We overzagen de ravage. Vooral de afbeeldingen van zwarten in hervestingsgebieden, vrouwen met emmers bij een waterkraan, spelende kinderen in de modder, hadden het moeten ontgelden. De direkteur van de Anne Frank-stichting, die op het lawaai was afgekomen, gaf opdracht direct glasplaten aan te brengen over de hele tentoonstelling. Ik haalde een tube lijm uit mijn tas en plakte voorzichtig de beschadigde foto's tegen de achtergrond. Dwars door het gezicht van een jonge zwarte vrouw zat een grote scheur. Berend kwam naast me staan, hij was weer gekalmeerd en streek met zijn vinger over het gezicht. 'Vreemd hoe minachting voor mensen zich zelfs tegen hun afbeelding richt.' Hij zette een omvergegooide stoel overeind en ging tegenover de foto zitten. De jongen van de kaartjesverkoop greep een andere stoel en schoof naast hem aan.
'Het doet me denken aan een incident in Saldanha, op het
marinegymnasium. Dat ging ook over een foto...'
'Waar een zwarte vrouw opstond?' vroeg de jongen belangstellend.
'Nee, en dat maakte het nog onbegrijpelijker voor me, toen. Het ging om een advertentie in een blad waarop een Japanse vrouw stond. Ik vond haar mooi en exotisch en had de pagina uit het blad gescheurd en bewaard in een boek. Ik weet zelfs nog in welk boek: The outline of history van H.G. Wells. Alle jongens in de barak hadden foto's van vrouwen, vriendinnen of echtgenotes. Ik hield het boek bij mijn andere boeken in de kast naast mijn bed. Op een dag vond er een inspectie plaats, de commandant liep voor ons langs, keek achter oren en onder bedden en trok hier en daar een kast open. Ook de mijne. "Aaaahh..." riep hij verrast en nam mijn boeken een voor een op. "Interessante boeken lees jij," zei hij nog en toen viel de foto eruit. Hij dwarrelde op de vloer. Een sergeant raapte hem op en overhandigde hem aan de commandant. Op armlengte, alsof hij bijziend was, bezag hij hem en vroeg op luidde toon: "Is dit jouw pin-up, Schuitema?" en toonde de advertentie aan andere recruten. "Is dit de vrouw waar je van droomt?" Er werd gelachen. Hij liet de foto los, zette zijn voet erop, keek rond en zonder verder nog iets te zeggen liep hij de barak uit.
Die avond zat ik met een andere jongen uit de Transvaal, Hendrik Lasarus, op mijn bed. Hij was erg geschokt door het voorval. "Vreselijk, vreselijk," zei hij maar, "hoe kun je dat nou doen ,man?" De foto lag op mijn kastje, ik had hem nog niet weggegooid. "Kijk toch naar die ogen. Dat is toch geen mens?"
Niet lang daarna werden alle jongens uit de Transvaal bij- eengebracht voor een instructie. De kadetten uit de kaap en uit Zuid-West Afrika waren ervan uitgezonderd. Die hadden al zo veel kleurlingvrouwen gezien en konden zo kundig oordelen over de zuiverheid van iemands ras dat ze niet meer door de eerste de beste gekleurde hoer beduveld konden worden, maar wij waren onwetend, wij kenden alleen de echte zwarte Afrikaanse vrouwen. "Sommigen zijn verradelijk licht, het lijken wel blanken," werd bij ons ingestampt. "Let op de nagels," legde de instrukteur uit, "bij kleurlingen zijn die vaak een beetje bruin en als je niet zeker bent vraag haar dan d'r tong uit te steken, aan de binnenkant van de mond zie je vaak kleurafwijkingen."
'Ooeehhh...' loeide de jongen van de kaartverkoop verontwaardigd, 'en wat deed je, heb je ze uitgescholden?'
Berend kwam overeind, ineens had hij geen zin meer om verder te praten. Hij bekeek zijn hemd, een borstzakje was afgescheurd en de mouw hing er los bij. 'Laten we naar buiten gaan, het is hier om te stikken,' zei hij gehaast tegen mij en gaf de jongen een stompje tegen zijn schouder, afwezig alsof hij een licht shock had, naast me over de Prinsengracht, langs de Westerkerk in de richting van de Dam.
