Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur



J. J. Groeneweg

Onder het Zuiderkruis
Als je daar naar school gaat en je brengt goede rapporten thuis, dan ga je in de vakantie kuieren, d.i. logeeren. Zijn ze niet goed, dan is thuisblijven het parool. Want werken is het zout des levens en ik verzeker je, dat men in jonge landen geen luilakken kan en wil gebruiken (p. 36).

Patricia de Werdt

Leven

Op 1 juli 1870 wordt in de Nederlandse pastorie Woerden een zoontje geboren, Jacobus Johannes Groeneweg. Hij is de zevende van uiteindelijk tien kinderen. Zijn vader, C.C.O. Groeneweg was in die tijd een bekend predikant, die werd geprezen vanwege zijn zalvende stem. Zijn moeder vertelde de prachtigste verhalen en bedacht voortdurend nieuwe spelletjes. Zijn talent om verhalen te vertellen en te schrijven heeft Groeneweg dus waarschijnlijk van haar geërfd. Zijn moeder betekende veel voor hem en heeft zijn doen en denken voor een groot deel bepaald.
Groeneweg groeide op in een rustige omgeving en ontwikkelde een grote liefde voor kinderen en jongeren. Het is dus niet verwonderlijk dat hij koos voor een baan als onderwijzer. Groeneweg was zeer intelligent en behaalde zonder moeite alle mogelijke onderwijscertificaten. Wiskunde en de Nederlandse letterkunde waren zijn sterkste punten, maar daarnaast had hij ook een bijzondere aanleg voor tekenen en schilderen. Tevens beschikte hij over een uitzonderlijk goed geheugen. In Rotterdam (misschien de plaats waar hij later woonde en/of werkte) noemde men hem ‘de knappe Groeneweg’.
Rond 1912 voelde Groeneweg een sterke drang om zijn vleugels uit te slaan naar het buitenland. Het hoofd van de keuringscommissie vertelde enthousiast over Zuid-Afrika en raadde Groeneweg aan daarheen te gaan. Groeneweg volgde de raad op en werd aangesteld als vice-hoofd van de oude Modelschool in Bloemfontein. In die tijd was echter Pretoria het Mekka voor alle Hollanders en in 1913 lukte het Groeneweg om een baan te krijgen bij de Oosteindschool in de Meintjesstraat. Hij huurde een huis en liet zijn vrouw en zijn drie dochters overkomen.
Toen Groeneweg naar Zuid-Afrika vertrok, gloeiden de kleuren van de Nederlandse vlag nog in zijn hart, maar al heel snel werd hij een Afrikaanse republikein in hart en ziel. Nooit heeft hij spijt gehad van zijn keuze en hij maakte zich alle typische Afrikaanse gebruiken eigen.
Na 1918 werkte Groeneweg aan de Hogere Oosteindschool; de hogere afdeling scheidde zich als een zelfstandige inrichting af van de school in de Meintjesstraat. Hij was erg geliefd en men beschouwde hem als een zeer begaafd en bekwaam onderwijzer.
Werken is het zout des levens, zo luidde zijn lijfspreuk. Overdag gaf hij met liefde en ijver onderwijs aan de jongeren van Pretoria, ’s avonds en soms zelfs ’s nachts werkte hij aan zijn boeken. Hij schreef voornamelijk avonturenboeken voor jongens, maar ook handboeken voor algebra en meetkunde. Samen met prof. dr. T. H. le Roux en prof. dr. M.S.B. Kritzinger bewerkte hij de werken van Vondel voor het Afrikaans. Ondertussen behaalde hij een eerste universiteitsgraad door privé-studie. Groeneweg schreef, samen met zijn dochter en haar man (N. en J.M. Theron), ook nog twee series leesboeken voor de lagere school.
Verder was hij eerste redacteur van het Hollands Weekblad voor Zuid-Afrika, vanaf de oprichting tot in juli 1932 toen hij in een meningsverschil met de destijdse eigenaren gewikkeld raakte en aftrad.
Op 14 maart 1945 stierf J.J. Groeneweg in Middelburg (Transvaal).

