Continue

Inleiding

De oprichting

Op 8 februari 1575 werd de Leidse universiteit gesticht. Al enige decennia bestond het plan in de Noordelijke Nederlanden een universiteit op te richten die voor velen dichterbij en toegankelijker dan de bestaande universiteiten zou zijn. Men dacht aanvankelijk aan Deventer, maar ook Gouda en Middelburg zijn hiertoe in beeld geweest of wilden dat althans graag. 1 Uit een brief aan de Staten van Holland en Zeeland, van 2 januari 1575, blijkt dat Willem van Oranje vond dat Leiden een geschikte keuze zou zijn. 2 Hij wilde een universiteit die in dienst zou staan van de kerk en de republiek. Hij stelde een collegium met Latijn, Grieks en Hebreeuws voor en een universiteit voor theologie, filosofie en wiskunde, dus vooralsnog zonder rechten en medicijnen. 3 Bovendien wilde hij een school stichten als voorbereiding op de universiteit, net zoals dat in de inaugurele rede van Capellus en in de Capita gesuggereerd wordt. 4 Hij adviseerde ook om alle kosten van de stichting van de universiteit te dekken met de opbrengst van geroofde kostbaarheden van de Rooms-Katholieke Kerk. 5 Dat gebeurde ook, alleen was de opbrengst niet toereikend. 6

De Staten van Holland hadden Janus Dousa, Cornelis de Koninck en Gerrit van Hoogeveen aangewezen als organisatoren voor de praktische en logistieke zaken van de nieuwe universiteit. 7 Zij zouden de eerste drie curatoren van de universiteit worden. 8 Deze drie vonden het verstandiger om ook de studies rechten en medicijnen toe te voegen ten gunste van de aantrekkingskracht van de universiteit. Dit advies werd opgevolgd. 9

De opzet van de universiteit die Willem van Oranje voorstelde, was gebruikelijk in Noord-Europa. Er was een lagere faculteit van de inleidende wetenschappen, de artes . Deze artes waren verdeeld in het trivium en het quadrivium . Het trivium behelsde de vakken grammatica, retorica en dialectica. Bij dialectica werden natuurfilosofie, ethica en metafysica behandeld. Het quadrivium bestond uit arithmetica, geometria, en musica. Na deze lagere faculteit konden studenten door naar de hogere faculteit met de studierichtingen rechten, medicijnen en theologie. 10

Voor de stichting van de universiteit van Leiden werd de noodzakelijke toestemming van Philips van Spanje verkregen en wel in een brief gedateerd 6 januari 1575. 11 Philips noemt hierin allerlei benodigdheden voor de universiteit die Capellus in zijn inaugurele rede, hier tekst I, ook noemt en die ook aan de orde komen in de teksten II, III en IV die erna zijn geplaatst, zoals de gelegenheid tot recreëren en noodzaak tot huisvesting van docenten.

Op de stichtingsdag van de universiteit ging er een inwijdingsprocessie door Leiden. Voorop reed een praalwagen. Hierop was een vrouw te bewonderen die de Sacra Scriptura verbeeldde en de vier evangelisten waren daar ook: een gunstige positie voor theologie. Zelfs noemde Willem van Oranje deze studie als belangrijkste aanleiding om de universiteit te stichten. 12 Hij had het ideaal dat de universiteit er ten dienste van de kerk zou zijn. De universiteit heeft zich desalniettemin niet laten leiden door de kerk, maar wel zijn er ten dienste van de kerk bij de studie theologie vele generaties predikanten opgeleid en is er veel wetenschappelijk werk verricht door theologen, waar de kerk haar voordeel mee kon doen. 13

Na de praalwagen volgden in de processie Justitia gevolgd door de Romeinse rechtsgeleerden en Medicina met allerlei bijpassende attributen en daarna voorstellingen van de studies van het trivium en quadrivium . 14

Op deze zelfde achtste februari heeft Casper Coolhaes een inaugurele rede gehouden. Die is hier niet afgedrukt, maar was een lofrede op de theologie. 15 Deze rede is niet meer te vinden.

De inhoud van de teksten

De eerste vier teksten geven een duidelijke indruk van de hooggespannen verwachtingen van de auteurs en van de adviezen die zij wilden geven om de universiteit te laten bloeien. Ludovicus Capellus is de auteur van de inaugurele rede, hier tekst I, en net als Guilielmus Feugeraeus, Basilius Pithopaeus en Herman Reneker co-auteur van de Capita , tekst II. Waarschijnlijk heeft Feugeraeus de tekst van de Capita op schrift gesteld en de twee daaropvolgende teksten ook. 16 De Hypotyposis , hier tekst III, is net als het volgende geschrift, tekst IV, gericht aan de Staten. De derde en vierde tekst zijn eigenlijk een nadere uitwerking van de Capita . Deze drie teksten, II, III en IV, bevatten voornamelijk concrete adviezen over de inrichting van de universiteit.