'Opgroeien in Zuid-Afrika betekent opgroeien in conflict,' begon hij onverwachts en gaf me het gevoel dat hij zich alsnog wilde rechtvaardigen voor de niet beantwoorde vraag van de jongen. 'Op iedere vraag die je als kind stelt kun je een antwoord verwachten dat indruist tegen je gevoel maar toch, ongemerkt, ontwikkel je een denkwereld waarin alles een zekere logica lijkt te hebben. Pas als anderen, buitenstaanders, vragen stellen en je eigen antwoorden komen je als vreemd, misschien wel volslagen krankzinnig voor, dan begin je vraagtekens te zetten, vervolgens komt het verzet tegen die onnatuurlijke logica in je eigen hoofd en dat van anderen en dan begint het conclict over het conflict.'
Hoewel Berend wat tot rust leek te komen, bleef hij gespannen met het hoofd tussen zijn schouders doorlopen en wreef hij af en toe over de gezwollen hand. Hij had behoefte aan praten en pakte zonder enige aanmoediging de draad van het verhaal, zíjn verhaal, weer op.
'Daar in Saldanha begon ik mezelf voor het eerst vragen te stellen. Misschien had ik door problemen thuis weinig zicht op de wereld om me heen gehad. Maar het was meer dan dat. Ik zag voor het eerst hoe het systeem werkte, het systeem dat ons allemaal langzaam naar de afgrond leidde.'
'Wanneer ben je in Saldanha terechtgekomen?' wilde ik weten.
'Na Odiels zelfmoord hield ik het thuis niet meer uit in de Transvaal, thuis was alleen nog pa in Elandsheuvelstraat en daarom ben ik naar het marinegymnasium vertrokken, ten noorden van Kaapstad. In eerste instantie stortte ik me geheel in de krijgskunde, het boordschieten, radartechnieken, wiskunde, las militaire strategen als Liddell Hart en Clausewitz en haalde hoge cijfers. Ik was ingedeeld bij de Ruiterdivisie, waarin voornamelijk reactionare Zuidwesters zaten, die zich zonder moeite aan de harde discipline aanpasten en ongevoelig waren voor de vernederingen waaraan kadetten werden blootgesteld. Als je gepakt werd met een vuile onderbroek werd je naakt voor de verzamelde troepen op het exercitieterrein gezet met je onderbroek in je hand. Zoiets raakte ze niet. "Ons maak 'n Vamboe vas met kettings Aan 'n boom en slaan hom mak."In hun infantiele onbenul beschouwden ze mensen uit Omvamboland als beesten die getemd moesten worden. Met dat soort praat probeerden ze zich te onderscheiden van ons, Transvalers. Ik had weinig behoefte om ze beter te leren kennen.
Tot mijn opluchting werd ik al snel naar urban gestuurd waar ik een twee maanden durende opleiding tot radardeskundige ging volgen en daar ontmoette ik commandant Farr, een merkwaardige man met wie ik bevriend raakte. Hij was net als ik katholiek en daardoor een uitzondering. Op zondagochtend, na de exercitie, voordat de protestanten naar hun kerkdienst vertrokken, werd het bevel "joden en katholieken, val uit!!!" gegeven. Hier en daar stapte er een de rij en we marcheerden weg, de joen om de latrines schoon te maken en wij om naar de mis te gaan. Farr moet vijftig zijn geweest, veel ouder dan ik, en hoewel hij Engels was raakten we zeer op elkaar gesteld. Nadat hij bij toeval mijn liefde voor Latijn had ontdekt, gaf hij me de Romeinse klassieken en avonden achtereen lazen we samen.
Na aan paar weken de mis op zondag in het kamp bijgewoond te hebben nam hij me mee naar een kerk buiten de omheining, een gemengde kerk. Blank en zwart zaten door elkaar, baden geknield en zongen samen. Het verwarde me zo: Hoe kon een marineman, een commandant, naar zo'n kerk gaan, met gebogen hoofd tussen de zwarten zitten en met hen ter communie gaan? Ik had hem er wel naar willen vragen maar op de terugweg praatte hij aan één stuk door, over wat er gebeurde in Afrika, de oprukkende onafhankelijkheidsbeweging, de Mau-Mau in Kenia, de oorlog in Algerije. Langzaam werd me duidelijk dat hij anders was, een oppositieman, anti-nationalistisch. Hij gaf me boeken en tijdschriften en moedigde me aan alles wat ik las in een historisch perspectief te plaatsen. Alleen zo zou ik mijn inzicht kunnen vergroten. Het was alsof in mijn hoofd kleine explosies plaatsvonden.