Werk

Groeneweg heeft heel wat boeken nagelaten. De medewerkers van het NALN (letterkundig museum in Bloemfontein) stuurden me de volgende lijst:
Algebra vir middelbaar onderwys in Suid-Afrika. Pretoria: De Bussy, 1920.
Vlakke meetkunde en die beginsels van die driehoeksmeting vir die middelbare onderwys in Suid-Afrika. Pretoria: De Bussy, 1920, 1922.
Waar die doringbome fluister. Pretoria: De Bussy, 1925.
Onder ‘t Zuiderkruis: ‘n Zuid-Afrikaans verhaal voor jongens. Pretoria: Van Schaik, 1926.
De gelukkige eilanden: een boek voor jonge menschen. Den Haag: G.B. van Goor, 1927, 1953.
Vir hart en hoof: leesboek vir st. VI en hoër klasse. Pretoria: De Bussy, 1928 (saam met sy dogter se man).
Maseppa, die leeu van die grasvlaktes. Kaapstad: HAUM, 1929, 1939.
Die huisgesin van Dawid Barinsky. Pretoria: Van Schaik, 1935.
Die laaste van sy stam. Pretoria: Van Schaik, 1939, 1946 (Skoolleesboek saam met sy dogter).
Die vallei van die newels: die geheimsinnige vallei. Pretoria: Van Schaik, 1940.
Die wraak van die Toeareg. Pretoria: Van Schaik, 1940.
In twee wêrelddele: ’n drama in die Sahara. Pretoria: Van Schaik, 1941.
’n Gelukkige swerwer. Pretoria: Unie-Boekhandel, 1940, 1941, 1943.
Twee gelukkige swerwers. Pretoria: Unie-Boekhandel, 1941.
Aan die walle van die Nyl. Pretoria: Van Schaik, 1942.
Guiseppe Garibaldi: leeu van die Apenyne. Pretoria: De Bussy, 1942.
Oor die klipperige pad. Pretoria: Unie-Boekhandel, 1942.
Die oor, die weegskaal en die boek: ’n verhaal uit oud-Abessinië. Pretoria: Van Schaik, 1942.
Drie straatsangers in die Kongo. Pretoria: Van Schaik, 1943.
’n Wyer horison. Pretoria: Unie-Boekhandel, 1943.
‘n Geluksvoël in die land van Allah. Johannesburg: Afrikaanse Pers Boekhandel, 1945.
Lentedae Skoolleesboekies. Sub A tot St. VI. Johannesburg: Afrikaanse Pers Boekhandel, Unie-Boekhandel, Van der Walt, 1946-1952.
Boet alleen. Pretoria: Van Schaik, 1947 (Skoolleesboek saam met sy dogter).
Die wiel van avontuur. Pretoria: Van Schaik, 1949 (Skoolleesboek saam met sy dogter).
Die erfenis van ’n ou Sjinees. Johannesburg: Afrikaanse Pers Boekhandel, 1950.

Een zoektocht in het Centraal Bestand Kinderboeken leverde nog het een en ander op. Naast een aantal dezelfde titels (De gelukkige eilanden, Een gelukkige zwerver , Maseppa, die leeu van die grasvlaktes, Waar de doornboomen fluisteren, Onder ‘t Zuiderkruis, De vallei van de mist, De wraak van de Toeareg) vond ik ook een aantal andere:
Manitou. Gouda: Van Goor, 1928.
Het geheim van Ibrahim Ben Mouna. Den Haag: Van Goor, 1930.
De geheimzinnige schaduw, voor jongeren en ouderen. Den Haag: Van Goor, 1932.
Het geheim van Abessynië. Den Haag: Van Goor, 1933.
Blauw bloed, voor jongeren en ouderen. Den Haag: Van Goor, 1933.
De stam van de stekende schorpioenen. Den Haag: Van Goor, 1934.

Of deze boeken niet in Zuid-Afrika verschenen zijn, kan ik niet met zekerheid zeggen. Misschien hebben ze daar een andere titel gekregen. Dat geldt ook voor de titels die ik vanuit Zuid-Afrika heb gekregen en niet in Nederlandse bestanden heb kunnen terugvinden. Het is mogelijk dat alle boeken in zowel Nederland als Zuid-Afrika zijn uitgegeven, maar niet bewaard zijn gebleven of in het ene land onder een andere titel zijn verschenen.

De zeven boeken die zowel in Nederland als in Zuid-Afrika zijn verschenen, verschillen soms in hun jaar van uitgave. Een gelukkige zwerver, De gelukkige eilanden en Waar de doornboomen fluisteren zijn in hetzelfde jaar verschenen. Maseppa verscheen hier in 1939 en in Zuid-Afrika in 1929, Onder ’t Zuiderkruis verscheen hier in 1923, in Zuid-Afrika in 1926, De vallei van de mist zag hier het licht in 1937, in Zuid-Afrika in 1940 en De wraak van de Toeareg verscheen hier in 1931 en in Zuid-Afrika in 1940. Dit laatste boek is in Nederland bovendien nog een aantal malen herdrukt; in 1956, 1966, 1968 en 1978.

