KLUGHT
[Vignet: In Liefd Bloeyend.]tAmsterdam, Gedrukt by Tymon Houthaak, |
Aan de Boertige Leezerinnetjes. |
DIe gewoon zijt niet een Vryer, hoe volmaakt, voorby u vliegende oogen ooit te laten slippen, zonder dit of dat op hem te smalen; schoon gy dezelve meenigmaal, door u liefkoozig, doch geveinst praatje, en minschijnende lonkjes, om u woonplaats houd waaren, tot dat gy hun wen gy haar henglen moê bent, en er hart gestoolen hebt, met spitsvinnige reden afzet, en de deur veur de neus toe klapt (even als Maddeleen donrustige Karstiaan doet) op hoope van een beter te verkrijgen: Ziet vry voor u, dat u fiere en trotze hoogmoet, door zoodanige vreemde kuuren, op t onverzienste, tegen dank, van zoo een ruwe en morzige Meelzak, eer gy t weet, niet besmet, en tot de grondt toe vernedert word. Want
Leert dan, ô preutze Nimfjes, wijl t noch tijd is, en gy niet en weet wat u voor kan vallen, uw straffe gewoonte verandren, uit dit Bakkers Knaapje, dat UE. hier vertoont word door |
Uwen dienstwilligen Dienaar |
MELCHIOR WILLEMS de Ionge. |
PERZONAGIEN. |
Klucht van t |
Karstiaan, en Maddeleen uit. |
Swaantje en Zeverijn uit. |
Guure Geurt uit. |
Gaat dwars voor de deur liggen. |
Geurt komt, met de oogen in de lucht, na Maddeleenen deur, en tuimelt over Karstiaan, die met er haast opspringt, en loopt aan deen zijde, en zeid, terwijl hy weer oprijst, |
Hy klopt zoo lang tot dat Maddeleen op doet. |
Karstiaan, met zijn Gestvaatje met water, uit. |
Hy begint dit te zingen, waar op Ongeduurige Peer uitkomt, die Karste word ziende, en zeid: |
AAnhoort ghy Dochters en Iongmans al Die hier nu zijn vergaart, (105) Luister wat ik u klagen zal, &c. |
Maddeleen, Geurt, Zeyerijn, en Swaantjen uit. |
Karstiaan en Peer. |
Binnen, en voort weer uit. |
Zy gaan aan deen zijde staan, terwijl Zeverijn met zijn Gezelschap uitkomt, dit navolgende zingende: |
ZOo lang als Besje thuis is Zit ik altijd stom, (230) Dat mijn een bitter kruis is; Daar keertz haar eens om Dan ty ik met lieve Klaar Hier of daar, Op een aar, (235) Daar ik weêr van deerste droefheid Tot verhalen kom. |
Zy loopen heur op t lijf. |
Peer en Karsten grypen Geurt en Zeveryn by de kop, Swaan en Maddeleen roepen moort en brandt, waar op de Ratelwacht uutkomt om te scheyen en zeid: |
Op t ratelen van de Wacht loopt Peer en Karstiaan, en Zeverijn met zijn Gezelschap, en de Ratelwacht haar volgende, na binnen; en na een weinig rumoer komt Peer al loopende uit, en zeid: |
Karstiaan uit. |
Zeverijn, Geurt, Maddeleen en Swaantje uit. |
Karste blijft alleen staan, en zeid: |
Thomes-Oom, en Oopje Gerrits, uit. |
Zeverijn, Maddeleen Swaantje, Karstiaan en Geurt uit. |
Thomes en Oopje uit. |
Maddeleen, en Karstiaan hem ontkledende, uit. |
UIT. |