Emma Crebolder schrijft over Zuid- en Oost-Afrika in eerlijke, zachtmoedige bewoordingen. Haar hart vertaalt wat zij observeert en van haar hand vloeien de gedichten en verhalen als kleine cultuurtableau's, als momentopnamen van iets 'groters', even zwevend tussen verten, tussen continenten die werelden schijnen op zich. Delicaat en zuiver wil zij haar waarneming-en verwoorden, het verborgene onthullend, het stille aanduidend, de talloze diepere 'dingen' belichtend, juist waar ze veelal over het hoofd worden gezien.
Vanaf het eerste moment dat deze Nederlandse auteur in aanraking kwam met Afrikaanse talen en culturen, heeft zij getracht daarvan te getuigen op haar eigen welsprekende wijze. Intensieve studies van Swahili, Ewe (Kerewe), Zuid-Afrikaans en Hausa verschaften haar toe-gang tot hetgeen zij verlangde te beschouwen én begrijpen: het eeuwenoude gedachtegoed van de verschillende Zuid- en Oost-Afrikaanse stammen. Gedachtegoed zoals het heden leeft onder mensen aan wie men doorgaans voorbijgaat. Mijns inziens verdienen Crebolders sensi-tieve observaties een plaats in de bloemlezing die de werkgroep 'Afrikaanse literatuur' (2001) samenstelt. Met genoegen wijd ik dan ook de bijbehorende scriptie aan haar persoon en aan haar literaire getuigenis. Een en ander komt tot uitvoering in acht paragrafen. De index op pagina drie geeft hiervan een overzicht.
§ 1. Emma Crebolder, haar leven en werk.
Emma Crebolder wordt anno 1942 geboren in het dorpje Sint-Jansteen in Zeeuws Vlaanderen. In Utrecht studeert ze Duits. Momenteel is zij dichter, afrikanist en docent Swahili aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. De levendige belangstelling voor Afrikaanse talen ontstaat tijdens een driejarig verblijf in Tanzania. Ze woont er van 1976 tot 1979 met haar echtgenoot die een medische missie heeft. Emma vergezelt hem als 'tagalong', als begeleidend gezinslid.
Herinneringen, ervaringen en meningen zijn beschreven in het Engels: Dutch doctors in tropical countries, Memories, experiences and opinions, compiled to mark the completion of the 50th National Course for Tropical Doctors. 1979.
I had no education to prepare me for the tropics, a German language study can hardly be considered as such. No one actually expected that of me because I was a "tagalong". I went as wife and mother of two children then.
In retrospect, the free childhood I had enjoyed in a Zeeland Flemish village, where people know each other and always greet one another in a friendly manner, proved to be a solid foundation for a stay in rural Tanzania.
In de nederzetting een hospitaal voor tuberculosepatiënten begint ze volwassenen lezen en schrijven te leren in de taal van het land: Swahili. 'Mwanamke' Emma en haar gezin maken perioden mee van ernstige droogte, ondergaan een cultuurshock en verdiepen zich met veel gevoel of, beter gezegd meegevoel in het leven van arme, maar heel sympathieke zwarte mensen. Wanneer mogelijk onderneemt zij reizen door Tanzania en daarbuiten.
The importance of knowledge of the national language. Since I am unable to set broken bones or offer help during a difficult childbirth, and because I cannot organize refresher courses in rural medical aid, I had to try to approach the Tanzanians in another way. I used the language as my tool. I taught reading and writing to adults in the tuberculoses ward. With every new Swahili phrase that I learned I began feeling more and more at home in their culture.
Crebolder wisselt impressies in proza af met poëtische. Haar stijl is licht en vrij en ze besluit de voornoemde compilatie op pagina 64 met de woorden:
It is easy to blame your vexations on the people of the host country. But those who speak Swahili say:
KIKULACHO KU NGUONI MWAKO = what is irritating you is dressed in your own clothes.
Het zich eigen maken van de taal van het 'gastland' is voor Crebolder zo blijkt een eerste vereiste om de plaatselijke cultuur te leren kennen en onderkennen. Zowel op humanitair als op kunstzinnig niveau wordt haar interesse volledig gewekt. Terug in Nederland kiest zij voor een diepgaande studie van Swahili, Ewe, Hausa en Afrikaans. Het object van haar afstu-deerproject wordt de overgangsliteratuur (die Übergangsliteratur). Men verstaat hieronder die geschriften waarin de overgang van orale naar schriftelijke teksten aantoonbaar is. Crebolder behaalt haar graad aan de universiteit van Keulen am Institut für Afrikanistik (1987).
