ROSALIA, |
Het Tooneel verbeeld een Kamer, in het Huis van Dorise. Gedrukt voor de Leesgierige. |
ROSALIA. |
DORISE, Rosalia te rug stootende. |
GA laag schepsel: ---- gy veracht mynen raad, dit maakt my uitzinnig; want gy zoud, dien opvolgende, hier in de Stad, en vooral in myn huis, een schat kunnen overwinnen. Uwe deugd (de Duivel verdryve die) zal oorzaak zyn van myne, en uwe ongelukken. ---- Maar gy zult my gehoorzaamen; ---- gy zult u aan de Colonel overgeeven, ---- of ik zal u.....* ROSALIA. Hemel!
ROSALIA. Heb tog medelyden met my.
ROSALIA. Ik kan u onmogelyk....
(zy vat haar aan.) [fol. π2v] ROSALIA. Och! doe my geen leed! doe my geen leed!
ROSALIA. Ongelukkige als ik ben!
[fol. π3r] DORISE. Als t u belieft myn Heer: gy moet haar maar niet ontzien. (zy vertrekt)
ROSALIA. Aan welke onheilen stelt de onbezonnenheid ons niet bloot! Ik ben van den weg der eer afgeweeken. Dat onschatbaar verlies, waar van ik nu al de waarde ken, is niet weder te herstellen. Myn berouw alleen, hoop ik, zal den Hemel en mynen ouden Vader, tot ontferming beweegen. Ja myn Heer, ik heb tegen beiden zwaarlyk gezondigd, (schreijende) te veel, te veel heb ik misdaan. DORVANT, ter zyde. Hoe treft zy my! (tegen Rosalia.) Verhaal my de oorzaak, van uwe kwelling. ROSALIA. Myne ongelukkige liefde voor Cleon, bragt my in dezen elendigen staat. Ik wilde myn minnaar, die, om de ziekte van zyn Oom, van Arnhem naar den Haag vertrokken was, niet verlaaten, te meer daar myn Vader my een gehaat huwelyk met een*[fol. π5r] ander wilde opdringen. Ik vluchte, en kwam hier, in de armen van Cleon, een schuilplaats zoeken. Oordeel of ik welkom was, maar bedenk tevens, wat ik door dit gedrag waagde: hy zou ongevoeliger geweest zyn, om niet.. maar laat ik het overige zwygen. Cleons Oom is hersteld; myn minnaar verlaat my: alles overtuigt er my van; doch myn besluit is genomen. DORVANT, Wat is uw voornemen. ROSALIA. Zoo gy my wilt helpen, dit huis te ontvluchten; naar Arnhem te vertrekken, en my aan de rechtvaardige gramschap van myn vader overtegeeven. Ik heb hem met schande overlaaden, en wil de straf daar voor ontvangen. Hy zou thans gelukkig zyn, indien de Hemel hem geen kinderen had geschonken. DORVANT, Geen kinderen! ROSALIA. Myn vader, voorheen te Amsterdam woonende, wierd door een oneerlyk bankroet bedorven. Ik was zes jaren oud, myn broeder trad in zyn zestiende; hy ver- [fol. π5v] trok met een vriend naar Duitschland, en begaf zig in den Krygsdienst; er zyn agtien jaren verloopen, dat wy niets van hem hoorden; zeg myn Heer, moest ik myn Vader, den braaven Lisimon, over het verlies van zynen waarden Dorvant niet vertroost hebben? DORVANT, ter zyde. Wat hoor ik! Hemel!
DORVANT, willende vertrekken. Ik ben in een oogenblik hier weder. (men hoort van binnen eenig gerucht.) ROSALIA, hem wederhoudende. Och! het is de stem van Cleon! verlaat my niet.! DORVANT. Nu blyf ik. Ik moet hem spreeken. Ga zo lang in deeze kamer.
Wat ontroering gevoelt myn hart! Zou ik my niet bedriegen? Hemel!
