Anoniem: De ziecke gravin - 1673.
Uitgegeven door EDITEUR
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden. Ceneton10926 - UBGent H 437
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.
Dit is een onderdeel van de Ceneton Groeipagina. Van dit toneelstuk moeten nog alle paginas gedaan worden.
[fol. A1r]
De
ZIECKE
GRAVIN.
BLY-SPEL.
Vertonende opt Toneel de Herberg van BOURGONDIEN.
Vertaalt uyt het
Frans, t welk te Parijs, by Pierre Promé. met privilegie van de Koning, gedrukt is.
[Vignet: fleuron]
GEDRUKT ANNO 1673.
[fol. A1v]
PERSONAGIEN.
HOLLANDIA.
BELINE, haar Staatjuffer.
MARILJE, Dienstmaagt van de Gravin Hollandia.
GOULEMER, Bootsgezel.
FRELINGE, Hollandze Vrou.
BADZIN, Hollander.
FLANORIA.
De WAART.
1. BORGERMEESTER.
2. BORGERMEESTER.
FRANS Doctor.
SPAANS Doctor.
ENGELS Doctor.
HOOGDUYTS Doctor.
PACOLE, Dienstmaagt.
Het Toneel is tAmsterdam.
[fol. A2r]
De
ZIECKE GRAVIN,
Eerste Uytkomst.
Goulemet, Frelinge, Badzin, Marilje.
Vertoont een Bier-gelag, daer Goulemer en Frlinge aen deene Tafel zitten, en
Marilje en Badzin aen dandere, drinkende en toebak-rookende. Goulem. KOm drincken wy een kan. Freling. Dat is het dat ik zoek. Goulem. Hoe is het met Mevrou van Holland? isse kloek? Frel. Elk zeyt dat het met haar heel slechjes af sal loopen. Goul. Hoe dat? Frel. Een ider dag is t noch te rug gekropen. Goul. Zis zee-ziek; en de koorts beklemt haar boven dat. Frel. Sy heeft de ziekte van dezee en t land gevat.
Sy heeft.... wat weet ik ook wat haar noch meer mach schelen? Goul. Sy iserqualijk aan: en duyzent drancken deelen
Haar geen gezontheyt mé. Hy vare vry voor man
Die haar geneest. Maer swijg; die lieden komen van
Haar woonplaats af. Maril. Elk houdt haar wonder krank te wezen. Badz. t Is waar; k bezocht haar straks. Maril. Om eeuwig te genezen
Zal men haar een Klisteer van avont zetten doen. Badz. Ik acht sy beezig zijn: Maer kunt gy niet vermoen
Waerom juyft een Klisteer? Maril. Men zeyt sy vol benouwen
Het alles glyen laat, wijl t sluyt-spier niets kan houwen.
Sy neemt wel willig in; maer walgter altijt voor.
En dees Klifseer zet door t slag-poeyer alles door. Badz. t Is sterk. Bestaat het niet uyt loot en uyt salpeter? Maril. k Zou zeggen dat het wel na Boskruyt leek: maer weeter
Al even wel niet van. Badz. Dat is het; maer dit quaat
Besprong haar al te ras. Maril. Men zegt, die pestlucht slaat
Uyt Vrakrijk herwaarts aan. Goul. Ik kan t niet aers gelijcken,
Als ofje t keelgat van den afgront in quaamt kijcken.
[p. 10]