerken verkopen.

1.        In de Stoffer.
WAar staan de maagden naar en kijken,
Hier zijn de stoffers voor de rijken,
Of ander schoonder Boender-werk;
Dat door den dienst blijft even sterk.

2.        In de Kleer-schuyer.
Een Schuyer, Stoffer, kan men bouwen,
Om huysraad net en schoon te houwen:
Als men by tijds afvegen wil;
Dat men kan sitten op zijn bil.

3.        In de Huys-stoffer.
Een Stoffer kan het huysraad cieren,
Als vrouw of maagd daar by komt swieren:
Sal huysraad schoon en puntig staan;
Dat men niet morsig hoeft te gaan.

4.        In de Luywagen.
Men maakt Stoffers, Schuyers, Luywagen,
Ook wat een kooper weet te vragen:
Om schoon te houden huyscieraad,
Als kas of kist te morstig staat.

5.        In de Boender.
Hier maakt men alderhande goed,
Dat vuyligheyd verhuysen doet
[p. 123]
Als vrouw of maagd wil zind’lijk leven,
En tot het boenen haar begeven.

6.        In de Raag stoffer.
Een Raagbol kan het stof uytragen,
Dat vrouw of maagd niet hoeft te vragen:
Wat sal men aan het huysraad doen,
Daar Boender, Schuyer geeft fatsoen.

7.        In de Spinverjager.
Naar Raagbols, Boenders, kan men vragen,
Als men een Spinkop wil verjagen:
Die men hier sterk kopen kan;
Dat huysraad blijft de selfde man.

8.        In de duursaame Stoffer.
Die door Schuyers, en Stoffers, werken,
Moet hand, en lijf naar ’t Boenen sterken:
Die men hier duursaam maken kan;
Dat yder maagd raakt aan de man.

9.        In het Boen-gereedschap.
Een Stoffer met zijn toebehooren,
Of Schuyers, die den vrouw bekooren,
Maakt men hier, naar het nieuw fatzoen,
Gelijk een kooper heeft van doen.

10.        In de Drekveger.
Die zijn woon-huys van Drek wil keren,
Staan hier gemaakt de Verkens veren:
Die huys en kost’lijk huys cieraad,
Kan altemaal vegen op de straat.

Continue

Voor Winkels die Horologiums maken.

1.        In de Horologie Drajer.
HOr’logies, die men daagg’lijks draagt
Werd altijd naar den klok gevraagt:
[p. 124]
Daarom komt hier Horlogies koopen,
Die naar den Klokslag selver loopen.

2.        In het nette Horologie.
Hier maakt men Horologium,
Die naar den Son-schijn kunnen wijsen:
Dat Uyrwerks, hier, nog buyten om,
Van netter lopen zijn te prijsen.

3.        In het opgemaakte Horologie.
Hor’logies, die niet kunnen gaan,
Werden by desen man gedaan:
Dat sy terstond weer kunnen loopen,
Om voor het oud geen nieuw te koopen.

4.        In het lopende Horologie.
Hor’logies werden hier gemaakt,
Die uyren agter een gaan loopen:
Dat noyt een kooper heeft gelaakt,
Als desen man u mag verkoopen.

5.        In het nette Horologie.
Hier maakt men alderhande werken,
Die gaan en staande menschen sterken:
Als sy maar wel staan by den kok,
Om niet te vragen naar den klok.

6.        In het klaar Uurwerk.
Waar kan men klaarder Uurwerk kopen,
Als die sijn zinnen daar toe stelt:
Dat niemand beter sal belopen,
Die netter wijsen naar haar geld.

7.        In het ontstelde Horologie.
Een Uurwerk, datter is ontstelt,
Werd hier geholpen, dat hy belt:
En als het Uurwerk is ontladen,
Sal ’t selver loopen op sijn raden.

[p. 125]
8.        In het slag Horologie.
Hier stelt men Werken naar den slag,
Of naar den Son-schijn van den dag:
Die door haar Rad’ren kunnen loopen;
Dat niemand netter kan verkoopen.

9.        In de zak Horologie.
Een Horologie in de zak,
Geeft aan de rijs’gers groot gemak
Die men hier kost’lijk kan verkoopen;
Welk dag en nagt sal kunnen loopen.

10.        In het opgewonde Horologie.
Die sijn Hor’logie op kan winden,
Sal noyt met klokken hem verbinden:
Als sy doorwrogt zijn, by dees man;
Die nette Werken maken kan.

Continue

Voor Winkels die Matte-stoelen verkopen.

1.        In de Matten-stoel.
Hier maakt men Stoelen met haar matten
Die drie, vier, hoog zijn, in haar latten:
Gedraayt of ongedraayt van werk;
Die altijd duuren even sterk.

2.        In de gemakkelijke Stoel.
Hier maakt men Stoelen met haar matten;
Die noyt uyt hare stelten spatten:
Gemakkelijk, voor een yder man,
Die sonder kussen sitten kan.

3.        In de sagte Stoel.
Hier maakt men alderhande Stoelen,
Daar jong en oud mag mede woelen:
Als sy niet langer willen staan,
Dat yder sagt sal sitten gaan.

[p. 126]
4.        In de allemans Stoel.
De Stoelen, die men hier komt maken,
Sal goede sitters nergens laken:
Dewijl sy zijn gemakkelijk,
So wel voor armen, als voor rijk.

5.        In de berijde Stoel.
De Stoelen werden hier berijd,
Dat noyt den koper haar verslijt:
Sterk van hout en schoonder Matten,
Die noyt uyt hare Sporten spatten.

6.        In de kunstige Stoel.
Hier maaktmen Stoelen, naar de kund,
Versoek daarom een yders gunst:
Ik salse lev’ren met haar Sporten,
Dat niemand door de Mat sal storten.

7.        In de Essenhoute stoel.
Een Stoel gemaakt, van Essenhout,
En wel voorsien met fijne Biesen:
Sijn hier te koop, die men vertrouwt,
Dat noyt een koop er kan verliesen.

8.        In de hoop Stoelen.
Waar kan men sterker Stoelen koopen
Als die de Stoelen maakt met hoopen:
Dat yder Stoel is sagt en hegt,
Gelijk den Stoel moet zijn geregt.

9.        In de hegte Stoel.
Hagende veld, van sagte Stoelen,
Die hier gemaakt zijn, hegt en sterk:
Dat men in ’t sitten niet kan voelen,
Als yder doet sijn sittend’ werk.

10.        In de hagende veld van Stoelen.
Hagende veld, van Stoel en Mat,
Die sterk zijn, sonder dit of dat:
[p. 127]
Daar op een mensch hen mag vertrouwen,
Dat niemand sterker weet te bouwen.

