De heer Van Hoogendorp werd nu uitgenoodigd op het podium te komen om het te bespreken onderwerp: "Wie gelukkiger leeft, de kaffer of de witman", in te leiden.
De heer Van Hoogendorp, alias Jetje, verrees van zijn zetel en schreed vol waardigheid de trapjes op, die naar het tooneel leidden. Met kalmen blik overzag hij de vergadering. Hij bladerde in een bundeltje papieren, dat hij te voorschijn haalde, trad wat nader bij het voetlicht, stak de lippen vooruit en met duidelijke stem begon hij:
Dames en Heeren!
"Het is mij niet alleen een eer, maar ook een aangename taak om het onderwerp te behandelen, dat door het geëerde Bestuur gekozen is tot onderwerp van debat.
Wie leeft gelukkiger, de kaffer of de witman?
Om over deze kwestie een zuiver, onbevangen oordeel te kunnen uitspreken, is het noodig zich in de eerste plaats af te vragen, wat verstaat men onder een gelukkig leven?
Van de oudste tijden tot op heden zijn er groote denkers geweest, die gepoogd hebben een antwoord te geven op de vraag: " wanneer kan men spreken van een gelukkig leven?"
Het waren inzonderheid de Grieken, Socrates, Plato en Aristoteles, die hun gedachten over dit onderwerp lieten gaan. Socrates dacht het geluk te vinden in het betrachten van de deugd, in het leeren kennen van het karakter van de deugd. Plato vond het geluk in overpeinzing en in het zoeken en naderen van het "summum bonum". Aristoteles verwierp noch het betrachten van de deugd, noch de rustige bespiegeling van den wijze, maar vond toch, dat de vrije burger, in het genot van zijn volle burgerrechten en burgerplichten, de gelukkigste mensch was.
Ziedaar drie standpunten: de deugdzame mensch, de denkende mensch en de vrije burger, zij zijn gelukkig.
Natuurlijk hebben deze Grieksche wijsgeeren aangenomen, dat gezondheid een onmisbare voorwaarde was tot geluk. Zegt Plato niet dat, als slechts de vinger pijn doet, het geheele lichaam daar onder lijdt?
De Romeinen waren van nature zeer practische menschen. Dat bewijzen immers reeds hun kunst van boekhouden en hun wetten, men kan dus goed begrijpen, dat de Romeinen den bezittenden, vrijen burger, gelukkig noemden. Doch, om recht gelukkig te zijn, moest men beschaafd en gehard tegelijk zijn. Men moest lichamelijk en geestelijk in staat zijn om van het schoone leven te genieten en dapper en gelaten den dood in het aangezicht te kunnen zien.
In de middeleeuwen zocht men het geluk in godsdienstige overpeinzing. Desnoods ontvluchtte men de booze wereld en trok zich terug in de eenzaamheid. Men verachtte goede spijzen en opwekkende dranken en stelde zich tevreden met hard, droog brood en een teug frisch water.
Zoo ziet men, dat er nog al wat verschillende opvattingen over het geluk van het leven hebben bestaan.
Maar al deze opvattingen waren Europeesche opvattingen. De blanke in Europa leeft niet te midden van zwarten en als ik dus spreek over een gelukkig leven van den blanke, dan heb ik speciaal den witman in Zuid-Afrika op het oog.
Ook hier, in ons land is het woord van Staring waar:
"Elk zoekt geluk, maar talloos zijn de paden,
Waarlangs wij zoekend grafwaarts gaan."
Zien wij op onze verschillende medeburgers, en trachten wij uit te vinden, wat het doelwit is van al hun pogen en streven, dan valt het ons in de eerste plaats op, dat bijna allen trachten, zooveel mogelijk geld te verdienen als ze maar kunnen. Een ander deel, ook groot, zoekt naar eer en macht. Velen zoeken naar genot en plezier.
Daar zijn er ook, die rusteloos streven naar ontwikkeling, naar een zich nuttig maken voor de menschheid.
Een ieder tracht naar vermogen te bereiken, wat door de maatschappij mogelijk gemaakt wordt. En hierop wensch ik den nadruk te leggen: de maatschappij biedt elkeen een kans aan, om zijn aanleg te ontwikkelen.