Naar aanleiding hiervan lijkt het alsof Groeneweg voor zowel de jeugd in Nederland als voor de jeugd in Zuid-Afrika schreef. Voor Zuid-Afrika om de jongere te vermaken, puur voor de ontspanning; voor Nederland om de jongere een exotisch en aanlokkelijk beeld van Zuid-Afrika voor te spiegelen.

Volgens Jonckheere schreef Groeneweg voor de Nederlandse gemeenschap in Zuid-Afrika. Gezien het aantal boeken dat (ook) in Nederland is uitgegeven lijkt me dat ook de jeugd van Nederland een doelgroep vormde. Het feit dat een aantal boeken eerst hier werd uitgegeven en pas een paar jaar later in Zuid-Afrika wijst daar ook op.

De meeste boeken (ik heb ze niet allemaal gelezen) spelen zich af in Afrika. Niet alleen Zuid-Afrika dient als achtergrond, ook andere landen. De wraak van de Toeareg bijvoorbeeld, speelt zich af in Nigeria. Veel van Groenewegs boeken bevatten niet alleen het verhaal, maar ook beschrijvingen van volksgebruiken en historische gebeurtenissen. Dit laatste vind ik overigens ook een aanwijzing voor het feit dat de verhalen ook werden geschreven voor de jeugd in Nederland. Het verklaren van bepaalde woorden en uitdrukkingen en het verduidelijken van bepaalde gebruiken, zou niet zo prominent aanwezig zijn in een boek dat uitsluitend bedoeld is voor Nederlandse jongeren die in Zuid-Afrika wonen. Zij weten daar al het een en ander van, in tegenstelling tot hun leeftijdgenoten in Nederland.

Opvallend is dat het koloniale verleden in vrijwel alle boeken van Groeneweg waarin het aan de orde komt, op een positieve manier wordt beschreven.

Plaats in de letterkunde

Het overgrote deel van Groenewegs nalatenschap op letterkundig gebied bestaat zoals gezegd uit jeugdboeken. De rest van zijn werk valt daarbij min of meer in het niet. Als we hem moeten plaatsen in de letterkunde, valt hij dus zonder twijfel onder de jeugdboekenauteurs.
Vanwege de Boerenoorlog (1899-1902) werd er vrij veel aandacht aan Zuid-Afrika geschonken. Dat stimuleerde de behoefte aan lectuur over dat land. Tegen het einde van de oorlog leek er ook behoefte te bestaan aan een ander soort, fictieve, lectuur, die een meer algemeen beeld van land en volk moest oproepen. Niet alleen verhalen over de oorlog, maar ook verhalen over bijvoorbeeld het landleven, over de rituelen en gebruiken.
In de loop van de twintigste eeuw staan land en volk centraal in een hele reeks reisverhalen, schetsen over het lokale leven, avonturenverhalen en jeugdromans. Een aantal van deze teksten verscheen rond 1900, een aantal in de jaren twintig, maar de meeste verschenen na 1940. Nienke van Hichtum schrijft haar jeugdromans over Zuid-Afrika rond 1900 en is daarmee een van de eersten. Ook Groeneweg was er redelijk vroeg bij; zijn eerste boek verscheen in 1923.
In de meeste gevallen werd er in de boeken een gunstig beeld van Zuid-Afrika gepresenteerd:
een land van belofte en avontuur, een stuk getemd Afrika waar men nog met de oernatuur (zij het niet de jungle) kan kennismaken, waar men gemakkelijk integreert in de Afrikaner gemeenschap en waar men van de onderdanige zwarte stammen weinig merkt. Het rijk ligt open voor de blanke, die er alle middelen en ruimte heeft om iets moois van zijn leven te maken, aldus Jonckheere.
In de jaren zestig kwam aan het genre jeugdromans over Zuid-Afrika een einde. Door politieke veranderingen (de opkomst van de anti-apartheidsbeweging) werden schrijvers gedwongen tot andere inzichten. Voor uitgevers werd het bovendien onmogelijk om nog boeken uit te geven die een positief beeld gaven van de Afrikaners. Ze werden gezien als de uitvoerders van het apartheidsbeleid.
De mythe van de oude Boerenhelden klonk niet meer geloofwaardig en identificatie met de ‘Oud-Hollandse’ stamgenoten sprak de jeugd niet meer aan. ‘Stamverwantschap’ en ‘natie’ waren begrippen die de jeugd niets meer deden en Europa was te modern geworden voor het rolmodel van de hardwerkende schooljongens die op reis mogen en een voorbeeld zijn van morele integriteit en christelijkheid. Een avontuur in een ver land en de fascinatie van het exotische is het enige wat nog iets van aantrekkingskracht op de jeugd uitoefende.
Groeneweg schreef dus eigenlijk in de hoogtijdagen van het avonturenverhaal dat zich in Zuid-Afrika afspeelde. Hij was niet de enige die op dat soort verhalen voor de jeugd schreef. Jonckheere noemt bijvoorbeeld ook G.M. Mes, D.A. Cramer-Schaap, Go Verburg en J.M. Elsing, maar de laatste drie beginnen pas met schrijven in de jaren vijftig.