Continue

Voor Winkels die kostelijke Stoelen en
Rustbanken verkoopen.

1.        In de Rustbank.
EEn Rustbank, met gedraayde Stoelen,
Staan hier gemaakt, het nieust fatzoen,
Daar yder op kan rusten, woelen;
Gelijk een kooper heeft van doen.

2.        In de jugten Stoel.
Hagendeveld van jugteStoelen,
Daar men de zagtheyd in kan voelen,
Sijn hier te koop, seer kostelijk;
Geen beter in het gantsche rijk.

3.        In de kunstige Stoel.
Hier maakt men Stoelen naar de kunst,
Versoek daarom een yders gunst,
Die koxt’lijk in haar werken toonen;
Dat niemand netter kan beloonen.

4.        In de hegte Rustbank.
Hier maakt men Stoelen, hegte Banken,
Gemakk’lijk, voor een vrouw of man:
Die dikwils waken by de kranken;
Dat niemand sagter maken kan.

5.        In de berijde Rustbank.
Een stoel of Rustbank toeberijd,
Van kost’lijk hout en raarder werken,
Sijn hier gemaakt, tot aller tijd,
Die swakke leden kunnen sterken.

6.        In de sware Rustbank.
Hier maakt men Stoelen, naar den eys,
Als mede ligte, sware Banken,
[p. 128]
Gemakk’lijk, voor een slegten prijs;
Dat yder een my sal bedanken.

7.        In de sterke Stoel.
Waar kan men sterker Werk beloopen,
Als dese maker kan verkoopen,
Rustbanken, Stoelen, sagt van stof,
Den eenen fijn, den ander gref.

8.        In de sagte Stoel.
Hagende veld van sagte Stoelen,
Sterk van hout, om op te woelen,
Gemakk’lijk, als men sitten gaat;
Verciert met stof, naar yders staat.

9.        In de Trijpe-stoel.
De Stoelen werden hierberijd,
Van Jugten, Trijp, of Zijde-stoffen,
Dat door ’t gebruyk, geen Stoel verslijt
Waar dese maker op mag snoffen.

10.        In de Felpe-stoel.
De Stoelen werden hier gemaakt,
Van Jugten, Felf, en sterke Trijpen,
Dat yder kooper tot my naakt;
Om Stoel of Bank goedkoop te grijpen,

Continue

Voor Winkels die Manden maken en ver-
koopen, alias Mandemakers.

1.        In de Balymand.
HIer maakt, verkooptmen, Balymanden,
Cierlijk doorwrogt, met oiren, randen;
Ook alderhande Manden-werk,
Naar yders zin, net, hegt en sterk.

2.        In de Mandemaker.
De Manden werden hier verkogt
Gelijk het Maaksel kan getuygen,
[p. 129]
Dat nergens sterker werd gewrogt.
So wel de fijnen als de ruygen.

3.        In de Mand-winkel.
De Manden werden opgemaakt,
Die noyt by kopers zijn gelaakt:
Dat wie hier komt zijn Manden koopen,
By and’ren Winkels niet kan loopen.

4.        In het Mande-huys.
Dit is het regte Manden-huys,
Waar Manden zijn rondom het kruys,
Met hegte randen, deksels, boomen;
Dat men geen sterker kan bekoomen.

5.        In de Tralie-mand.
Manden, Korven, Poppen gedoen,
Maakt men alhier het nieust fatzoen:
Ook alderhande Tralie-manden,
Kunstig gewerkt, met sterke randen.

6.        In de nette Mandemaker.
Mandemakers staat aan een kant,
Hier maakt men Manden naar den trant:
Dat niemand netter kan beloopen,
Als desen maker sal verkoopen.

7.        In de Mand kraam.
Dit is de netste Manden-kraam,
Als ymand weet te practiseeren:
Waar Tienwerk staat tot dienst bequaam,
Welk men kan koopen naar begeeren.

8.        In de Fuyk.
Hier maaktmen Manden, Fuyken, Kurven,
Daar menig vis is omgekurven,
Ook Balymanden groot en kleyn,
Gelijk sy in mijn Winkel zijn.

[p. 130]
9.        In de Tienen kouw.
Men koopt hier, Manden, Kurven, Kouwen
Daar Vis en Musch werd ingehouwen;
    Ook alderhande Tienen werk,
    Cierlijk gemaakt, net, hegt en sterk.

10.
Dit is de regte Manden Winkel,
Daar men verkoopt aan Burgers, Kinkel:
    Wiegen, Matten, Tienen gedoen,
    Het netste werk en nieuw fatzoen.

Continue

Voor Advocaten Winkels.

1.
    HEeft men gelijk of ongelijk,
    Hier woont een Advocaat van ’t rijk:
Die ymands zaak, ’t zy onregte reden,
Met korte woorden kan ontleden.

2.
    Een Advocaat, die meesters zaak,
    Sal houden, in den regten haak:
Moet meesters woorden wel onthouwen?
En naar den stijl de zaak ontvouwen.

3.
Een Advocaat, die meesters reeden,
Distinctelijk weet te ontleeden,
    Heeft sonder sorg, een goed practijk,
    Als desen meester van het rijk.

4.
    Hier woont een meester Advocaat;
    Die meesters zaak, van goed en quaad,
In aller min kan onderscheyden,
Dat niemand ongelijk kan lijden.

5.
    Dees Advocaat werd voorgestelt,
Om meesters zaken voort te setten:
[p. 131]
    Waar van dees meester houd het veld,
Die op een punctum weet te letten.

6.
    Geen Advocaat als desen man
    Die meesters zaak bepleyten kan:
En punctuelijk in zijn seggen,
Dat niemand beter kan weerleggen.

7.
    Een Advocaat van sterk practijk,
    Is desen man, die ongelijk,
En quade zaken weet te slegten,
Datmer geen woord kan tegen setten.

8.
    Hier woont den Advocaat van ’t Regt,
    Die alle zaken neder slegt:
En die de twisten weet te redden,
Datmer triomphe mag op wedden.

9.
    Mijn naam is Pleyter voor de poort,
    En binnen, geeft men Regtens woord
Dat niemand kan een twist afvragen,
Of sal bescheyd naar huys toe dragen.

10.
    Hier geeft men yder goed bescheyd,
    Die komen wil, tot twist of pleyt:
Kan alles krijgen, voor het vragen,
Om sijn party, voor ’t regt te dagen.

Continue

Voor Procureurs Winkels.

1.
    HIer staat geschreven voor de deur,
    Den regten naam van Procureur:
Die meesters zaak kan ondersoeken.
Datter geen woorden zijn te boeken.

