NA dat de stad van Gornichem veel swarigheden hadde uytgestaen door de vinnige krakeelen tusschen de huysen van Beyeren en Arkel, hadde de heer van Arkel goed gevonden de voornoemde stad met den aenkleve van dien over te dragen aen sijn swager hartog Reynold van Gelder, met vaste beloften dat die altoos soude blijven gehecht aen het vorstendom van Gelder, ende noyt daer van wederom werden afgescheurt, ten ware die weder quame als te voren aen t huys van Arkel. Dit alles niet tegenstaende wist den hartog van Beyeren soo veel te weeg te brangen dat hartog Reynold voornoemd hem de meer-gemelde stad en land van Arkel wederom overliet, de welke hy soo ras niet in sijn geweld en hadde, of liet aenstonts aldaer het prachtige kasteel van de heeren van Arkel (om sijne uytmuntentheyd de kayserlijke burcht genoemt) tot aen de grond toe afbreken, houdende daer en boven heer Johan van Arkel in sware gevangenis. Dit alles speet seer Jr. Willem van Arkel, sone van den voornoemden heer Johan, die door sijn swager heer Johan van Egmond de stad van Gornichem met een aenslag door eenig volk dat sich ontrent de Arkel-poort hadde verborgen wederom bemachtigt. De Hoeckse vloden op het slot dat hartog Willem van de stucken van de afgeworpen burcht wederom hadde doen bouwen. Jr. Willem deed straks de stad met een graft van het slot afgraven, ende vrouw Margriet doe weduwe van hartog Willem, ende in Henegou zijnde, ontseggen. Sy dit verstaen hebbende rukt aenstonts al haer macht te samen, ende komt daer mede met hare eenige doch- [fol. *3v] ter vrouw Jacoba naer Gornichem. Geraekt des avonds op t slot, ende hadde wel geerne de stand aenstonds doen aentasten, maar heer Walraven van Brederode haren algemeenen veld-overste vond beter geraden den dageraed en hare voordere macht in te wachten. Ondertusschen sond vrouw Jacoba in t heymelijk den heere Arent van Leyenburg, drossaerd van Gornichem, tot Jr. Willem, daer sy op verlieft was, hem aenbiddende door een huwelijk tusschen haer beyde al het dreygend quaed te willen stuyten, doch hy geswollen van haet tegen het huys van Beyren, antwoorden liever sich selven het leven te benemen, al met haer te trouwen. Des anderen daegs werd de stad van de Hoeckse hard aengetast, ende van de Kabeljause mannelijk beschermt, tot dat een van de Arkelse hop-luyden, met namen Jr. Willem van Dreuten met vijftien honderd man uyt het gevecht doorgaet, ende door Dalem na Gelderland wijkt. De stedelingen hier door verswakt, kregen de nederlaeg, latende aen hare vyand een bloedige overwinning. Van de Beyerse zijde bleef in t gevecht heer Walraven van Brederode, vrouw Margriets veld-oversten, ende die van binnen den Jr. van Arkel, welkers dood vrouw Jacoba seer beklaegde, seggende rond uyt meer verloren, als gewonnen te hebben. |