De Duitstalige scriptie is voorzien van citaten in Kerewe met de Franse vertaling ernaast en meningen van diverse letterkundigen (o.a. Schipper, Jahn, Innis en Hartwig).
Een ander onderzoek door Crebolder betreft twee Zuid-Afrikaanse publicaties: de aangrijpende roman Cry, The Beloved Country (Alan Paton 1948) en de niet minder indringende dicht-bundel Robbeneiland my kruis my huis (Frank Anthony). Patons roman is een paar maal verfilmd. In paragraaf drie volgt een toelichting bij de geschriften waarop bovengenoemde studies gebaseerd zijn.
§ 2. Bibliografie.
Relevante publicaties en uitgaven.
Publicaties van de hand van Emma Crebolder verschenen in meerdere tijdschriften. Haar dichtbundels werden uitgegeven door Prometheus, Bert Bakker en De Koperen Tuin. Voor een overzicht verwijs ik naar de literatuurlijst op pagina 20.
§ 3. Toelichtingen op geschriften.
Die Übergangsliteratur.
Crebolders afstudeerproject (Swahili) betreft een zeer interessant onderwerp: de overgang van orale naar schriftelijke literatuur in de gebieden der Wakarewe en Wasukumastammen.
Unter "Übergangsliteratur" verstehe ich ein seltenes Genre innerhalb der geschriebenen afrikanischen Literatur, das noch fast ausschließlich durch 'orale' Merkmale gekennzeichnet wird. Sie ist m.E. eine Gattung, die bisher nicht in der Beschreibung afrikanischer Literatur auftaucht und dennoch ein unent-behrliches Verbindungsglied zwischen der traditionellen afrikanischen Wortkunst und der geschriebe-nen 'neoafrikanischen' Literatur darstellt.
Der Übergang spielt sich auf drei verschiedenen Ebenen ab: einer technischen, einer gesellschaftlichen und einer literarischen Ebene.
In de Oost-Afrikaanse literatuur zijn zeer weinig of misschien zelfs geen romans bekend die zich lijken te situeren langs de grenslijn tussen 'Oralität und Schriftlichkeit'. Analyse en nauw-keurig onderzoek van dergelijke fenomenen is niet alleen van groot belang voor de regionale cultuur, maar tevens voor die van andere gebieden, zoals Zuid-Afrika.Het ongekende bereik van de vroegere orale literatuur zou ook daar door middel van eventuele nieuwe ontdekkingen kunnen worden vastgesteld. De resultaten van Crebolders werk bieden mogelijk aanknopings-punten voor verdere studies. Vandaar mijn betrokkenheid bij deze geroutineerde afrikaniste.
Om de 'overgang' op het literaire vlak te kunnen vaststellen, vergelijkt Crebolder twee bijzon-dere Swahiliromans:
a. Aniceti Kitereza: Bwana Myombekere na Bibi Bugonoka Ntulanalwo na Bulihwali. (Afkorting: Bwana M.). De roman is geschreven op het eiland Ukerewe in het Victoriameer (1942-1945). Destijds was daar de mondelinge vertelling nog het enige literaire medium. Kitereza hoort tot de eerste generatie die er schrijven leert.
b. Kezilahabi: Rosa Mistika. 1971. Onmiskenbaar een werk uit de schriftelijke literatuur.
Gebruikt wordt de 'kulturinterne Kontrastivmethode'. Men kan hiermee de orale en schrifte-lijke kenmerken extraheren om ze op het niveau van vorm en inhoud te vergelijken.
Op dezelfde wijze vergelijkt men Bwana M. met de orale literatuur van de Wakarewestam en de naburige Wasukuma. Beide auteurs behoren overigens tot de Wakarewe.
Jahn een der eerder genoemde letterkundigen hanteert voor de Afrikaanse literatuur uit de eerste helft van de twintigste eeuw een genre-indeling op grond van een aantal criteria. Graadmeter daarbij is de mate van westerse invloed die de auteur heeft ondergaan.