[p. 132]
2.
    Waar vind men sulken Procureur?
    Die alle zaken helpt daar deur:
Dat wie het zy, niet kan weerleggen;
Alsser al yetwes was te seggen.

3.
    Hier stelt men meesters zaken voor,
    Het zy voor Scheepens, Huwelijks spoor
Al waar het soude mogen weesen;
Helpt men de luyden, uyt haar vreesen.

4.
    Hier helpt men luyden, voor het Regt,
    Dat t’eenenmaal moet zijn geslegt:
Of so men yetwes moet versoeken,
Ik stel het voor, naar Regtens boeken.

5.
Die Zaak of Pleyt niet kan voorstellen,
Moet hier aan schel of klopper bellen;
    Daar desen man is Procureur,
    Die alle luyden helpt daar deur.

6.
    Den Procurator, die hier woont,
    Leyd Meesters zaak voor, ongehoont:
Dat niemand over hem kan klagen,
Als meesters komen yets te vragen.

7.
    Goed absolutie, of geen geld,
    Als mijn een Zaak werd voorgestelt:
Dat meesters, mogen vry’lijk slapen,
Om nieuwe steenen meer te rapen.

8.
    De Zaken, leggen daar en toe,
    Als niemand is het Pleyten moe:
Om twist of zaken voor te dragen,
Moet hier den Procureur af vragen

[p. 133]
9.
Goede Zaaken kan men verbruyden,
Als men de Zaak niet kan beduyden:
    Daarom treed binnen, by den man,
    Die u naar regten helpen kan.

10.
    Die tot het twisten is gewent,
    Woont hier een Procureur bekent:
Die twistens Zaken kan voordragen,
Datter geen woord valt, om te klagen.

Continue

Voor Winkels der Notarisen.

1.
    Hier schrijft men alles, naar het woord,
    Dat tot een Acte toebehoort:
Op dat de luyden mogen wand’len,
Met ’t geen, sy daag’lijks gaan verhand’len.

2.
    Hier Translateert men, naar de zaak,
    Sonder een fout, of winkel haak:
Om uyt het werk te kunnen weeten,
Hoe Actens zijn op duyts geheeten.

3.
Notariaal werd hier geschreeven,
Hoe dat de Koopluy handel dreven:
    In korte woorden, net en kant,
    Dat men kan lev’ren het verband.

4.
Heeft ymand Koopmanschap gedreven,
Waar uyt den koop, moet staan naar ’t leven
    Werd hier geschreeven, net en kant,
    Dat men kan toonen, yders hand.

5.
Hier werd notariaal geschreeven,
    Contracten, Huur-zeels, Compromis,
[p. 134]
En Actens, of de luyden leven;
    Dat men altijd versekert is.

6.
    Hier Translateert men, uyt het Spaans,
    Portugees, Hoogduyts, Italiaans:
In duytsche woorden, naar de brieven,
Dat men de luyden kan gerieven.

7.
    Hier stelt men alle Actens in,
    Met korte woorden, naar den zin,
Als yder een komt voor te dragen,
Dat men daar over niet kan klagen.

8.
    Hier werd geschreeven, naar den zin,
Van Koopbedrijf, of Testamenten:
    Op dat de luyden, haar gewin,
Bekomen mogen, met haar renten.

9.
    Hier woont Notaris Publicus,
    Die alles opstelt naar het jus,
Op dat de luyden mogen weeten,
Hoe dat het staat, met haar secreten:

10.
    Hier schrijft men naar den stijl van ’t land,
    Wat yder geeft, door woord of hand:
Dat noyt een mensch sal kunnen klagen,
Als sy haar Actens t’huys gaan dragen.

Continue

Voor Makelaars Winkels.

1.
    HIer binnen woont een Makelaar,
    Die alderhande Koopmans waar,
Weet aan de luyden voor te dragen,.
Dat yder een krijgt zijn behagen,

[p. 135]
2.
    De Maakklaar die hier binnen woont,
    Allerley Waar de luy vertoont,
Of loopt met haar aan alle huysen,
Daar goede winst is uyt te pluysen.

3.
    Op trouw gaat desen Makelaar,
Als hy met Koopluy yets sal koopen,
    Heeft kennis van de beste Waar,
Dat niemand vromer sal beloopen.

4.
Wil ymand Huys of Land verkoopen,
    Leverbaar Waar en Koopmanschap,
Hier woont een Maakk’laar, die kan lopen,
    Dat alles verkogt werd met een snap.

5.
Die Goed of Waren wil verhand’len,
Moet met desen Maakelaar wand’len,
    Heeft altijd Koopluy aan de hand,
    Dat gy met winst verkoopt u pand.

6.
Heeft ymand Waren, Koopmanschappen,
    Die niet wel willen aan den man,
Hier woont een Maakklaar, die kan klappen
    Dat gy met winsten raakt daar van.

7.
    Hier woont een vrind, die Mak’len kan,
So wel voorkoper als verkooper,
    In kennis, Waren, sulken man,
Dat Beurs nog Dam heeft beter loper.

8.
Ik handel Huysen, Hooven, Landen,
Actien, Brieven, Onderpanden,
    Men helpt de luyden aan credit;
    Dat daagg’lijks door mijn hand geschied.

[p. 136]
9.
    Ik loop en draaf, voor yder een,
    Makel de luyden op den been,
Geef Geld op renten, of verhandel
Waren, Koopmanschap, door den wandel.

10.
    Hier woont den regten Makelaar,
    Die kak’len kan, dat Koopmans waar,
Of Koopmanschappen zijn gepresen,
Als hy de Waren uyt mag leesen,

Continue

Voor Deurwaarders Winkels.

1.
Hier woont een Pander of Deurwaarder,
Die u sal helpen als een vaarder,
    Om af te vord’ren, voor die geen,
    Die regt heeft, op een breekebeen.

2.
    Heeft ymand vonnis, op die geen,
    Welk voortgaat, als een breekebeen:
Naarjaag, Man, Panden, onverbolgen,
Dat Man of Panden moeten volgen.

3.
    Dees Pander volgt het grootste regt,
    Dat by den Regter is geslegt,
Om, op de luyden te verhalen,
Hetgeen naar regten moet betalen.

4.
    Een Pander werd hier voorgestelt,
    Die volgens vonnis, luyden quelt,
Dat sy naar regten gaan betalen;
Ot dat hy pand of man sal halen.

5.
Een Pander, die het regt beweeren,
Moet eerst de luyden gaan sommeren,
[p. 137]
    En vragen, of het geld leyd klaar,
    Waarom hy komt in ’t openbaar.

6.
    Waar dat ik kom, vertoon den Stok,
Die mijn, van Regters is gegeven:
    Om af te halen, man of rok,
Als ’t vonnis regt leyd, naar het leven.

