EEr de getrouwe profeet Moses den Ioodschen volcke Goddelijcke wetten voorschrijft, verciert en behangt hy den ingang van zijn heiligh werck met de Godvruchtige voorbeelden der oude aertsvaderen, waer onder Iosef, mede Sofompaneas genoemt, als een heldere starre uitmunt, en verstreckt een zuivere spiegel der eerst verdruckte, maer namaels gekroonde deughd en Godvruchtigheid. Na verloop van zoo veele eeuwen koomt de Hebreeuw op het Roomsche toonneel, en speelt zijn personagie zoo deftigh in t Latijn, dat daeloudheid zich des verwondert, en hy onbeteutert neffens haer magh stand houden; een eere, die allen ouden zelfs niet gebeuren en magh. Hy koomt, gelijck een zon, op met de zonne, en treckt aller leergierigen oogen en ooren tot zich; de oogen met zijn aengebore en onverzierde bevalligheid; de ooren met zijn hemelsche en beslepe wijsheid. Hy voert het woord niet als een hoeder van schapen, maer als een harder van ontelbaere menschen, en een vorst des Rijcks, en leit eerst de grondvesten van zijn kunstigh gebouw, in t gelijcken van zijnen tegenwoordigen by zijnen voorleden Staet; in t aenteeckenen van de grondoirzaeck zijner omsuc- [fol. A2v] kelingen; in t beschrijven van den aerd der Egyptenaeren, en de zwaerigheid van dien benaeuwden tijd, en het middel om die te verduuren; in t beraedslagen om zijner broederen genegentheid t hemwaert te doorgronden, daer het princelijck onderwijs van zijnen zoon Manasses aen gehecht word. Daer na opent en zuivert hy, gelijck een voorzichtigh wondmeester, door scharpe en bijtende artzenye, de vervuilde en stinckende wonden zijner broederen, omze dan te verzachten te zalven en te heelen. Middelerwijl raeckt het volck op hollen, door de onverzaedelijcke geldgierigheid der goddelooze amptlieden, rechte bloedzuipers der schaemele gemeente. Hier zien wy den aenvang en voortgang van burgerlijck oproer, en de bittere vruchten des zelfs, naemelijck, den moord der amptlieden en des gemeenen volcx, het plonderen en verwoesten van Koptos, en het vervoeren der edelen in slaeverny, en de wispeltuurige regeering en jammerlijcke regeerloosheid daer op volgende, met den last om dit door krijghsvolck te dempen, en ordentlijck te straffen. Iosefs voorige wedervaeren, Faroos droomen en gezichten, en den welgeschickten Staet van Egypten, die anders niet en konden op het toonneel komen, worden geestigh in schilderyen te pas gebrogt. Daer op houd Iosef in het byzonder gespreck met zijnen broederen, en bejegentse met een zekere liefelijckheid, ondermengt met zerpigheid, en maeckt zich zelven bekent, en ziende hun aller verslege nederigheid, en waerachtige liefde en getrouwigheid [fol. A3r] tot zijnen vollen broeder, vertroost en omhelstze, en laet van blyschap traenen over hen en Benjamin, en doet alle toezienders zo schreyen en tot water smelten van beweegelijckheid, dat de treurspeelder den wijzen Euripides (die in het harteroeren boven anderen uitsteeckt) niet en durf wijcken. Benjamin toont mede dat hy zijn vaders vreedzaeme lessen niet in den wind en slaet. Endelijck loopt het treurspel vrolijck na het einde, met Faroos geluckwenschen aen Iosef; en de gunste, het goed, en de vryheid, die Iosef voor zijnen vader en broederen, en allen den Hebreen by den koning verwerft; het welck met eenen dieren eed bevestight word: en terstond met de profecye van Salomons huwelijck aen Faroos dochter, en de koomste van den beloofden Messias, zijn vlught voor den tyran Herodes in Egypten, en de beroepinge van Ioden en Heidenen tot het Christelijck geloof, heeft de rolle uitgedient des avonds, gelijckze s morgens begon. Ondertusschen zingen en speelen de reyen der Moorinnen als Engelen Iosefs loflijcke kuisheid, onverwinnelijck in de bloem zijner jeughd, tegens de bekoorlijcke schoonheid van zijns heeren gemaelin, en wat hem te lijden staet, eer hy ter eere geraeckt: hoe letterkunst en zeevaert by die van Fenicien gevonden, wat bedorve tijden daer op gevolght, en van den hemel gestraft zijn. zy zingen oock van den Nijl en zijn eigenschappen, en donzekerheid van des zelfs oirsprong, daer de Egyptische neuswijzen zoo veel winds om breecken, terwijlze nutter zaecken verzuimen: mitsgaders de [fol. A3v] schepping der eerste ouderen, het begin des huwelijx, en het bloedverwantschap daer uit geboren. Boven al blijckt hier Gods wonderbaere voorzienigheid, die de boosheid der blinde menschen buiten hun wit weet te bezigen en te beleiden tot behoudenisse van geheele koningkrijcken, landen en volcken; en wat al zwaerigheid men zomtijds kan verhoeden door de wijsheid van eenen eenigen raedsman. Iosefs onwraeckgierige verzoenelijckheid stelt hem eer onder den Christelijcken doop, als onder de wet der besnijdenisse. Hy draeght zich als een degelijck vorst, en toont dat mogentheid en vromigheid wel kunnen vergezelschapt gaen, zonder dat de regeerder zich aenstelle, als een die van schellemstucken en booze geveinstheid tzaemen hangt. Men hoort hier geen grollen noch beuzelingen, veel min ophitzingen tot weerspannigheid, moorden, rooven, en plonderen; maer de toehoorder word aengemaent tot vrede en vromigheid; de vorst tot rechtvaerdigheid en Godvruchtigheid; de gemeente tot gehoorzaemheid aen God en den koning, en haere wettige overheid. Hier en is niets dat verre gehaelt, opgetoit, of geblancket is, maer de leeringen zijn zuiver gelijck oock de stijl: de schildery is natuurlijck levendigh en gloeiende. Ick hier mede vast in t vertolcken en rijmen bezigh en verruckt zijnde, liet my zomtijds voorstaen, dat Iosef, of in den treurspeelder verrezen was, of dat de treurspeelder Iosefs spoor moest bewandelt hebben. Secretaris Daniel Mostert, en Ioan Victorijn, beide Rechtsgeleerden, boden [fol. A4r] my rustigh de hand. Wy hebben het Latijn niet al te dicht willen op de hielen volgen, noch oock te verre van onzen treffelijcken voorganger afwijcken. Maer of wy hier in de rechte maete houden, dat zal het Groote Vernuft (nu na veele rampen en wederwaerdigheid tot de waerdigheid van koninglijcke gezantschap verheven en verheerlijckt, en met gewightige Rijxzaecken beslommert) kunnen oordeelen, wanneer het zich gewaerdige onzen Neerlandschen Sofompaneas in zijn stamelen te berispen, en hem zoo volmaeckt in Duitsch als in Latijn te leveren, en wy zullen zijn oordeel als een orakel opneemen, en wenschen dat dalmaghtige hem lange spare, en in zijn doorluchtigh ampt zegene met wijsheid en kloeckhartigheid, tot eere van Neerland, vereeniging der geheele Christe wereld, ende genoegen van veel duizend eerlijcke zielen, die hem hartelijcke liefde toedraegen.
t Amsterdam, M D CXXXV, den 1 van Wijnmaend. |