  • Inhoud

  • Onder ’t Zuiderkruis gaat over de Haagse jongen Dirk, die dicht aan zee woont. Hij heeft twee broers: Joop en Klaas. Dirks kamer hangt vol met vreemde voorwerpen uit Afrika, die zijn oom hem ieder jaar met zijn verjaardag stuurt. Oom Klaas woont in Zuid-Afrika en stuurt regelmatig brieven met grote verhalen over wat hij daar allemaal meemaakt.
    Diezelfde oom zal een tijdje komen logeren. Eerst komt tante aan, die een groot luipaardvel meebrengt waar oom over geschreven had. Als uiteindelijk ook oom arriveert, is iedereen blij. Hij heeft fantastische verhalen en probeert Dirks vriend Wil ervan te overtuigen dat alles wat hij vertelt echt gebeurd is.
    Dirk wordt gevraagd mee te gaan naar Zuid-Afrika. Dat is goed voor zijn Engels en dat zal hem van pas komen bij een latere studie of in de zaak van zijn vader. Ondanks de waarschuwing dat hij hard zal moeten werken, besluit Dirk mee te gaan.
    De bootreis wordt uitvoerig beschreven; ze bekijken Londen, overnachten in een hotel, ze bezoeken de stad Funchal op Madera en doen mee met spelen aan boord. Oom vertelt ook weer een verhaal.
    Eenmaal in Pretoria maakt Dirk snel vrienden met wie hij allerlei avonturen beleeft. Met name met Visch maakt hij veel mee. Hij wordt eerst als het ware een beetje ontgroend, maar mag dan erelid worden van de vereniging De Kruitkrabbers. Samen onderzoeken ze een oud ammunitiemagazijn uit de Boerenoorlog. Samen met Visch maakt Dirk ook spannende tochten; ze ontdekken een lijk met een pot goud, worden gevangen genomen door dronken boeven en vinden grote klompen goud in een riviertje. Ondertussen gaan ze naar school, studeren ze hard en doen ze examens. De avonturen worden afgewisseld met schoolverhalen.
    Uiteindelijk slaagt Dirk en vertrekt hij weer naar Nederland in de hoop weer eens terug te keren.

  • Verantwoording keuze

  • Dat ik heb gekozen voor een auteur van jeugdboeken, heeft een vrij simpele verklaring. In een bloemlezing over Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur moeten mijns inziens zo veel mogelijk aspecten van die literatuur aan de orde komen. Een literatuur bestaat uit meer dan alleen romans, of reisverhalen of egodocumenten; ook de jeugdliteratuur neemt daarbinnen een plaats in.
    Vanuit die opvatting heb ik gezocht naar een auteur van jeugdboeken die binnen de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur viel. Dat zijn er een aantal, maar grote namen kom je daar niet tegen. Mijn keus voor Groeneweg is daarom geheel willekeurig. Jonckheeres beschrijving van zijn boeken sprak me aan. Onder ’t Zuiderkruis is het eerste jeugdboek dat Groeneweg schreef, daarom heb ik dat werk genomen.
    De keuze van mijn fragment is allerminst willekeurig. In Onder ’t Zuiderkruis worden op een paar momenten expliciete uitspraken gedaan over de zwarte bevolking van Zuid-Afrika. Een zo’n moment is het debat dat de leerlingen voeren vlak na de examens en vlak voor de zomervakantie. Het onderwerp van dat debat is de vraag wie gelukkiger is, de kaffer of de witman. De uiteindelijke conclusie is dat de kaffer een gelukkiger leven leidt, waarmee Groeneweg wil aangeven dat hij het bestaande koloniale systeem goedkeurt.
    Onder punt 7 zal ik hier meer over zeggen.