7.
    Geen beeter man, hier binnen woont,
    Die naar het regt, de luy vertoont,
Hoe men de zaken moet sommeren,
Als luyden, anders geld verteren.

8.
    Als regt, of vonnis is gevelt,
    Woont hier een Pander, die voor geld:
De luydens zaken, gaat sommeren,
Dat ’t regte geld, tot haar mag keren.

9.
Hier moet men ’t regt gaan exploiteren,
    Aan luy, die hebben ongelijk,
Op dat sy naarmaals beter leren,
    Hoe ’t regt staat, in een republijk,

10.
Deurwaarders moeten Exploicteren,
Het geen de luy, van haar begeren,
    Waar van hier woont, een hupsen man,
    Die Burgers regt bewaren kan.

Continue

Voor Doctoren in de Medicijnen.

1.
    DIe met een siekte is besmet,
    Komt desen Doctor, voor het bed,
Om Siektens, koortsen en Krankheden,
Te doen verhuysen, uyt haar leeden,

[p. 138]
2.
    Hier woont een Doctor onbevreest,
    Die Koorts, of Krankheyd haast geneest:
Dat Sieken mogen weder wand’len,
Om haar negotie te verhandlen.

3.
Hier woont een Doctor van de Kranken,
Die altijd voorschrijft, lekk’re Dranken:
    Dat yder, in een ogenblik,
    De luyden helpt, van haaren schrik.

4.
    Die met een Siekte is belaan,
    Moet straks, naar desen Doctor gaan,
Om van sijn Krankheyd af te helpen,
Eer hem de Koortsen over stelpen.

5.
Waar vind men ergens mijns gelijken,
Die Koorts, of Krankheyd weet te strijken:
    Dat Krankheyd, Koorts, moet wand’len gaan,
    Alwaar ’t de swaarsten Tertiaan.

6.
Hier woont, den Doctor a la moden,
Die voor goed geld en ronde goden,
    De luyden, van haar Siektens helpt,
    Eer dat het hert werd overstelpt.

7.
    Den Duytschen Doctor, is mijn naam,
    Waar van ik draag, de grootste faam,
Dat ik de luy, in korten stonden,
Kan helpen, by de grage monden.

8.
Die desen Docter komt te halen,
Is aanstonts, van sijn Koorts of qualen,
    Dat hy mag wand’len, op de straat,
    En hand’len, met sijn kammeraad.

[p. 139]

9.
    Waar desen Doctor visiteert,
    De Krankheyd, Pijn en Koorts verkeert:
Dat Kranke luyden moeten seggen,
Haalt sulken man als gy komt leggen.

10.
    Den Doctor, die hier practiseert,
    Heeft Barbet, Parè, uytgeleert:
Wat dat hem voorkomt, kan genesen,
Dat sieke luy, sijn sonder vresen.

Continue

Voor Winkels die Apothecary doen.

1.
HIer haaltmen alderhande Dranken,
Dat sieke luyden mijn bedanken:
    Ook setmen dikwils een Klisteer,
    Naar dat de siekte neemt zijn keer.

2.
    Al wat van Doctors werd gebragt,
’t Geen dienstig is te prepareren,
    Breng ik by wijlen, dag en nagt,
Dat noyt de sieken op mijn sweren.

3.
    Als ymand mijn Recepten geeft,
Ben ik gereed, den Drank te maken:
    Op dat daar niemand pijnlijk leeft,
Als Dranken, ’t gantsche lighaam raken.

4.
Hier woont een man van Recipissen,
Die sieke luyden maakt aan ’t Pissen:
    Of so daar eenig Drank manqueert,
    Maak, dat de darmen zijn gekeert.

5.
Hier maakt men lekk’re Perrel-dranken,
Dat sieke luyden my bedanken,
[p. 140]
    Of Dranken, naar de siekte is,
    Dat men gesond werd, als een vis.

6.
    Dit is den regten Apotheek,
    Daar Burgers komen, Boeren, Leek,
Om als sy siek zijn, af te halen,
De Dranken, waardig te betalen.

7.
    Der Kind’ren Doctor is mijn naam,
    Waar door verkrijg, de grootste faam,
Dat ik de Kind’ren weet te helpen,
Eer sy van siekten overstelpen.

8.
    Hier maakt men sieke Luy gesond,
    Of, dat men suyvert, buyk en grond:
Dat sy ten eersten kunnen wand’len,
Om haar negotie te verhand’len.

9.
    Hier heeft men lekk’re Medizijns
    Voor sieke luyden, groot of kleyn:
Dat sy voor Dranken my bedanken,
Soo wel Gesonden, als de Kranken.

10.
    Een frissche Drank, verligt het hert,
    Dat yder vry maakt, van de smert;
En als men anders wil Purgeren,
Maak ik de Dranken, naar de zeren.

Continue

Voor Chirurgijns Winkels.

1.
    IK Scheer de luydens hooft en Baard,
    Dat hooft en Kaken beter vaart:
Leg ook een Playster, op de zeren,
Dat zy daar naar niet kunnen sweren.

[p. 141]
2.
    Hier woont den meester Chirurgijn,
Die quade Wonden kan genesen:
    Waar toe heeft hy een Medizijn,
Dat wonden raken in haar wesen.

3.
    Dese Meester, houd Salf en Schaar,
Om sware Wonden te genesen:
    Daar by, helpt hy de wonden klaar;
Dat niemand hoeft voor quaad te vresen.

4.
    Dese Meester staat hier bekent,
    Dat hy geen Wonden slimmer schend,
En dat hy groot en kleyne Wonden,
Genesen sal, in korten stonden.

5.
    Waar dese Meester werd versogt,
Sal noyt Gequesten abuseren:
    Als hy een Wond heeft schoon gebrogt,
Om langer tijd, daar op te smeren.

6.
Hier kan men Laten en Clisteren,
Hooft, Baard en Knevels, netjes Scheren:
    Een Playster leggen, op de Wond,
    Dat hy geneest, in korten stond.

7.
    Is ymand, aan sijn lijf gequest,
    Haalt desen Meester, Oost of West:
Sal u in korten tijd cureren,
Dat gy niet langer hoeft te smeren.

8.
    Gequetste Luyden, die by nagt,
    Geweest zijn, op de kater jagt:
Komt hier, men sal u sagtjes hand’len,
Dat gy by Venus weer kunt wandlen.

[p. 142]
9.
    Is ymands op een valsche grond,
    Gequest, mishandeld, of gewond;
Dat hy by tijds niet is genesen,
Moet hier, by dese Meester wesen.

10.
Hier geneest men de swaarste Wonden,
Die naauw’lijks Kuurbaar zijn bevonden:
    Om in een korten tijd, of stond,
    De Wond te suyv’ren, tot de grond.