De vier samenstellers van de Capita , tekst II, zijn alle vier op uitnodiging van Willem van Oranje in april gekomen, maar zij waren slechts kortstondig bereid energie in de universiteit te steken. Feugeraeus en Capellus gingen na korte tijd terug naar Frankrijk om daar weer dominee te zijn. Feugeraeus bleef iets langer dan Capellus. Volgens C. Sepp is Feugeraeus vertrokken vanwege een conflict met een magistraat. 17 Pithopaeus stierf en Reneker werd weggestuurd wegens wangedrag.

Uit de inaugurele rede van Capellus blijkt zijn vaste overtuiging dat de universiteit de kerk en de republiek op alle mogelijke manieren zou dienen. Zo wordt het ook in de Capita geformuleerd in overeenstemming met de aanbevelingsbrief van Willem van Oranje. 18 Capellus hield zijn oratie overigens pas enige maanden na de stichting van de universiteit. 19 Het is een uitgebreide lofrede op de universiteit met een profetisch karakter. De formulering is wat gezwollen. Hij noemt veel voorbeelden, bijvoorbeeld uit het Oude Testament en de geschiedenis van Griekenland, waarin hij geschikte paralellen ziet voor het toekomstig functioneren van de universiteit. De beschreven voorbeelden zijn niet altijd precies terug te vinden, 20 maar zij dienen een duidelijk doel.

Zijn optimisme betreft niet alleen de toekomst van de universiteit, maar ook de bevolking van Leiden, die naar zijn indruk zeker gastvrij jegens de studenten zou zijn. De Leidenaren hebben immers heldhaftig standgehouden tegen het beleg van de Spanjaarden en kunnen nu profiteren van de komst van de universiteit, niet alleen vanwege het economisch voordeel dat de universiteit zou brengen, maar juist vanwege de toename van beschikbare kennis op alle terreinen.

Er is veel aandacht in Capellus' rede voor het belang van het verband tussen vrede, wanneer de universiteit kan bloeien, en oorlog. Dankzij het inzicht verkregen door studie is de overwinning in de oorlog mogelijk. Dankzij de overwinning wordt nu de gelegenheid tot studie geboden. En alleen in vrijheid is een rechtvaardige samenleving mogelijk. 21

Met het plan dat in de verschillende geschriften hier naar voren komt, om een Latijnse school te verbinden aan de universiteit, is niets gedaan. Dat wilde het stadsbestuur van Leiden niet. Er was al een Latijnse school en men wilde de regie daarover behouden. 22

De dringende aanbeveling van een bibliotheek die al ten tijde van de stichting van de universiteit werd gedaan, bijvoorbeeld in de Capita , hier tekst II, en ook elders door Capellus, 23 werd pas laat realiteit. Het begin kwam met het legaat van de bibliotheek van Holmannus Secundus, een hoogleraar theologie in 1586. 24 Toen werden er ook andere boeken aangekocht. De bibliotheek werd uiteindelijk pas geopend op 24 mei 1595.

Uit deze vier teksten spreekt veel geestdrift voor de universiteit in Leiden. Het is opmerkelijk dat Capellus en Feugeraeus blijkbaar toch nóg meer gewicht hechtten aan hun gemeenten in Frankrijk en betrekkelijk snel daarnaartoe terugkeerden.

De laatste twee teksten (V en VI) zijn de levensbeschrijvingen van Capellus en Feugeraeus, auteurs van de vier andere hier gepubliceerde teksten. Deze twee Vitae zijn net als de inaugurele rede van Capellus te vinden in Athenae Batavae van Johannes Meursius. 25 Er is geen biografie van Basilius Pithopaeus en Herman Reneker voorhanden. De Vitae van Capellus en Feugeraeus komen inhoudelijk niet precies overeen. Capellus en Feugeraeus zijn een tijdje samen hoogleraar bij theologie geweest. In Capellus’ biografie staat dit wel, maar in die van Feugueraeus niet. Zij volgden Casper Coolhaes (1536-1615) op, de eerste hoogleraar theologie, die tot juli 1575 enige colleges gaf en zich daarna weer beperkte tot het ambt van dominee in Leiden.