  • Genre, compositie en stijl

  • Onder het Zuiderkruis is een avonturenroman. Dat is een vage verzamelnaam voor ridderromans, reisverhalen, Robinsonaden, detectives, westerns en dergelijke. Men bedoelt ermee elke romanvorm waarin de actie belangrijker is dan de ideeën, ontwikkeling van karakters of sfeerschepping. De avonturenroman speelt zich gewoonlijk af in een vreemd milieu, waardoor de schrijver tegemoet komt aan de wensdromen en de verlangens van de lezer om te ontsnappen aan de alledaagse realiteit (exotisme). De avonturenroman speelt tevens een belangrijke rol in de leesontwikkeling van kinderen.
    Vaak terugkerende elementen zijn de strijd met de natuurelementen, de roep van het onbekende en de confrontatie met oorlog en misdaad. De spanning is een belangrijk gegeven.
    Het avonturenverhaal sluit dicht aan bij de fantasieliteratuur. Vaak zijn ze volgens een zelfde stramien opgebouwd. Ze spelen zich af in een quasi-realistische omgeving, maar niet in de vertrouwde, alledaagse wereld. Onmogelijke situaties in de buitenliteraire werkelijkheid zijn in de verhalen vanzelfsprekend. De mogelijkheden van de personages worden verruimd door gebeurtenissen als vakanties, reizen en dergelijke.
    De gebeurtenissen wisselen elkaar af; risico’s, gevaren en mislukking worden gevolgd door geluk, voorspoed en overwinning. Verrassende wendingen en kleine nevenplots vertragen het verloop. De situatiespanning (spanning op korte afstand) wordt aangevuld door de detectiespanning, die over het gehele boek loopt en die verband houdt met het zoeken naar een geheim. Deze spanning is het resultaat van vragen als: waar is het verdwenen object?, wat is het geheim?, wie heeft het gedaan?
    Onder ’t Zuiderkruis omvat 204 bladzijden en is opgebouwd uit acht hoofdstukken. De titels daarvan geven al aan wat er in dat hoofdstuk zal gebeuren. Iedere omschrijving wordt gevolgd door een motto.
    De tijd die het verhaal bestrijkt leidt tot wat verwarring. De brief van oom heeft als datum 24 november 1920. Tante komt op 4 januari aan in Nederland. Oom vertrekt 24 maart uit Zuid-Afrika; het zal 17 dagen duren voor hij in Southhampton is, en dan nog een dag voor hij in Nederland arriveert. Rond 11 april is hij er dus. Oom en tante blijven tien weken, eind juli vertrekken ze dus weer. Tot zover is het duidelijk.
    Op pagina 35 zegt vader tegen Dirk het volgende:

    Over vier jaar, misschien korter, kan je daar je matrikulatiecertificaat behalen en dan kun je in Holland verder afstudeeren aan de universiteit of ineens bij mij op kantoor komen.