Continue

Voor Quaksalvers Winkels.

1.
    HIer woont den regten Courtisaan,
Die Poksmox, Lempten kan versagten
    Om in een korten tijd te gaan,
Dat hy by Venus kan vernagten.

2.
    Waar staat het volkje naar en wagt,
    Die uyt geweest zijn op de jagt:
Hier woont den grooten Jan Pottagie,
Die Venus Jonkers geeft couragie.

3.
Komt aan gy dart’le Venus gasten,
Men sal u altijd hier verwagten:
    Om met een sagte Medizijn,
    Te helpen, van Vrouw Venus pijn.

4.
Hier woont de suyv’re Jan Pottagie,
    Die Pokken, Lempten, Podagra,
Als mede Sweren en Krauwagie,
    Neemt te cureren, voor als na.

5.
    Die in Venus Diertjes Boomgaard,
    De Spaansche Pokken heeft vergaart:
[p. 143]
Treed binnen, met de Poksmox sweren,
Men sal u aanstonts gaan cureren.

6.
Men helpt de Kreup’len Stommen, Blinden
Die straat, nog wegen kunnen vinden:
    Verminkte Benen, Podagra,
    Die men cureert, ор Gods gena.

7.
    Hier woont den duytschen Op’rateur,
    Die Balsem geeft, verscheyde kleur,
Om alle Wonden te cureren,
Dat sy daar naar niet sullen sweren.

8.
Hier haalt men Salf, van Joost de Cogen,
Die in haar dosen zijn gewogen:
    Behulpsaam, op een sware reys,
    Als men gequest is, in het vleys.

9.
    Hier trekt men, Tanden, Kiesen uyt,
    Al waar het Kaakk’been gansch verbruid:
Dat men kan wand’len, sonder kermen,
En met de rest, het lijf beschermen.

10.
    Hier trekt men Tanden, voor en naar,
    Al waar de Tandpijn nog so swaar:
Dat gy ten eersten kunt gaan eten,
De swaarste Spijs en hardste beten.

Continue

Voor Winkels die Venus Dieren houwen.

1.
    IK kan gerieven yder een,
    Als hy maar flux blijft op de been:
Van Hocus Bocus, Venus perten,
Dat hem naar desen niet sal smerten

[p. 144]
2.
Hier heeft men altijd voor het vragen,
Die Venus Boomgaard wil bejagen,
    Heldere Diertjens, jong en blank,
    Die hasp’len kunnen op een bank.

3.
    Venus dieren, zijn hier te huur,
    Voor Heeren, Burgers, Boeren, Buur:
Die naar de kunst haar werk volvoeren,
Dat niemand haar een dans sal loeren.

4.
Hier kan men yder een gerieven,
    Die janken naar den Venus jagt:
Dat Oud en Jong krijgt zij u believen,
    Al waar het midden in der nagt.

5.
    De dogters, van den ligten Soort,
    Heeft men hier altijd binnens boort:
Dat groot en kleyn naar zijn begeren,
Met Venus-dieren kan verkeren.

6.
Hier woont een kopp’laar a la moden,
Die groot en kleyn geld heeft van noden:
    Om d’een, of ander Venus dier,
    Te krijgen naar des lusts playzier.

7.
    Hier houd men in het openbaar,
    Heldere Dogters, jong en klaar:
Gestrikt, van boven tot beneden,
Volmaakt, van lighaam, lijf en leden.

8.
Die sijn hertlust niet kan betomen,
Mag sonder schromen binnen komen:
    Besien alhier een Venus kind,
    Die naar zijn liefde is bezint.

[p. 145]
De liefde werd hier aangevangen,
    Tot vreugden van een Jongen-borst:
Soo lang de lusten hem erlangen.
    Dat naar playzier kreygt grooter dorst,

10.
Hier lokt men Oud en Jonge menschen,
Die naar den lust een Diertjen wenschen:
    Volmaakt in schoonheyd, goed fatzoen,
    Gelijk een Jong hert heeft van doen.

Continue

Voor Koppelaars Winkels.

1.
DEse Koppelaar kan vermurven,
    Een held’re Weeuw of suyv’re Maagd,
Die hy kan krijgen by de lurven,
    Dat wie het is sijn dienst behaagd.

2.
    Een Weeuw te Kopp’len aan de man,
Of Vrijster naar het woord te vragen,
    Heeft dese man een handje van;
Dat niemand over hem kan klagen.

3.
Wil ymand vrijen of naar jagen,
    Een hupse Weeuw of suyvre Maagd:
Moet strik strax dese Kopp’laar vragen;
    Sal krijgen, wat een vry man vraagd.

4.
    Een Vryster, Weeuw, beproefde Maagd,
Kan dese Kopp’laar u besorgen:
    Als gy naar dees of genen vraagd,
Eer dat de haan kraayt op den morgen.

5.
    Als ymand haastig trouwen wil,
    Gaat dese Kopp’laar op den tril;
[p. 146]
Om yder egaas te bescharen;
Die op sijn woord den trouw aanvaren.

6.
    Op versoek van Vryman, Jongvrouw,
    Raakt yder tot de reyne Trouw:
Dat Vryman, Maagd schept goed behagen,
Als sy my naar de Min-lust vragen.

7.
    U.E. Dienaar, meester Kopp’laar,
    Die regte Trouw maakt goed en klaar:
Dat yder op sijn woord mag bouwen;
Om naar haar zin malkaar te Trouwen.

8.
    U.E. doortrapte Kopp’lares,
    Die yder geeft een goede les:
Als Weeuw, Maagd, Vryman, komen vragen,
Waar vette Trouw-luy zijn te jagen.

9.
    U.E. vertrouwde Kopp’lares,
    Die Weeuw of Vryster geeft een les,
Als sy vrywillig komen vragen,
Hoe men de Vryers sal behagen.

10.
    Is ymand tot de Min belust,
Moet hier sijn zinnen openbaren:
    Dat hy mag werden afgekust,
Van Weeuw of Vrysters, jong van jaren.

Continue

Voor Winkels die Meyden besteeden.

1.
    ’K Besteè hier Meysjens, Minnemoers,
    Gewillig, werksaam, diefs nog hoers:
Die tot den dienst haar sullen dragen,
Dat Vrouw nog Weeunaar hoeft te klagen.

[p. 147]
2.
Hier Besteed men geen valsche duyvels,
Die Burgers kassen, geld of buydels,
    Sullen verkragten door den nood,
    Maar trouwe Maagden totter dood.

3.
Besteè hier Kamm’niers, Meiden, Minnen
Mabonnen, Naaysters, die vuyl linnen,
    Als Wolle nayen gade slaan;
    Dat Juffer op besoek mag gaan.