Die in der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts geschriebene afrikanische Literatur läßt Jahn in dem Ka-pittel "Zöglings- und Protestliteratur in Agisymba", in 'konformistische', 'ausweichende' und 'protestie-rende' Literatur zerfallen. Über die 'ausweichende' Literatur sagt er:
um die Bevormundung nicht gutheißen zu müssen, verherrlichten viele Autoren das traditionelle Leben des Stammes , was sich als ein indirekter Protest deuten läßt.
Hoe interessant ook, hierop ga ik nu niet uitgebreid in. Wel is in dit verband een derde boek van belang: Mhudi, de eerste roman geschreven door een 'swartman'.
Dat is de Zuid-Afrikaan Sol Plaatje en hij doet het in 1917. Publicatie volgt pas in 1930. Mhudi is een Engelstalig boek, waarmee de schrijver dezelfde bedoeling heeft als tijdgenoot Kitereza: conservering van het eigen culturele erfgoed. Bij Kitereza gaat het om de Wakare-wecultuur, bij Plaatje om de Tschwana-cultuur. De laatste auteur staat onder Europese invloed, Kitereza niet. Jahn wijst op het feit dat schrijvers als Kitereza, Kezilahabi en Plaatje in hun werken de blanken bekritiseren en het traditionele stamleven verheerlijken. We zien dus hoezeer de oorspronkelijke volkstaal 'spreekt' vanuit het diepere besef van een gemeen-schap die haar principes wil handhaven en koesteren, onder welke omstandigheden dan ook. Overigens kan men een en ander op verschillende wijzen bekijken. Denkend over Jahn: primaire voorwaarde bij het onderzoeken van traditionele Afrikaanse literatuur is, dat het geschrevene geen enkele Europese invloed vertoont, zo stelt deze letterkundige.
Zijn indeling vind ik echter juist wél van die invloed getuigen. Wie zich conformeert, wie uitwijkt of protesteert, moet immers reeds enerlei inwerking van andere culturen of van andere politieke machten ervaren hebben.
Kitereza uit in zijn roman slechts bedekte kritiek op de Europeanen. Wellicht omdat hij tijdens het ontstaan van het werk op een missiepost verblijft en min of meer afhankelijk is van een 'Gönner', priester Simard. Van Europese of christelijke invloed op de teksten is deson-danks geen sprake. De auteur geeft een geïsoleerd beeld van het vroegere Wakarewebestaan. Meer nu over Crebolders onderzoek.
Bwana M. wordt dus vergeleken met Rosa Mistika van Kezilahabi, evenals Kitereza behorend tot de Wakarewe en schrijvend in de moedertaal: Kerewe. Kitereza geboren in 1896 is voor zijn tijd progressief. Kezilahabi geboren in 1944 is voor de zijne een leidinggevende intellectueel. Sol Plaatje, daarnaast, staat als politicus en journalist wel degelijk onder invloed van de rest van de wereld. Volgens Jahns criterium mag Kitereza's Bwana M. traditioneel Afrikaans heten. Crebolders studie toont uiteindelijk het 'hoe & waarom'. Door haar observa-ties ter plaatse en een grondig inzicht in taal en denkwijzen, een prima beschouwing.
Net als bij Europees literair-historisch onderzoek zijn sprookjes, mythen en volksverhalen een rijke bron van culturele informatie. Crebolders inspanningen gaan diep en de resultaten ervan bieden een klaar beeld van universele menselijkheid. Om iets te tonen van de methode die Crebolder gebruikte, heb ik een verklarend overzicht opgenomen (zie: Bijlage a.)
Men kan zich voorstellen dat sommige verschillen tussen de vergeleken genres vrijwel on-middellijk herkenbaar zijn en eenvoudig te verklaren. Kitereza's roman bij voorbeeld telt talloze herhalingen, op zinsniveau en op lexicaal niveau; een typisch kenmerk van orale vertellingen. Daardoor is de uitdrukkingswijze amplificerend, dit in tegenstelling tot het gecomprimeerde taalgebruik in romans die behoren tot de schriftelijke literatuur.
Bovendien hebben de mondelinge en de daaruit ontstane schriftelijke werken eerder een 'happy end' dan de zuiver schriftelijke.