Meursius schrijft in Athenae Batauae in zijn Brief aan de lezer dat hij de hoogleraren zelf heeft gevraagd hun eigen biografie te schrijven. 26 In geval van overlijden vroeg hij het aan vrienden of bekenden. Klaarblijkelijk heeft Meursius geen poging gedaan deze Vitae met elkaar in overeenstemming te brengen. In Illustris Academia , in zekere zin een eerdere editie van Athenae Batauae , 27 waren Capellus en Feugeraeus nog niet opgenomen in de reeks hoogleraren te Leiden en de inaugurele rede van Capellus dus ook niet. Capellus en Feugeraeus stierven te vroeg om hun eigen levensbeschrijving voor Athenae Batauae te kunnen schrijven, tenzij ze die al eerder om een andere reden vervaardigd hadden. 28 Het is bevreemdend dat of zijzelf of hun vrienden of bekenden zo weinig aandacht aan hun Leidse periode gaven.

Juist omdat Molhuysen bijzonder gedegen te werk is gegaan, is het verbazingwekkend dat hij de rede van Capellus niet mee uitgegeven heeft. 29 Molhuysen noemt Capellus wel in een noot bij de Capita , namelijk als een van de auteurs die daaraan meegewerkt heeft. Ook vermeldt hij een verzoek van Willem van Oranje om Capellus uit te nodigen om een hoogleraarspost te aanvaarden. Dat is ook gebeurd, al was het slechts voor vier maanden. 30

De constitutie van de teksten

Voor de inaugurele rede van Capellus en de Vitae over Capellus en Feugeraeus heb ik uitsluitend gebruik kunnen maken van het boek van Joannes Meursius, Athenae Batauae , de editie van 1625. 31 Een eerdere editie of een handschrift van de inaugurele rede heb ik niet gevonden. Het portret van Capellus komt ook uit dit boek. Van Feugeraeus heb ik geen afbeelding kunnen vinden.

De drie geschriften met adviezen voor de inrichting en organisatie van de universiteit (hier tekst II, III en IV) zijn te raadplegen in Leidse Universiteitsbibliotheek in de Archieven van Senaat en Faculteiten en het Archief van Curatoren . De betreffende teksten uit deze Archieven zijn mij vriendelijk digitaal ter beschikking gesteld door de conservator van de Bijzondere Collecties. Voor de Hypotyposis , hier tekst III, kon ik ook gebruik maken van Guilielmi Feugueraei Rothomagensis Lugdunensia Opuscula ad illustrissimum principem Aransinum in noua academia Lugdunensi in Batauorum Lugduno anno 1579. De variae lectiones die te vinden zijn, heb ik in de noten vermeld. Voor alle andere teksten was er maar een origineel voorhanden. Er is daarom geen apart critisch apparaat.

Deze geschriften (tekst II, III en IV) zijn ook te vinden in deel I van P.C. Molhuysens Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit , (1574-16), Den Haag 1913. Veranderingen in de tekst door Molhuysen heb ik uiteraard niet vermeld.

Voor de spelling van het Latijn heb ik u en v als eerste letter van een woord als v geschreven en verder als u. Als hoofdletter zijn u en v altijd een V. i en j zijn steeds als i gespeld. 32

Met dank aan Professor dr H.J. de Jonge (†), die mij adviseerde deze teksten uit te geven en mij met zijn adviezen hiertoe verrijkte.

Beperkte bibliografie

Informatie over de stichting van de Leidse universiteit is onder andere te vinden in:

H. Clotz, Hochschule für Holland, Die Universität Leiden im Spannungsfeld zwischen Provinz, Stadt und Kirche , 1575-1619, Stuttgart 1998.

Eugène en Émile Haag, La France protestante où vies des protestants français qui se sont faits un nom dans l’histoire ... , Parijs 1877.

N.C. Kist, Bijdragen tot de vroegste geschiedenis en den toekomstigen bloei der hoogeschool te Leiden , Leiden 1850.

J. Meursius, Athenae Batauae siue de vrbe Leidensi et academia virisque claris qui vtramque ingenio atque scriptis illustrarunt libri duo ... , Leiden 1625.

P.C. Molhuysen, Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche universiteit I, 1574-1610 , Den Haag 1913.

W. Otterspeer, Groepsportret met Dame I, Het bolwerk van de vrijheid, de Leidse universiteit 1575-1672 , Amsterdam 2000.

W. Otterspeer, Edele wijze lieve bijzondere, een bondige geschiedenis van de Leidse universiteit , Leiden 2015.

W. Otterspeer, De stad, de dood en de dichters, Hoe in Leiden rond 1600 alles bij elkaar kwam wat de wereld wist , Amsterdam 2022.

C. Sepp, Het godgeleerd onderwijs in Nederland, gedurende de 16e en 17e eeuw, volumes 1-2 , Leiden 1873-1874.

M. Tolsma, Van icones tot effigies, de in 1609 in boekvorm uitgegeven ortrettencollectie van Leidse geleerden en haar navolgers , Leiden, 2016.

H.J. Witkam, De financiën van de Leidse universiteit in de 16e eeuw (1e stuk) , Leiden 1979.