Het waren woelige dagen, vol politieke onrust en enorme protestcampagnes in het hele land, georganiseerd door het ANC. De zwarten stonden massaal op tegen het verplicht dragen van een pas, tegen de passenwetten. Voor het eerst zag ik demonstraties, grote groepen zwarte mensen die niet met gebogen hoofd opgesloten zaten achter hekken, maar trots, rechtop op straat, luidkeels hun eisen uitschreeuwden. Vooral vrouwen kwamen in grote getale in opstand. We hoorden hoe ze in Cato Manor, een krottenwijk niet ver bij ons opleidingsinstituut vandaan, iedere dag demonstreerden tegen de armoede. Woedend beklaagden ze zich erover dat er geen water en elektriciteit was in hun locatie, dat de lonen van hun mannen te laag waren om de kinderen te voeden en de politie werd ervan beschuldigd hun huizen binnen te dringen als een invasieleger.
In juni trokken de vrouwen met meer dan tweeduizend op naar het gemeentekantoor om een manifest met hun grieven te overhandigen. De ambtenaren wilden niet luisteren, noch iets aannemen, en het papier raakte zoek toen de politie als een wild beest insloeg op de vrouwen, op de baby's op hun rug. Vier dagen duurden de ongeregeldheden en na twee dagen werden wij ter ondersteuning van politie en leger ingezet als hulptroepen. We moesten zoeklichten plaatsen rond de krottenwijk. Grote schijnwerpers, die vanuit de achterhoede zo gericht werden dat de politie in onze lichtbundels haar razzia's kon houden.
Na zonsondergang, toen de lokatie sliep, werden de deuren ingetrapt. Vloekend, wapens in de hand, stapten de agenten binnen, eisten pasboeken op en verrichten arrestaties. Omdat ze geklaagd hadden dat ze in hun eigen schaduw moesten werken, kregen wij kadetten opdracht ze met een zaklantaarn bij te lichten. Half verscholen achter de politieruggen, wapenstokken en revolvers, keek ik in de huisjes en liet het felle licht van mijn lantaarn over geschrokken en bange gezichten van vrouwen en kinderen glijden. Vanaf de vloer, onder dekens, staarden betraande ogen me aan, baby's gilden, de vrouwen krijsten en grepen zich vast aan de deurpost als ze afgevoerd werden en hun kinderen onbeschermd moesten achterlaten. Toen de zon opkwam werden we weer in trucks teruggebracht naar het legerkamp en ik rolde vol walging in mijn bed. Ik wist dat ik die beelden nooit meer zou kwijtraken.
Farr hield me tijdens de volgende nachtelijke strooptocht in de barak bij de telefoon. Ik moest hem waarschuwen als er problemen waren met de kadetten.met geen woord repte hij over wat er buiten gebeurde. Het was een duidelijke zaak, we waren allebei deel van het systeem, volgden orders op en iedere verontwaardiging zou schijnheilig en laf geleken hebben. Maar mijn vriendschap met Farr droogde daarna snel op. Toen mijn opleiding er in december opzat en voorgesteld werd me door te sturen naar het legergymnasium op Voortrekkershoogte bij Pretoria heb ik voor de eer bedankt en besloten met het leger te breken.
In maart 1960, een paar maanden later, ik was alweer bij pa in Elandsheuvelstraat ingetrokken, vond het bloedbad van Sharpeville plaats en kort daarna werd het ANC verboden. Meer dan twintigduizend mensen werden opgepakt en iedereen die in de oppositie zat en nog niet gearresteerd was, ging ondergronds of naar het buitenland, in ballingschap. Van over de grenzen, vanuit Europa en Amerika, werd om sancties tegen Zuid-Afrika geroepen. Daardoor besefte ik dat er een echt bestaande buitenwereld was. Een buitenwereld die iets met ons te maken had omdat ze zich van ons afkeerde en ik kreeg de behoefte om Zuid-Afrika, het hele pandemonium van enige afstand te bezien en op zoek te gaan naar antwoorden op de vragen die ik had. Er was niemand meer in mijn omgeving met wie ik zelfs maar de behoefte had iets te bespreken en daarom heb ik geld bijeengeschraapt en ben met de boot vetrokken naar Nederland, de enige plek op de wereld die een bekende klank had.'