De karakters nu. In Bwana M. zijn ze meer oppervlakkig geschilderd dan in Rosa Mistika. In de laatste roman ziet men psychologische uitweidingen. Zo zijn er vele taal- en letter-kundige differenties te noemen. Voor uitgebreide informatie over alle andere aspecten verwijs ik naar de scriptie zelf (Crebolder 1987).
'Südafrikanische Literatur und Widerstand'.
Op dit punt bezien we een tweede onderzoek waarover Crebolder een boeiende nota heeft geschreven. Zij geeft daarin haar mening over het gebruik van de Zuid-Afrikaanse taal. Bij deze studie vergelijkt ze eveneens twee boeken, nu een roman en een poëziebundel, beide handelend over de Zuid-Afrikaanse Apartheidsproblematiek. De titel van de scriptie luidt: Südafrikanische Literatur und Widerstand. 1984-1985.
Zoals vermeld in paragraaf 1 betreft dit onderzoek de auteurs Frank Anthony en Alan Paton:
Frank Anthony: Robbeneiland my kruis my huis. (Zuid-Afrikaanse Poëzie).
Alan Paton: Cry, The Beloved Country. 1948. (Engelstalig Proza).
De thematiek van het onderdrukte Zuid-Afrika is hun beider werkelijkheid. Verzet tegen 'vreemde' overheersing en wetgeving verzet tegen het niet-oorspronkelijke ligt aan de tek-sten ten grondslag. Ook andere auteurs uiten zich hieromtrent. Crebolder haalt bij voorbeeld Breyten Breytenbach aan die in het Zuid-Afrikaans openlijk verzet pleegt en daarnaast Dr. D.F. Malan. Ik citeer een passage uit de scriptie (pp. 3-4):
Ironie schuilt in het feit dat Cry, the beloved country voor het eerst gepubliceerd werd in 1948, het jaar dat de 'Nasionale Party' de verkiezingen won. Onder leiding van Dr. Daniel François Malan (1874-1959) begon de nieuwe regering haar politiek van gescheiden ontwikkeling en apartheid uit te voeren. Des te ironischer is een uitspraak van deze Malan 'by Bloedrivier 16 Desember 1938': "Daar is 'n eie taal, daar is 'n onsterflike vryheidsdrang". Dat het Afrikaans geïdentificeerd wordt met 'vryheidsdrang' in een heel enge context is op zijn minst pijnlijk te noemen; dat het echter gekoppeld wordt aan en een uitdrukkingsmiddel is van het idee van apartheid maakt deze taal bijna belast. "Die Afrikaanse taal moet die draer wees van die Afrikaanse kultuur", is een uitspraak van Dr. D.F. Malan, evenals: "Taal en nasionaliteit is nie twee aparte sake nie, maar één, in 'Stellenbosch, 7 April 1911.' In dit Afrikaans wordt later door o.a. een dichter als Breyten Breytenbach verzet gepleegd. In zijn 'Skryt, om 'n sinkende skip blou te verf', wordt openlijk de oorlog verklaard aan het systeem van apartheid.
Hieruit spreekt eens te meer hoe sterk de eigen taal, de volkstaal, verbonden is met alles wat de mens in maatschappelijk en politiek opzicht bezighoudt. Vooral in Zuid-Afrika, waar de taal door S.J. Du Toit zelfs de 'hoogste wetgever' wordt genoemd:
"Die taal self is di hoogste wetgewer".
Hoe denkt en voelt de Zuid-Afrikaanse auteur over zijn taal? Vaak ziet de Afrikaanse roman-schrijver of dichter zijn politieke bewustzijn als een belangrijk onderdeel van zijn opdracht als auteur. Hij dient dus te laveren tussen zijn artistieke begaafdheid en de eventuele invloed die hij via geschriften kan uitoefenen op de samenleving.
'Laveren' is hier trouwens een zwakke term. Het vinden van een zekere harmonie tussen kunstzinnigheid en sociale consciëntie blijft een eerste vereiste. Dit evenwicht zal door iedere kunstenaar individueel bereikt moeten worden.
Bij het bestuderen van Crebolders werk en tijdens een interview met haar, mocht ik bemerken dat zij vooral streeft naar zuivere inzichten in de psychische wereld van 'de ander'. In haar geval gaat het om de Oost- of Zuid-Afrikaanse 'ander', het stillere individu van de vreemde, maar aldoor waardevolle en volwaardige cultuur. Taal is daarbij het meest natuur-lijke medium voor geestelijke interactie. Hierop kom ik terug in paragraaf vier.