Neem een vioolvirtuoos en zet hem in de wildernis. Hij zal den lust tot spelen verliezen. De redenaar in de woestijn raakt met verstomming geslagen. Voor den schoenmaker is geen werk te vinden.
Juist, doordat de witman leeft temidden van zoo'n kaleidoscopische bevolking, kan hij trachten zijn levensdoel te bereiken.
De kafferbevolking is echter ook in figuurlijken zin eenkleurig. Allen eten 's morgens hun mieliepap, bebouwen hun land, gaan op den geschikten tijd op jacht, bereiden hun dierenvellen, vlechten hun rieten matjes, bouwen hun huisjes, enz. enz. Allen staan op denzelfden lagen trap van ontwikkeling. Voor hem, die meer aanleg heeft, is in den regel geen ruimte. Eten en slapen zijn hun twee hoofdbezigheden. En al is het waar, dat er kafferscholen zijn, wij weten, dat hun aantal zeer onvoldoende is, ja, dat de geleerde kaffer zich niet thuis gevoelt bij zijn broeders, en dat de witman hem links laat liggen.
Het genot, dat de witman smaakt is van een hooger orde dan dat van den zwarte.
En hoe is nu in het bijzonder de positie van de vrouw?
Zeker, het heeft eeuwen tijds gekost, voor de blanke vrouw gelijke rechten en plichten had als de man. Ik durf nu, met toestemming van de vrouwelijke leden van onze Debatvereeniging, de stelling opperen, of de rechten van de vrouw niet meer zijn dan die van den man. Want behalve gelijkheid in alle rechten heeft de vrouw nog het voorrecht altijd met voorkomendheid en beleefdheid behandeld te worden."
... Hier volgde een luidruchtig applaus van de damesleden en zelfs van een aantal heerenleden ...
"Behandelt de kaffer zijn vrouw met voorkomendheid en zachtheid? Neen. Haar toestand is slavernij. Het kaffermeisje wordt niet gevraagd, of ze haar toekomstige man lief heeft. Ze wordt gewoonweg door haar ouders verkocht aan den gragen kooper, voor 10 of meer ossen. En kan de man het doen, dan koopt hij er een tweede of derde vrouw bij. Het verschil tusschen de Europeeschen vrouw en de kaffervrouw is grooter dan het verschil tussen wit en zwart."
... Hier weer applaus ...
"Bij mij staat het vast, dat levensgeluk bij den witman tienmaal gemakkelijker te vinden is dan bij den kaffer, en dat de blanke vrouw oneindig veel gelukkiger is dan haar zwarte natuurgenoote."
Hier zweeg Jetje, daalde van zijn podium af en ging onder de bijvalsbetuigingen van zijn gehoor naar zijn plaats in de zaal.
Nu kwam Bosco achter het tooneelgordijn te voorschijn. Zijn prettig gelaat stond nu werkelijk ernstig. Zooals hij daar stond was het niet de kruitkrabber Bosco, bedekt met stof en puin, maar de gentleman Bosco, want zijn zwarte avondkostuum kleedde hem onberispelijk en zijn steile, eenigszins naar het rood zweemende haren, waren zorgvuldig opgeborsteld. Ofschoon hij nog geen stom woord had gesproken, veegde hij met een helderwitten zakdoek zich het voorhoofd af. Ik zag Worst flauwtjes glimlachen.
Bosco trad naar voren en begon:
Dames en Heeren!
"Het is mij een aangename taak u hedenavond wellicht te overtuigen, dat de zwarte bewoner van ons uitgestrekt land een veel gelukkiger leven leidt, dan de beklagenswaardige blanke. Ik hoop u dat helder aan te toonen door eenigszins uitvoerig de volgende punten te behandelen:
a. Het jonge kind.
b. De schooljaren.
c. De volwassen zwarte.
d. De oude kaffer.
Wanneer het kafferkind alleen wordt geboren, dat wil zeggen, wanneer het niet de helft van een tweeling uitmaakt, dan is het het gelukkigste wezentje op de wereld.
Alleen wanneer het een broertje of zusje heeft, dat even oud is, dan is het minder te benijden, want dan is een van beider levensloop maar kort, daar eenige potten kokend water een van hen een vroegen dood bezorgen.
Maar is het eenig in zijn soort, dan wint het kafferkind het in gunstige omstandigheden van zijn wit medemensch. Geen knellende klederen, die het in zijn vrijheid belemmeren; geen wieg of ledikantje, waar het uit kan vallen; een zacht dierenhuidje levert het een warme ligplaats.