4.
’k Besteè hier Maagden, Keuken-meyden,
Mabonnen, die die kind’ren leyden,
    In tugt, manieren, zedigheyd,
    De Fransche Taal tot aller tijd.

5.
’k Besteè hier Maagden, Kammenieren,
Die agter Juffers kunnen swieren:
    Tot dienst bereyd met mond of hand,
    Trots labbekak of linkermand.

6.
Weest niet verlegen Burger magen,
Hier kan men u den dienst opdragen:
    Dat gy verkreygt een schoonder huur,
    Veel beter als u naber buur.

7.
    Benje verken, hoer nog diefeg,
    Ik kan u helpen op de weg:
Dat gy by Vrouwen, Weeunaars, Heeren,
Jaar in Jaar uyt den dienst sult leeren.

8.
    Hovaardig, luy, diefagtig, vals,
    Lekker, boos-hooft, en trots van hals
Behoeven niet om huur te koomen,
Of souden van den duyvel droomen.

[p. 148]
9.
    Moffinnen, Groentjens, Osnabrug,
    Komt hier met buldzak op de rug:
Ik sal u aanstonts commanderen,
Dat gy sult dienen by mijn Heeren.

10.
Stigt-munster, Drent, Twent, komt dog over
Al waart gy Lansluy nog so pover:
    Ik sal u strax verhuuren gaan,
    Dat gy ten dienst sult blijven staan.

Continue

Voor Winkels die Wijn en gedisteleerde
Wateren verkoopen, ook die Herberg houden.

1.        In de Plaats Royaal.
DIe door den week, met smert moet werken,
Kan hier des Sondags hem versterken:
    Onder den groenen roselijn,
    Met alderhande Bier en Wijn.

2.        In het Wijn-bord.
    Passanten, die mijn Bord siet aan,
    Mag voor den deur niet blijven staan:
Want alles, datter staat geschreven,
Sal men u lekker binnen geven.

3.        In de sittende Drinker.
    Hier tapt men Wijn, voor allen man,
    Die by den drank wel sitten kan:
En die sijn Roemer staand’ wil kraken,
Sal desen Wijn hem lekker smaken.

4.        In de vrolijken Boer.
    Hier tapt men Wijn, by dag en nagt,
    Voor Burger, Boer, en Ratelwagt:
Voor Jonkers, Juffers, groote Heeren,
Die selden slapen sonder kleeren.

[p. 149]

5.        In de Wijn-kan.
Dese Wijn-kroeg staat altijd open,
Waar men de Wijn goed koop kan kopen.
    By vaten, roemer, of by kan,
    Gelijk men tapt voor allen man.

6.        n de Besten-man.
Die hier sijn Wijn komt af te halen,
Kan borgen, of contant betalen:
    Maar houd hem voor de besten man,
    Die allen drank betalen kan.

7.        In de grooten Roemer.
    Hier drinkt men noyt verschaalde Wijn,
    Om dat de Roemers, groot en kleyn,
Mijn vaten komen tormenteren;
Dat sy de schraalheyd wel verleeren.

8.        In het Brandewyns huys.
Heeft ymand Brandewijn van nooden,
Gemaakte Waters, wit of rooden:
    Wijn Winkel niet voor by kan gaan,
    Tap alles goed, uyt yder kraan.

9.        In de Morgen-drank.
Een Soopje, kan de mensch vermaken,
Als hy des smorgens uyt kan raken
    Een Brandje, in den avond stond,
    Maakt ’t gansche lighaam weer gesond.

10.        In het Heerschap.
    Die sijn gelden met drank verspilt,
    Is by den Hospes wel gewilt:
En die sijn geld hier komt verteren,
Werd aangesien voor groote Heeren.

11.        In maat houd staat.
    De Wijn is een besonder kruyt,
    Veel van gedronken, yder stuyt;
[p. 150]
Daarom met maten ingeschonken,
Sal niemand krenken, uytgedronken,

12.        In Angola.
Wijn, Bier, Tabak, schaf ik Angola,
    Als het den gast gelegen komt:
Men schrijft civiel, roept noyt hola,
    Al slaat den tap toe, dat het bromt.

13.        In Allemans kroeg.
Die mond en tandlust wil verzaden,
Komt onder dese groene bladen:
    Alwaar men suyver drinken kan
    In ’t aansien van Jan allen man.

14.        In de groene Thuyn.
    Hier tapt men Bier en schoonder Wijn,
    Daar Jong en Oud mag vrolijk zijn:
Wijn groenten yder een vermaken,
Waar onder Bier en Wijn kan smaken.

15.        In de Wijngaard-rank.
Hier mag men altijd vrolijk wesen,
Om dat mijn Wijn is uytgelesen:
    Het bier, moet altijd uyt de hand,
    Als dese Wijn komt voor den tand.

16.        In de Reinschewijn-roemer.
    Hier tapt men Rensch en Fransche wijn,
    Voor Heeren, Burgers, Boer, S. Jan klein:
Voor Jonkers, Juffers, Bootsgesellen
Soo als ’t gelag is sal men tellen.

17.        In het Stuk-vat.
    Hier verkoopt men allerley Wijn,
    Gelijk sy in mijn kelder zijn:
By ’t vat, of stuk, en by de stoopen,
Gelijk den koper komt te koopen.

[p. 151]

18.        In de Borre-fles.
Hier tapt men Borrel, uyt den treuren,
Al souw den Broek of darmen scheuren:
    Den Borlebop is medizijn,
    Veel beter als den Renschen Wijn.

19.        In de Borrel-kan.
    Waar staat Canailje naar en wagt,
    Hier gaat den Borrel, dag en nagt:
Wie souw sijn geld hier niet besteden,
Den Borrel, warmt de koude leden.

20.        Hier verheugd men.
    Als ymand Wijn gedronken heeft,
    Een Pijp daar op; nieuw leven geeft:
Dan sal de Wijn veel beter smaken,
Als men verheugd des menschen kaken.

21.        In de Morgen drank.
    Treed binnen, van de Morgen drank,
    Hier Borlebopt men op een bank:
Of op een stoel, als ’t komt gelegen,
Om helder Borlebop te vegen.

22.        In de Brandewijns Fles.
    Des morgens vroeg de Borlebop,
Sjampu daarby, moet lekker smaken:
    Dan glimptmen, als een wassen pop,
Om met een lust aan ’t werk te raken.

23.        In de Drinkende baas.
    Playsierig drinkt men hier de Wijn,
Uyt held’re Roemers, Fluyten, Glasen:
    Daar by een frisschen van den Rijn.
Die ’t meesten rept, dat zijn mijn basen.