DORISE, tegen Dorvant. Waar is Rosalia. DORVANT. Maak slegts zo veel beweeging niet; zy is in goede handen. DORISE. Zeker is zy by u in beter handen, als by hem die haar verlaat, en my geweld in myn huis aandoet; die... DORVANT. Al genoeg daar van. Ga heen. DORISE. Voor u wel myn heer; (tegen Cleon.) maar ik zal u, dit gedrag betaald zetten. DORVANT, terwyl zy vertrekt. Ik u mede, snood Schepsel! Kom Cleon: antwoord my. CLEON. Ik bid u; waar is Rosalia? DORVANT. Zy is wel; zeer wel. Maar wat [fol. π6v] wil uwe verbaasdheid; uwe drift zeggen? CLEON. Gy zult, en moet dit weeten. Ik had voorgenomen Rosalia te verlaaten; ik beken het met dat oogmerk, trachte ik u herwaards te lokken; ik hoopte, dat haare schoonheid, haare verdiensten (ik wist dat gy zulk een vrouw beminde) u in liefde zou ontsteeken. Gy had Dorise, een verbloekt monster onder haare kunne, in uw belang gekreegen; dit oogenblik, dat gy Rosalia zoudt bezoeken, was my bekend, en toen, toen, scheen het, dat een stem uit den Hemel zig aan myn hart deed hooren; dat zy my zeide: wat wilt gy toelaaten, ontaarte! ,, wilt gy een mensch, die zig uit liefde voor u, bedorven, onteerd en by de wereld veracht gemaakt heeft, die om u te blyven beminnen, haar ouden Vader in het graf zal storten, wilt gy die, ongevoelig, aan het verderf overgeeven? Myn hart wierd door dit denkbeeld van een gescheurd. De beminnelyke hoedanigheden van myne Rosalia, vertoonden zig op eenmaal aan mynen geest. Ik gevoelde haare tederheden; en ver- [fol. π7r] beeldde my haar stervenden vader, my te hooren vervloeken, en al stamelende, den naam van Rosalia uit te spreeken. Dit kon ik niet doorstaan. Ik vloog herwaarts, om op myne kniën vergeeving van haar te erlangen. Myn Oom, die ik te vooren alles ontdekt hab, en my als zyn eigen leven bemind, zal myn gedrag goed keuren. Ik kom Rosalia myn hand aanbieden, en haar voor altoos myn lotgenoote maaken; ja, ik wil haar aan haaren vader wedergeeven. Veroordeel my nu myn Heer; maar ik zal myn pligt volbrengen. waar is Rosalia? Ik wil haar toonen, dat de ondeugd geene bestendige eigenschap van myn hart is. DORVANT, met de hevigste aandoening. ô Cleon! hoe edel is uw hart? hoe groots uw berouw! de drift had myn ziel overheerd; maar gy ontwapend my. Ik zou my, in de barning van myne hartstochten, waart gy trouweloos gebleeven, op u, ja ik zou my, om myn voorneemens, op my zelven gewroken hebben. Gewis de Hemel heeft uw hart verlicht, gezegend zy de Voorzienigheid*[fol. π7v] die alles ten besten keert. (Hy treedt in het zy vertrek.) CLEON. Wat wil hy zeggen! wat moet ik denken!
ROSALIA. Cleon! CLEON, zig aan haare voeten werpende. Waarde Rosalia! zie my tot u wedergekeerd, met geheel myn hart tot u wedergekeerd, om u nooit te verlaaten. Het berouw van u beledigd te hebben, overtreft nog verre myne liefde voor u. ROSALIA. Kan ik het gelooven! zoud gy. CLEON, haar met drift omhelzende. Ja, Rosalia! gy zult eeuwig de myne weezen. Wy zullen ons voor de voeten van uwen vader werpen; hem om vergiffenis en om zyne zegen smeeken. Deze vriend zal van ons berouw en van onze blydschap getuigen zyn. DORVANT. Ja Cleon. Rosalia! Dorvant, uw ongehoorzaame broeder; zal zyne bede by de uwe voegen. Zie in my uwen broeder [fol. π8r] Rosalia! ik zal myne traanen met de uwe vermengen. ROSALIA. Wat hoor ik! Gy myn broeder! -- Cleon! Dorvant! wat geluk! myn broeder! omhels my! Cleon omhels my. Myn vreugd gaat al myne kwelling te boven. (Zy omhelzen elkander beurtelings.)
DORVANT, haar te rug stootende. Snoode! die uit laag zelf belang, uwen evenmensch, uwe eigene sexe, erger dan vermoord: die ziel en lichaam bederft; monster! vrees voor uwe straf: zie in haar, myn zuster. DORISE. Zy! kan het mogelyk wezen! Hemel! DORVANT. Roep dien niet aan, onzalige! ROSALIA. Och myn broeder! om mynen wil! om u zelven! ik bid u, geef haar aan haar lot over! [fol. π8v] DORVANT, schellende. Neen: zy moet ten voorbeelde van anderen, gestraft worden, (tegen zyn bediende, op Dorise wyzende) zorg dat die snoode u niet ontsnappe. (tegen Dorise) Ik zal door myne vrienden bewerken, dat gy de onnozelheid niet weder, door geweld, in het verderf zult storten. DORISE, zig voor zyne voeten werpende. Heb medelyden!... DORVANT, tegen de bediende. Ruk haar uit ons gezicht. (de bediende stoot haar buiten.) CLEON. U gedrag is rechtvaardig. DORVANT. En wy, myn waarde Cleon! myn zuster! wy moeten zoo spoedig mogelyk is, vader het leven wedergeeven. Onze misdaad is groot tegen hem geweest; maar het geen geschied is, is niet te herhaalen: alles wat wy doen kunnen, is aan de waereld te toonen, dat, een mensch, overeenkomstig zyne zwakheid, ondeugd pleegt, de verheffing tot de deugd in zyn vermogen, en zyn pligt is. Ja leeren wy onze natuurgenooten, uit ons voorbeeld, dat men, zelfs den schyn des kwaads, moet ontvlieden. |
EINDE. |
Tekstkritiek: |