Van dat eeuwig terugkeerende wasschen en verkleeden heeft de zuigeling geen last. Hoogstens wordt hij een doodenkelen keer ingesmeerd met een mengsel van koemest en schapenvet, waarschijnlijk om het steken door muskieten tegen te gaan.
Wanneer het kruipende, blanke kind zich vermaken moet in een vierkante, afgepaalde ruimte, dan heeft het zwarte al het gansche uitgestrekte veld voor zich en krijgt het een lenigheid van spieren, waarin het blanke nog in langen tijd zich niet verheugen mag.
Eenige maanden oud wacht het kafferkind niet op zijn voedsel. Kijk maar in elke kafferkraal en ge ziet een paar kleine zwarte voetjes spartelen van een kind, dat zich laaft aan de uiers van zijn geïmproviseerde min, een geit.
Wanneer de zes- of zevenjarige blanke, vijf uren per dag van zijn heerlijke vrijheid wordt beroofd en zijn jeugdig lichaam ziet gesloten in een harde bank, dat meest onpractische meubel, dan gloriet zijn zwart broedertje in het naspeuren van de geheimen van planten en dieren.
Wanneer de eerste al kennis maakt met het keurslijf der beschaving, dan blijft de tweede nog langen tijd, misschien altijd, onbewust van het verschil tusschen een mooi handje en een leelijk.
Bij het blanke kind alles onnatuur, bij het zwarte natuur. Al de verdrietelijkheden van de school voor het beschaafde kind, al de heerlijkheden der natuur voor het onbeschaafde.
Zijn de schooljaren achter den rug, dan vangt de strijd des levens aan. De blanke maatschappij vraagt zooveel duizende dingen, die noodzakelijk zijn voor het levensgeluk van zijn leden, terwijl die bij de kaffers tot een minimum zijn beperkt.
Wil de blanke jongenling zich een eigen tehuis vestigen en slaat hij dan het oog op een liefelijke verschijning, dan is een ander hem misschien voorgeweest en troosteloos moet hij zijn eenzaam pad door het leven alleen afwandelen."
Ach, ach!! Klonk het hier en daar in de zaal.
"De zwarte jongeling koopt zijn bruid, metselt zijn eigen huis, maakt zijn eigen meubelen, en met een minimum van levenschvereisten koopt hij zich een maximum van levensgeluk."
Worst lichtte het hoofd op en keek met verbazing naar het ernstige gelaat van den voorlezer.
Nestlam stootte Visch aan en fluisterde hem in het oor: "zijn broer heeft hem zeker geholpen."
"Vergelijk nu den blanken burger met den zwarte. Kommer en zorg stempelen het gelaat van de eerste, vroolijkheid, levenslust en zorgeloosheid dat van den tweede. De kaffer kent geen dag van morgen, hij kent geen zorg, hij heeft zijn kinderlijke vroolijkheid behouden. Hij eet, slaapt, danst, drinkt, jaagt, maakt muziek, vecht desnoods, maar steeds is hij opgeruimd en vol vreugde. En hoe men ook moge oordeelen over het lot van de vrouw, wij allen, die hier tegenwoordig zijn, wij kunnen konstateeren, dat nog nimmer een kaffervrouwengelaat ontsierd werd door de pijnlijke trekken van de kommervolle zorg.
Bij de blanken is de oude mensch nutteloos. Men wacht dikwijls met ongeduld op zijn dood. De witharige kaffer echter wordt met eerbied ontzien. Neen, waarde hoorders, laat u niet begoochelen door die zoogenaamde beschaving onder ons blanken; waar het werkelijk een gelukkig leven betreft, daarin wint de zwarte het ver weg van den blanke.
Ik heb gezegd,"
Daverend en donderend applaus in de zaal.
Bosco nam zijn plaats in. Geen spier van zijn gelaat vertrok.
Nu verhief Worst zich van zijn zetel. Hij deelde de vergadering mede, dat de Heeren Erasmus en Pretorius, secondanten van den inleider, hun hulp aan Jetje wenschten te schenken.