24.        In de heldren Dronk.
    Een heldre Dronk, schuurt long en maag,
    Maakt alle leden even graag,
[p. 152]
Versterkt de herschens, hert en zinnen,
Dat men de Roemer moet beminnen,

25.        In de Koning van Engeland.
    Die drinken kan, komt in mijn kluys,
    Ik houd het met Wilhelmus huys,
Mijn Wijnen, naar Orangie smaken,
Den een sal ’t prijsen, d’ander laken,

26.        In de Koning van Engeland.
    Den noob’len Wijnvorst hangt hier uyt,
    Gesproten van een Konings spruyt,
Sijn Wijnen, Bier, Canasser kruyden,
Smaakt lieff’lijk, voor Orangie luyden.

27.        In de Koning van Engeland.
Komt herwaarts Wiljams Koningsgasten,
Hier kunt gy Wijn of Bier aantasten,
    En drinken de gesondigheyd,
    Van Nassauws bloed, die voor ons strijd.

28.        In de Koning van Engeland.
    Waar staat den Drinker naar en keykt.
    Is Holland niet genoeg verreykt,
Dat Wiljam mag een Roemer kraken,
En wy met hem den Wijn genaken.

29.        In de Koning van Engeland.
    Waarom komt Lood’wijk niet van honk
Om aan Wiljam zijn Wijn te bieden,
    De Wijn-rank is voor hem een stronk,
Hy derft niet drinken by de lieden.

30.        In de Koning van Engeland.
Verwart staat Lood’wijk met sijn Wijnen,
    Dat hy niet langer drinken kan,
Wiljam sal hem nog laten grijnen,
    Dat hy sal drinken met de man.

[p. 153]

31.        In de Koning van Engeland.
Den Koning Wiljam mogt hy drinken,
    Met Vrankrijk, als een eerlijk man,
De Wijn en Roemers souden klinken,
    Dat Lodewijk raakte in de pan.

32.        In de Koning van Engeland.
    Geen beter Wijn men drinken kan,
    Als by Wilhelmus onsen man,
Die uyt sijn vaten weet te tappen,
Dat yder dronk de mond doet snappen.

33.        In de Koning van Engeland.
Waar blijft Louis met sijn Marquiesen,
Om met Wiljam Wijn uyt te kiesen
    Dat yder dronk mag helder gaan,
    Als men moet drinken op de baan.

34.        In de Koning van Engeland.
Hier tapt men Wijn verscheyde Bieren,
Die men met smaak laat henen swieren:
    Het raarste, dat men drinken kan,
    Ter eeren van Wilhelmus man.

35.        In de Koning van Engeland.
    Hier staat den Koning voor de poort,
    Drinkt Wijn en Sek op aarmans oord:
Dat wy met vreden mogen drinken:
So moet het gaan, als men wil klinken.

36.        In de Koning van Engeland.
    De Koning roept een yder aan,
Dat sy met vrede mogen swelgen
    Terwijl de Wijn is opgedaan,
Dat dronk op dronk mag niemand belgen.

37.        In de Koning van Engeland.
Waar zijn de luy, die om mijn drinken,
    Tot welstand, van het vaderland:
[p. 154]
Hier staan de Roemers voor u blinken,
    Die men kan drinken hand voor hand.

38.        In de Koning van Engeland.
Den Koning Wiljam moet hier drinken,
Om ons door goede Wijn te winken:
    Dat wy versuypen, telt en wet,
    Als yder, op zijn drinken let.

39.        In de Koning van Engeland.
Engeland had niet kunnen drinken,
Soo lang Paap Peter was aan ’t klinken:
    Maar doen Wilhelmus drinken quam,
    Dronk Pater Peter als een lam.

40.        In de Koning van Engeland.
Men drinkt hier Wijn uyt Konings schalen,
Of soo men die komt af te halen:
    Tap ik de Wijn voor allen man,
    Dat yder smaakk’lijk drinken kan.

41.        In de Admiraal de Ruyter.
Waar dat de Ruyter quam te drinken,
Wast mannen, past wel op u klinken:
    Een glas, drie, vier, raakt vyands Drank,
    Door ’t drinken over stoel en bank,

42.        In de Admiraal de Ruyter.
    De Ruyter, dronk als Admiraal,
Die door de Wijn en sware Bieren,
    Des vyands Dranken, maakte schraal,
Dat men de Wijn hier kan vertieren.

43.        In de Admiraal de Ruyter.
Waar kan men beter Wijnen drinken,
    Als desen Ruyter u vertoont:
Die in een Roemer lekker blinken,
    Dat yder dronk, de man verschoont.

[p. 155]
44.        In de Admiraal de Ruyter.
    Waar, dat de Ruyter heeft gestaan.
    Wast, elk een glas, drinkt wakker aan,
Wijn, Bier en Mom, sal lekker smaken,
Als men een Fluyt kreygt, voor de kaken.

45.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter, waar op Wijn gedreven,
Als by de vyand Wijn quam geven:
    Dar yder glas het herte klonk,
    Gelijk men hier doet, by den dronk.

46.        In de Admiraal Tromp.
    Tromp, waar in ’t drinken Admiraal,
    Dronk Wijn of Bier uyt grof Metaal;
Gelijk men hier tapt aan de basen,
De Wijn of Bier, uyt glasen blasen.

47.        In de Admiraal Tromp.
    Tromp, waar tot Bier en Wijn gewent,
Als hy een beker quam te kraken:
    Dronk liever, met een sterken vent,
Die Wijn of Bier mogt lekker smaken,

48.        In de admiraal Tromp.
    Tromp, dronk een Roemer als een held,
    Tromp, waar op ’t drinken vast gestelt:
Tromp dronk de Wijn, uyt groote Fluyten
Dat noyt de Wijn hem quam te sluyten.

49.        In de Admiraal Tromp.
Tromp, dronk de Wijn, uyt groote Glasen,
Gelijk men hier tapt voor de basen:
    Tromp dronk de Roemers voor en naar,
    Bleef even lustig, jaar op jaar.

50.        In de Admiraal Tromp.
Tromp waar gewoon, een Glas te kraken,
Als Bier of Wijn hem quam te smaken:
[p. 156]
    Ontsag geen Roemer, groot of kleyn,
    Gelijk men hier doet, by de Wijn.

51.        In de Admiraal de Ruyter.
De Ruyter, waar door Wijn verheven,
Dat yder dronk, het hert doet beven:
    Gelijk men hier tapt, groot en kleyn,
    De raarste Bieren, lekk’ren Wyn.

52.        In de Admiraal de Ruyter.
De Wyn, dronk Ruyter, door zijn kaken,
Dat yder dronk, het hert quam raken:
    Gelijk men hier drinkt, Bier of Wyn,
    Daar lekk’re drank is Medizijn.