    Als lezer denk je dan dat Dirk zo’n vier jaar zal wegblijven. Hij maakte echter de vakanties mee van één schooljaar. Na de eerste kwartaalvakantie en de zomervakantie (december-januari), gaat Dirk ineens al naar de hoogste klas. Na de wintervakantie (juni-juli) doet hij in november eindexamen en op 4 januari staat zijn naam in de krant bij de geslaagden. In het boek treedt bijna geen tijdsverdichting op, waardoor je kunt concluderen dat Dirk slechts anderhalf jaar blijft. Foutje van de schrijver?
    Het verhaal is geschreven in de ik-vorm, vanuit Dirk. Hij is erg wijs voor zijn leeftijd, vind ik. Hij is een jaar of zestien, maar gebruikt zeer verstandige taal, bijvoorbeeld:
    "Ik het eerst naar binnen, ik heet naar Oom! "gilde Klaas. Maar jongens zijn hardvochtig; ik deed de deur open en stapte naar binnen. (p. 26).
    Of:
    Hoe ik ook verlangde naar mijn ouders en mijn oude vrienden, de gedachte dit Zonneland vaarwel te zeggen, stemde mij weemoedig. Zou ik weer terugkomen? Is het niet ellendig, dat wij niet in de toekomst kunnen lezen, of is het beter, dat die door een sluier voor ons oog verborgen blijft? (p. 195).
    Dirk wordt bovendien nooit kwaad, is nooit ondeugend, vindt alles goed wat de ouderen beslissen en volgt braaf hun raad op. Het beeld dat geschetst wordt is inderdaad dat van de hardwerkende schooljongen die op reis mag en zich volgens het boekje gedraagt, maar helemaal geloofwaardig is het niet. Alle personages gedragen zich overigens ‘zoals het hoort’, op de boeven na.
    Over de stijl valt ook nog het een en ander te zeggen. Het boek barst van de gedetailleerde beschrijvingen. Het begint bijvoorbeeld met het volgende:
    Niet ver van het Hollandsche zeestrand staat ons huis. Sta je in de achterkamer voor het raam, dan zie je, tusschen twee duinhellingen, een meestal lichtblauw, spiegelend vlak; soms bespeur je er een schip, dat je door Pa’s prismakijker al heel duidelijk kan zien. Bij somber weer lijkt dat stukje zee donker, donkergrijs, op zwart af, en zie je de schuimgeklopte golven dreigend rollen (p. 5).
    De al eerder genoemde uitleg van woorden en gebruiken valt ook op:
    In het midden van de verzameling prijkt een paar prachtige koedoehorens. Een koedoe is een herkauwer, zoo groot als een koe, maar zij heeft het karakteristieke van een hert (p. 6).
    Het boek bevat tevens veel geografische uitleg:
    "Waar ligt Oogjes, Oom?"
    "Oogjes ligt op het Hoogeveld."
    "En waar ligt het Hoogeveld, Oom?
    "Het Hoogeveld is de hooge zuidrand van de Transvaal, ongeveer 5000 voet boven de zeeoppervlakte. ’s Zomers koel, ’s winters koud. Het bevat de goud- en steenkoolrijkdom van Zuid-Afrika. De hoogvlakte is vruchtbaar en zeer geschikt voor graan- en veeteelt. De meeste boeren op het Hoogeveld zijn de rijke lieden."
    (p. 155).
    De gesproken zinnen staan allemaal in de tegenwoordige tijd, de rest van het verhaal is volledig geschreven in de verleden tijd.
    Dat Groeneweg zich interesseerde voor de Nederlandse literatuur blijkt ook uit Onder ’t Zuiderkruis. Zo nu en dan vind je een verwijzing naar een Nederlandse schrijver, Vondel (p. 10) of Van Lennep (p. 11) bijvoorbeeld. Als Dirk met zijn goud in een zakje op zijn borst gaat slapen, denkt hij aan het diakenhuismannetje uit de Camera Obscura.
    De verhalen van Oom en de dichtregels aan het begin van ieder hoofdstuk geven ook blijk van een interesse voor taal. Of het regels van Groeneweg zelf zijn, is niet duidelijk. In het geval van de Engelse en Afrikaanse regels lijkt me dat niet zo waarschijnlijk. Er worden echter geen bronnen genoemd.
    Een echt literair hoogstandje is Onder ’t Zuiderkruis absoluut niet. Het is een aardig verhaal; wel leuk om te lezen, maar met weinig diepgang. Groeneweg weet het enthousiast te brengen en het zal de fantasie en de drang naar avontuur van de jonge lezer zeker gestimuleerd hebben, maar de literaire kwaliteit laat soms te wensen over. Bijvoorbeeld het onduidelijke van het tijdsverloop of de functie van het verhaal over de man die de albatros doodschiet (The ancient mariner). Een concreet voorbeeld; in Ooms brief staat:
    Als jullie deze brief leest, dan zal je vragen: "Hoekom zit Oom in Hammanskraal?" (Hoekom is hier ’t vraagwoord voor waarom) (p. 9).
    Later, op p. 83, lezen we:
    ‘En lijk je die land?"
    "Ja, Mijheer."
    "Hoekom?"

    Hoekom? Ik begreep hem eerst niet, maar toen mijnheer Joubert, dit was zijn naam, zijn vraag veranderde en vroeg, waarom ik het land aantrekkelijk vond…
    Natuurlijk kan Dirk vergeten zijn dat dit woord in de brief werd uitgelegd, maar op deze manier lijkt het alsof de schrijver zelf ook vergeten is dat hij het woord al uitgelegd had. Het doet afbreuk aan de ‘kwaliteit’ van het verhaal. Dit soort ‘foutjes’ maken van Groeneweg als schrijver een wat twijfelachtige figuur.

  • Werk als onderdeel van de koloniale literatuur

  • Koloniale literatuur zou je kunnen omschrijven als literatuur die zeer sterk beïnvloed is door de kolonisatie. Het begrip ongelijke machtsverdeling is hieraan verbonden. Een kenmerkend onderwerp waarover geschreven wordt, is spanning. Spanning tussen kolonie en moederland, spanning tussen verschillende bevolkingsgroepen, en daarmee samenhangend ontheemding, identiteitscrisis en verleden, spanning binnen de bevolkingsgroepen en spanning tussen natuur en cultuur.
    In Onder ’t Zuiderkruis zijn ook enkele van die spanningen aanwezig. Er is sprake van een spanning tussen de blanke en de zwarte bevolkingsgroep. Dat lijkt niet zo, omdat beide groepen geen contact met elkaar hebben. Maar juist dat versterkt de tegenstelling en veroorzaakt de spanning.
    Groeneweg is het volkomen eens met de strikte scheiding tussen blank en zwart. Dirk gaat naar een Hollandse school, hij heeft blanke vrienden, als hij gaat logeren is dat bij blanke mensen, de zwarte meid van oom mag niet mee naar Nederland, omdat het te koud is en ze dan ziek wordt, zwarten hebben allemaal de functie van bediende en namen als Jeremia, Kameel, Daniel, Mank-Lizzie; ze staan buiten de blanke samenleving en spelen een ondergeschikte rol. Door alle personages wordt dit als vanzelfsprekend ervaren, geen enkele keer wordt er kritiek op geuit. Het racisme van de Transvalers wordt goedgekeurd.
    Over de zwarte bevolking wordt drie keer expliciet iets gezegd. De eerste uitspraak vinden we op p. 75, als Dirk net is aangekomen in Zuid-Afrika:

    De massa negers en gekleurden trof mij.
    Een heel direct waardeoordeel is het niet, maar het zinnetje impliceert toch wel iets van verbazing en afkeuring.
    Een andere uitspraak staat aan het eind. Dirk gaat weer naar Nederland, oom brengt hem weg naar Kaapstad en samen wachten ze op de boot. Dirk kijkt om zich heen en denkt:
    Al is Kaapstad en omgeving prachtig, leve het aristocratische Pretoria! Daar zijn geen kleurlingen in de tram of naast je aan tafel, maar netjes in het midden van de straat (p. 203).
    Nog een moment dat er iets over de zwarten wordt gezegd, is zoals gezegd tijdens het debat over de vraag wie gelukkiger is, de kaffer of de witman. Twee vrienden van Dirk, namelijk Bosco en Van Hoogendorp, bijgenaamd Jetje, zullen hun standpunt verdedigen. Nadat Jetje een pleidooi gehouden heeft voor het feit dat de witman veel gelukkiger leeft, omdat hij alle mogelijkheden heeft om zich te ontwikkelen, verdedigt Bosco het standpunt dat de kaffer gelukkiger is. Deze leeft zorgeloos, vrolijk en opgeruimd, in tegenstelling tot de blanke, die al vroeg in een keurslijf geperst wordt. Na nog wat heen en weer gepraat, is de uiteindelijke conclusie dat de kaffer gelukkiger leeft.
    Dit is opvallend, omdat het debat door blanken gevoerd wordt en omdat in het hele boek de zwarte de mindere is, iets wat als vanzelfsprekend wordt gezien. Het kolonialisme wordt goedgekeurd en de positie die de zwarten innemen in Pretoria is de enige juiste. Toch was deze conclusie te verwachten, Groeneweg geeft namelijk op deze wijze aan dat hij het eens is met het bestaande systeem. De manier waarop de zwarte bevolking in dit fragment wordt beschreven is typisch koloniaal. Het volk is primitief, zorgeloos en onwetend en dat is de reden dat het gekoloniseerd wordt. De blanke moet de zwarte helpen ontwikkelen, de maatschappij tot bloei brengen; hij is degene die de zwarte als het ware moet verzorgen. Dat is een enorme taak, waarvoor de blanke zich voor meer dan honderd procent moet inzetten (de white man’s burden). Hij zit met de zorgen en de onwetende zwarte kan vrolijk genieten van zijn bestaan. De zwarte heeft dus ongetwijfeld een gelukkiger leven en daar is de conclusie van het debat op gebaseerd.
    Groeneweg lijkt op het eerste gezicht de kant te kiezen van de zwarten, maar als je het vanuit koloniaal oogpunt bekijkt, is dat dus niet zo. De blanke draagt de zorg over de zwarte, waardoor de laatste is alle opzichten inferieur is aan de eerste.
    Deze afstand tussen blank en zwart en de ondergeschikte positie die de zwarten in het boek als vanzelfsprekend innemen, duiden op een spanning tussen de beide groepen en daarmee hebben we dus te maken met een kenmerk van de koloniale literatuur.
    In het kader hiervan is in Onder ’t Zuiderkruis ook sprake van een identiteitscrisis. Anders dan in de postkoloniale literatuur doorziet de schrijver dit niet, maar is hij er zelf slachtoffer van. De tegenstelling tussen de groepen is duidelijk.
    Het beeld dat van het Zuid-Afrikaanse landschap geschetst wordt, is positief. Groeneweg spreekt lovend over het jonge land en schildert het af als een prachtig gebied. Het landschap is groen, heuvelachtig, exotisch, rotsachtig en heeft een eindeloze horizon. Er wordt een heel romantisch beeld van gegeven; vrijheid, je lichaam zingt en de wereld ligt open.
    Op die manier wordt Zuid-Afrika afgezet tegen West-Europa: Afrika is dus puur, gemoedelijk, zonnig en vrij, in tegenstelling tot de oude wereld. De schrijver is niet negatief over Nederland, maar ook niet enkel positief; hij doet er een beetje spottend over. Een voorbeeld daarvan is de legende over mijnheer Van Honk aan het eind van het boek, waarin de stoere kracht van den ouden Hollander uitkomt, maar ook een oude, nu afgeleerde ondeugd (p. 203). Die ondeugd is het vele drinken van de Hollanders.
    Al met al wordt de lezer een zeer romantisch beeld voorgelegd van Zuid-Afrika. Groeneweg geeft het weer als een land van en voor blanken en hij is vol lof. Door Zuid-Afrika op deze manier af te zetten tegen Europa moet het voor Nederlandse jongens nog aantrekkelijker worden om er naar toe te komen.
    Onder ’t Zuiderkruis bezit slechts enkele kenmerken van de koloniale literatuur, maar die zijn doorslaggevend genoeg om het boek daartoe te rekenen. Met zijn boek verwoordt Groeneweg zijn door en door koloniale standpunt.
    Bovendien geeft het werk een beeld van een koloniale samenleving, van het dagelijks leven en gewoonten. Hetgeen Groeneweg schrijft, is juist, maar je zou kunnen aanmerken dat hij een te geromantiseerd beeld schetst. Dat is echter geen criterium om het niet tot de koloniale literatuur te rekenen. Dat ligt aan Groenewegs kwaliteiten als schrijver, niet aan wat hij beschrijft.
    In eerste instantie veroordeelde ik het feit dat Groeneweg een oordeel uitspreekt over de zwarte bevolking en daarmee over het kolonialisme. Als hij met zijn boeken de jeugd wil laten zien hoe men in Zuid-Afrika leeft, als hij haar wat wil leren over het land en de bevolking, moet hij een neutraal beeld schetsen, vond ik. Die opvatting komt echter voort uit het heden. Toen, in 1923, was Groenewegs manier van denken een normale manier van denken. Zijn oordeel over de zwarte bevolking was niet verwerpelijk. Opvallend is wel dat hij het kon opschrijven, dat maakt ook het fragment extra interessant.