De vergelijking 'Anthony-Paton' telt vele facetten. In elk daarvan wordt de kracht van de taal zichtbaar. De 'stippellijngrens' tussen werkelijkheid en fictie is bij dergelijke geschriften nau-welijks nog van belang. Auteurs in een land als Zuid-Afrika konden en kunnen het verleden niet geheel verhullen. De geschiedenis en de beladenheid ervan blijven de inspiratie kleuren, niet minder dan de liefde voor het gebied. Een citaat uit Crebolders nota:
Anthony's gedichten deden mij het meest denken aan de splinters, die van een 'kopje', zoals er vele van dat soort rotsblokken zijn in Afrika, af zouden vliegen als men het van een eindeloze berg naar beneden zou duwen. Anthony heeft het 'kopje' van de apartheid, de kei in beweging gezet en vangt de scherpe slijpsels op tussen de bladzijden van zijn bundel en toont ze ons soms roekeloos.
Voorts vermeldt zij zeer summier wat biografische gegevens: Frank Anthony zou in 1972 te Pietermaritzburg samen met twaalf anderen schuldig bevonden geworden zijn aan overtre-ding van de wet op terrorisme, waarop een veroordeling volgde van zes jaar gevangenisstraf. Werkelijkheid en fictie lopen hoe dan ook dooreen. Waar zij schrijft over het engagement van de dichter staat te lezen:
[ ] waardoor de lezer vooreerst meegesleept wordt met de boosheid van de verteller, zich eenzaam en gedepriveerd gaat voelen, meelijdt met de 'ek'; is er dan geen ruimte, tijd of utopie te vinden om in te verwijlen? Toch biedt de verteller die ook. De Namibiërs zijn zo'n rustpunt. In de vijandige wereld van Robbeneiland vertegenwoordigen zij de hartverwarmende solidariteit ten opzichte van hun medege-vangenen.
Alan Paton nu, is politiek actief geweest, net als Sol Plaatje en Kunene, de eerste medeoprich-ter van 'African National Congress'. Bij Paton geldt derhalve zeker de relatie politiekkunst. Hij zet 'de zwarte' neer als karakter. Als gaaf en héél karakter.
Kritiek is er natuurlijk te allen tijde. Paton wordt als romanticus afgeschilderd én als realist. Aan het eind van de roman komt een kind ter wereld. Het kind van de ter dood veroordeelde zoon van de 'Umfundisi', dat bij de grootouders zal opgroeien. In de eerder genoemde film speelt James Earl Jones de rol van deze zwarte, goedhartige 'Umfundisi' (zie ook § 1, p. 3). Het woord 'Umfundisi' is deels terug te vinden in de Swahilibenaming voor 'onderwijzen': kufundisha. Crebolder schrijft:
Ten slotte blijft bij Paton de hoop op verandering ten goede bijna 'kinderlijk' overeind. Het door de terdoodveroordeelde zoon bij het meisje verwekte kleinkind zal opgroeien bij de grootouders.
Literatuur zo leest men bij Crebolder kan verschillende functies hebben ten opzichte van 'die sosiaal-politiek': ondersteunend, kritisch of voorspellend. Patons roman bevat een veel-heid van sociaal-politieke elementen, ook waarschuwende in de zin van: houdt niet te veel van dit land, anders ga je eraan ten gronde.
§ 4. Crebolders meningen.
Taal en nationaliteit; visies op literaire teksten van collegae.
Uit de voorgaande paragrafen is al gebleken dat Emma Crebolder de relatie taalnationaliteit als een zeer sterke én natuurlijke beschouwt. Of zij dit verband ook tot in extreme facetten ziet doorwerken? Ik geloof van niet. Crebolder verlangt immers vooral te begrijpen. Dat wil zeggen: eerst luisteren naar iedere stem, denken over het gesprokene, over het geschrevene, over de omstandigheden en pas dán het persoonlijke van de taaluitingen verstaan. Historische gebeurtenissen vaak, en met name in Zuid-Afrika, dramatisch zullen altijd invloed hebben op taal en nationaal saamhorigheidsgevoel.