53.        In de Admiraal de Ruyter.
De Wijn, dronk Ruyter, door sijn kaken,
Dat, waar hy quam de Wyn most kraken:
    Of sag geen mede makker aan,
    Voor dat sijn Roemer had voldaan.

54.        In de Admiraal de Ruyter.
    Waar tapt men beter Wyn of Bier,
    Als desen Held schenkt, voor het vyer:
Daar by een Roemer van den Renschen,
Die lekker smaakt, voor alle menschen,

55.        In de Admiraal de Ruyter.
Waar kan men, schoonder Wynen schenken
Als desen Ruyter kan bedenken:
    Het raarste, dat men tappen kan,
    Werd hier gelevert, yder man.

56.        In de Admiraal Tromp.
Waar Tromp quam, om een Glas te kraken
Was ’t vrinden, stopt u holle kaken,
    Met schoonder Wijn of held’re drank,
    Gelijk men hier tapt door den bank.
[p. 157]
57.        In de Admiraal Tromp.
    Geen sterker drinker waar bekent,
    Als Tromp, die ’t drinken was gewent,
Gelijk men hier tapt, voor de basen,
Die heldre Roemers kunnen blasen.

58.        In de Admiraal Tromp.
    Geen drinkert isser noyt geweest,
    Die voor een Roemer waar bevreest,
Als desen Tromp, die groote Glasen,
Met eenen dronk wist uyt te blasen.

59.        In de Admiraal Tromp.
Die nevens Tromp een Glas quam drinken
Most groote Roemers laten blinken,
    Of waar niet smaakk’lijk, by de man,
    Gelijk men hier drinkt, kan voor kan.

60.        In de Admiraal Tromp.
Tromp speelde, met sijn Fluyt kartouwen,
Gelijk wy hier de Wynen klouwen:
    Daar yder dronk is aangenaam,
    Die men mag drinken, sonder blaam.

61.        In het Wyn-vat.
    Hier tapt men uyt het besten vat,
    De alderschoonste Druyven-nat,
Aan Heeren, Burgers, Edelluyden,
Die aller tijds wat nieuws beduyden.

62.        In de Frissche-dronk.
    De Wyn, den mensch verheugen doet,
    De Wyn, smaakt altijd wonder goed,
De Wyn, by tijden wel gedronken,
Doet lijf en hert den mensch ontfonken.

63.        In het Gepegelt-vat.
Hier tapt men Wyn, uyt volle vaten,
Den Kan gepegelt, op sijn Maat, en
[p. 158]
    ’t Glas omgespoelt, met Druyven-nat,
    Wie souw niet drinken uyt het vat.

64.        In de Wyngaarts-rank.
    Die hier playzierig drinken wil,
    Treed uyt sijn huys, gaat op den tril,
Besiet mijn groenen Wyngaarts ranken,
Voor held’re drank, mijn sult bedanken.

65.        In het Paters-vat.
Hier schenkt men Wijn uyt held’re schalen,
Of die den Wijn komt af te halen,
    Sal krijgen, uyt het Paters-vat,
    Het alder beste Druyven-nat.

66.        In Rust wat.
Die met zijn kind’ren kan playzieren,
Moet dese groente rondom swieren,
    Gaan Rusten, op een stoel of bank,
    En drinken mijn verheugde Drank.

67.        In de verheugde Wynherberg.
    De Wyn, verheugd het menschen hert,
    De Wyn, speelt menig mensch een pert,
De Wyn den mensch kan vrolijk maken,
Treed in, verfrischt u lekk’re kaken.

68.        In de vrolijken Snaak.
Hier komt geschoren, ongeschooren,
Om dat ik ben een Snaak geboren,
    Verkoop het alderbeste Nat,
    Onder een praatje, voor het vat.

69.        In het Wyn-glas.
Die met droefheyd is overladen,
Drinkt onder dese groene bladen,
    De droefheyd, sal verhuisen gaan,
    Als elk een Glas heeft voor hem staan.

FINIS.
Continue
[p. 159]

REGISTER.

VOor Winkels die Tabak verkoopenFol. 1
Die handelen in Manufacturen, Zijde Stoffen, &c.33
Hoedemakers, Stoffeerders en Fransche Kramers.39
Die Poppen, Snakery en Kramery verkoopen.41
Die Timmermans en Metzelaars gereedschap verkopen.43
Die Kassen en Houtwaren verkopen.45
Koperslagers.47
Tinnegieters.49
Goud, Silversmeden en Iuweliers.50
Blikslagers.52
Yserkramers en Smids.54
Leerkopers en Schoenmakers.55
Die Schoenmakers Gereetschap verkopen.57
Kleermakers of Snijders.59
Bontwerkers.61
Broodbakkers.62
Koeken, en Kleyn-Roggen bakkers.64
Kruydeniers.66
Wafels, Poffers en Olykoek-bakkers.67
Die Ordinarie houden.69
Die Gare Kost verkopen.71
Brouwers en Bierbeschoyers.72
Loodgieters, en Pompemakers.74
Boekbinders en Boekdrukkers.76
Die Aardewerk bakken en verkopen.78
Glas-blazers en Glas-verkopers.79
Swaardvegers en Geweer-verkopers.81
Kaartemakers en Drukkers.83
Banquet en Confituur bakkers.84
Commeny-houders.86
Kaarzen en Vette-wary verkopers.88
Varken slagers &c.90
Messemakers, en Rotting-verkopers &c .91
Die Neurenberger waren verkopen.93
Knoopmakers &c.95
Garen, Lent, en Koorden verkopers.96
[p. 160]
Die Vlas braken en verkopen.98
Touslagers en Touverkopers.100
Beeldhouders of Snyders.101
Wiel of Hout-drajers.103
Kladschilders.105
Scheep, schuyt en Iagtemakers.107
Mastemakers.108
Scheepsgereedschap, Pompen en Blokkemakers.110
Die Amonitie van Oorlog verkoopen.112
Linnen verkopers.114
Linnen Naaysters.115
Fontane, Pinjoors Winkels &c.117
Kant verkopers.119
Paruykemakers.120
Schuyermakers &c.122
Horologie makers.123
Stoelemakers.125
Kostelyke Stoelemakers .127
Mandemakers.128
Advocaten.130
Procureurs.131
Notarissen.133
Makelaars.134
Deurwaarders.136
Doctoren.137
Apothekarts.139
Chirurgyns.140
Quaksalvers.142
Die Venus dieren houden.143
Koppelaars .145
Besteedsters.146
Wijnkopers, Tappers, Herbergiers &c.148
Continue