  • Definitie

  • Wat Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur is, blijkt moeilijk te omschrijven. Wat aanvankelijk onze definitie was: de auteur moet voor langere tijd in Zuid-Afrika gewoond hebben, is niet probleemloos gebleken. Wat te doen met uitzonderingen, grensgevallen en eenlingen? Aan de ene kant verdienen ze het om opgenomen te worden in de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur, aan de andere kant vallen ze er net te veel buiten. Waar begint de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur en waar houdt deze op?
    Het begrip Nederlandstalig vormt het probleem niet; er is voldoende in het Nederlands verschenen. Maar wat? Literatuur die ín Zuid-Afrika geschreven is of die óver Zuid-Afrika gaat? Of beide?
    Met betrekking tot de persoon Groeneweg hebben we met al deze vragen niets te maken. Hij past perfect in het plaatje: geboren en opgegroeid in Nederland in een Nederlands gezin, op 42-jarige leeftijd naar Afrika vertrokken, daar begonnen met schrijven, in het Nederlands. Eenvoudiger kan het bijna niet. Op deze manier valt hij onder de aanvankelijke definitie. Die definitie zal enkel verruimd worden als ook alle uitzonderingen een plaatsje moeten krijgen. Groeneweg hoort er dus hoe dan ook bij.
    Op zijn manier geeft ook hij een beeld van Zuid-Afrika, in ieder geval met een aantal van zijn boeken.
    Het probleem waar we in het geval van Groeneweg mee te maken hebben, is het volgende: in hoeverre is het literatuur? Ik wil hier niet ingaan op vragen als: Wat is literatuur? en dergelijke. Ik denk dat een ieder het er wel over eens is dat Groeneweg over niet al te hoge literaire kwaliteiten beschikt en daardoor op het randje van de literatuur balanceert. Zijn boeken zijn zeker niet meer dan triviale literatuur.
    Omdat Groeneweg deel uitmaakt van een heel klein onderdeel van de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur, denk ik dat we hem met zijn boeken toch in die literatuur moeten plaatsen. Al is het maar om het onderdeel Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse jeugdromans een zeker bestaansrecht te geven. Als iets weinig tot geen literaire kwaliteiten heeft, wordt het snel terzijde geschoven. Als dat in dit geval te vaak gebeurt, blijft er weinig van het genre over.
    De literaire kwaliteit is twijfelachtig, maar het werk van Groeneweg geeft wel een visie op een koloniale samenleving. In het geval van Zuid-Afrika vind ik ook dat een belangrijk argument om het werk een plaatsje te gunnen in de bloemlezing.

     
     
    Literatuur

    Continue


    Terug naar de Bloemlezing Zuid-Afrikaanse literatuur
    Terug naar de thuispagina van de Opleiding Nederlands