Crebolder plaatst emotionele aspecten niet direct in zwarte en witte vakjes, zij onderscheidt subtielere nuancen. Juist dat lijkt me tolerant en in die zin humaan.
Wat de Apartheid aangaat, in het citaat op pagina zes laat ze zich, zoals we lazen, aldus uit:
Dat het Afrikaans geïdentificeerd wordt met 'vryheidsdrang' in een heel enge context is op zijn minst pijnlijk te noemen; dat het echter gekoppeld wordt aan en een uitdrukkingsmiddel is van het idee van apartheid maakt deze taal bijna belast.
Taal als cultuurdrager acht zij juist. Taal mag echter niet het medium zijn dat wordt gebruikt ten gunste van de Apartheidspolitiek. Van collega-auteur Adriaan van Dis zegt Crebolder dat hij op journalistieke toon heen scheert over de oppervlakte van de cultuur. Tijdens het college waartoe deze scriptie behoort, is zijn roman Het beloofde land uitgebreid besproken. Zelf heb ik het boek gelezen ná de negatieve opmerking van Crebolder. Van Dis strooit hier en daar met zijn specifieke ironie en hoewel zijn kennis van regionale dialecten ver achterblijft bij die van Emma, vind ik wat hij vertelt pakkend en getuigend van een knap observatievermogen. Een mening wil ik mij aan het eind van ons plezierige college graag permitteren.
Van Dis' reisverhaal is meeslepend. De tekst op de rugzijde van de uitgave die ik las, zegt genoeg:
'So verskeur en vertrap soos hy is, so onbegryplik is sy bekoring.'
Geldt deze uitspraak niet voor elk gebied dat ons vreemd is, omdat wij nu eenmaal van elders komen en andere culturen moeten leren kennen alvorens ze te kunnen onderkennen?
Zuid-Afrika's complexe sociale gemêleerdheid heeft menigeen bewogen. Crebolders poëzie is teer van subtiele impressies. Ik meen dat haar perspectief en dat van Van Dis onvergelijkbaar zijn. Beide auteurs belichten op eigen wijze gevoelszaken van verschillende orde en de ge-schetste beelden worden delen van een groter geheel: een mozaïek, hier zwevend over het westers netvlies, ginds geworteld tot in de diepste lagen van een schijnbaar tijdloze aard.
Eeuwen hebben gewerkt
aan het stollen van schors,
aan het doorzeven van blad.
§ 5. Beschouwing van de gekozen teksten.
Bij het lezen van de cyclus 'Hart van zwart' is het eerste dat opvalt de vrije vorm waarin de diverse indrukken en gevoelens zijn verwoord. Crebolders poëzie heeft een uitgesproken reik-wijdte. De kleinste observaties en de daarbij opkomende inzichten lijken even neergelegd in de grenzeloze grootheid van de symbiose natuurtijd. Gedicht II bevat een mooi voorbeeld:
[ ]
Ik werd weer hagedis,
verschool mij in spelonken
en zou generaties lang
de doofheid uit het grote
breken erven, tot ik uit
de nissen gleed, geen oren
nodig had, geen ogen bijna.
Hier dicht Crebolder zich ver terug langs de lijn van de evolutie, om diepzinnig aanwezig te zijn bij de wording van het Zuid-Afrikaanse landschap.
Ook de antithetische combinaties 'simpele daagse dingen ruige natuurverschijnselen' of 'natuurgeweld menselijke zachtheid' creëren de reeds genoemde reikwijdte (zie gedicht III). 'Een danser in trance' laat de varenboom opkomen als levend wezen. Wederom speelt de tijd een imposante rol:
[ ] zo verscheen de varenboom
toen ik een en al oor was
voor ondergronds stromen van water.
Eeuwen hebben gewerkt
aan het stollen van schors,
aan het doorzeven van blad.
Jacob Haafner poseert intussen onzichtbaar op de Kaap in het laatste vers van de cyclus. Wat hij deed, wenste of hoopte voor dit land rust als een geheim achter de woorden:
[ ] want
niemand niemand weet
wat zij jou in kralenschrift
heeft meegedeeld.
Het prozafragment toont eveneens hoe Crebolders taal schetst met natuur, tijd (historie), mens en dier. Telkens worden heden en verleden met elkaar verbonden, ter wille van de volkomen-heid der verwoorde beelden.