Beide jonge kerels kwamen voor het voetlicht en noemden nog verschillende punten op, waardoor het standpunt van Jetje verduidelijkt werd. Erasmus legde er den nadruk op, dat zoovele kaffers nog heidenen zijn en dat, mocht hun leven blijde en onbezorgd zijn, ze toch beklagenswaardige menschen waren. Pretorius wees op de honderdduizende kaffers, die in de mijnen werkten en dus niet in dien gelukkigen natuurstaat leefden.
De secondanten van den tegenstander, van Bosco, waren geestdriftig in het betoogen, dat de kaffer zoo gelukkig leeft.
Nadat Worst aangekondigd had, dat er voor de leden van de Debatvereeniging gelegenheid was om ook hun meening te uiten, stond een van onze meisjes op.
"De blanke vrouw is oneindig veel gelukkiger dan de zwarte," begon zij. "Zij is geen slavin. Zij bezit stemrecht en kan haar invloed uitoefenen bij de samenstelling van de regeering van stad, provincie en rijk. Zij is koningin in haar huis en als ze moeder is, heeft ze het in haar macht haar kinderen gelukkiger te maken dan de zwarte moeder."
Daarna stond Nestlam op. Gedurende het debat had hij aanteekeningen zitten maken. Bosco en hij, hoewel goede vrienden, zaten elkaar altijd in het vaarwater.
"Mijnheer de Voorzitter!" begon hij.
"Onze geachte tegenstander, de heer Van den Bosch, heeft ons het geluk geschetst van den kafferzuigeling. Met bescheidenheid meen ik echter te mogen opmerken, dat het blanke kind in beter hygiënische omstandigheden verkeert dan het zwarte. Onze tegenstander wil het zelfs goedpraten, dat kaffervrouwen zoo gelukkig zijn. Maar hij vergeet, dat ze maar een korte, gelukkige jeugd hebben, want ze trouwen op 12-, 13-jarigen leeftijd en worden dan afgebeuld en geslagen door hun despoot.
Ook zijn die mannen niet zoo gelukkig. De blanke man wordt, als hij ziek is, door bekwame handen verpleegd. Bij den zwarten zieke haalt men den toovenaar. Deze konstateert, dat de zieke een slang heeft ingeslikt. Hij schudt, rolt, knijpt den armen tobberd en vertoont ten slotte een slangenhuid. Menige zieke bezwijkt na zoo'n behandeling.
En dan betoogt onze hooggeachte tegenstander, dat de witharige kaffer met eerbied behandeld wordt. Noemt men het eerbied, als men hem met wat mieliepap in een hut opsluit en hem daar laat sterven, òf, nog erger, als hij reeds stervende is, uit de hut werpt, ten prooi aan hyena's. En wat zouden onze zusters wel van levensgeluk denken, als ze zich altijd en altijd op dezelfde wijze moesten kleeden. Waar bleef dan het zalige genoegen om crêpe de chine blouses te dragen en zijden kousjes boven schoentjes met hooge hakken? Neen, de blanke man en de blanke vrouw hebben een veel gelukkiger leven."
Toen Nestlam het over die blouses en kousjes had, begon menig meisje te lachen. Nestlam zelf had ook iets glimlachends in zijn oogen.
Hier en daar werd ook nog iets voor of tegen het geluk van den witman betoogd. Ten slotte stond Worst weder op en vroeg of één der gasten of één der leeraren ook nog een woordje wenschte te zeggen. Dr. Swanepoel kreeg het woord en zeide dat hij met groote belangstelling en groot genoegen had geluisterd naar de vele argumenten. Hij, voor zich, had zijn eigen opinie, maar wenschte die niet te uiten, aangezien hij vreesde daardoor de stemming te beïnvloeden.
Daarna werden de stembriefjes ingenomen. Gedurende een kwartier werd er in de zaal druk gepraat en gelachen.
Aan de groene tafel was men druk bezig de stemmen te tellen.
Daar klonk de voorzittershamer. Stilte.
Worst kwam voor het voetlicht.
Dames en Heeren! Ik heb de eer u mede te deelen, dat deze vergadering met 153 stemmen vóór en 47 tegen heeft vastgesteld,......... (hier hield hij opzettelijk een poosje op), dat de kaffer gelukkiger leeft dan de witman.
Geweldig applaus. Bosco gaf Nestlam een por in zijn ribben en voegde hem toe: "al je drogredenen hebben je niets gebaat, mannetje!"