'Bij de bereiding van de maaltijd' vermengt de dichteres inheemse ingrediënten met subtiele herinneringen en een vleugje weemoed.
Wat de stijl betreft, ontwapenende eenvoud spreekt uit verfrissende en eigenlijk zelfs grappige zegswijzen:
Ik werd naar het paradijs
overgevlogen
buffels en een schildpad
versperden mijn weg. De helhof
verderop leek afgesloten.
Knijp lemoenen fijn tussen zee-
aalwervels. Strooi daar saffraan.
Kruidnagels hier op het merg
van de schenkel. Gedenk het kalf.
Overal glanst het 'grote kleine' op, zowel bij het beschrijven van politieke ernst en sociale complexiteit, als bij het berijmen van de weidse Zuid-Afrikaanse natuur of de begrensde stilte van een keuken, waar de herinnering suddert in palmolie, samen met kardemom en saffraan.
Poëtische 'ingrediënten' werken literair zoals exotische culinair: verfijnend. Men ziet mooie semantische patronen: vergelijkingen, metaforen, personificaties, onconventionele woord-combinaties:
- [ ] en rode palmolie / die ligt op de bodem van dit koken. / Reis naar de aanplant van het palmbos.
- Alle berichten, voorspellingen, / vooroordelen verwaaiden. / Ik reisde verder zonder kompas, / bereikte de val van het continent, / het windbeest speelde, / ik struikelde ergens binnen / waar 'Nkosi sikelel'i-Afrika' / werd gezongen.
- [ ] zo verscheen de varenboom / toen ik een en al oor was / voor ondergronds stromen van water.
- Maar eerst kwam de boom / als een danser in trance / uit het niets op mij af.
Welke andere stijlfiguren kan men naast deze betekenisfiguren onderscheiden?
Lexicale patronenzorgen voor nadruk. Herhalingen en parallellismen zijn te vinden in haast alle gedichten. Daarnaast bieden fonologische elementen als binnenrijm, alliteratie en asso-nantie samenhang, terwijl enjambementen garant staan voor flexibiliteit.
Al met al ademen poëzie én proza datgene waarover ik hierboven al schreef: eenvoud, hel-derheid en charme. 'Verpakking' en inhoud komen mij zeer consciëncieus voor.
§ 6. Nabeschouwing.
Een verschillende wereld of een wereld van verschil ?
Aan het begin van mijn beschouwing heb ik mij deze vraag gesteld. Is er een antwoord op te geven, in samenhang met Crebolders perspectief en inmiddels, naar ik hoop met het onze? Wij mochten zien hoe eerlijk het hier besproken literaire werk genuanceerd is door de vele facetten van cultuur en samenleving. Het is of Emma Crebolder al schrijvend letterlijk deed wat zij vertelde in het tweede gedicht van de cyclus 'Hart van zwart' (slotstrofe):
[ ] en waren dat mijn ogen
of mijn reuk, mijn oren
die genazen, diepte zagen,
vallei en verte hoorden,
mijn glibberpoten hielden vast,
mijn achterlijf in water,
mijn kop aandachtig
tot ik het wist.
Met oprechte interesse heeft zij rondgezien in Zuid- en Oost-Afrika. Zij heeft deelgenomen aan het leven in allerlei omstandigheden. Zij heeft geluisterd naar stemmen, naar klanken. Zij heeft gemijmerd over wat was en wat is. 'Een en al oor' (zie 'Een danser in trance', 1e strofe).
Verschillen bestaan van nature, tussen 'wonen' op het ene continent en het andere. Maar de benaderingswijze van deze auteur toont tolerantie, geeft de juiste amplitude aan elk aspect van de 'vreemde' samenleving. Goedwillende mensen kennen geen 'wereld van verschil', hebben er geen behoefte aan. Een Erasmiaanse gedachte wellicht. Toch past die ook in de sfeer van 2001, pessimisme, wirwar en misvattingen ten spijt. Men kan zich nog verwonderen.
Veel meer is niet toe te voegen aan de zes paragrafen van mijn beschouwing. Hopelijk heb ik getoond dat Crebolders studies en observaties lezenswaardig zijn en onze aandacht alles-zins verdienen. Ik keek over haar schouder 'Bij het bereiden van de maaltijd'.