Myne Heeren,
UWe gestaadige aan my betoonde vrindschap, benevens, niet alleen uwe byzondere kennis, maar ook genegentheid, tot de digt-kunst, zyn oorzaak dat ik deeze PYRRHUS, door my van het Fransche op het Nederduitsche Tooneel gebragt, met uwe namen, als die van zyne Schermheers, laat pronken. Ik wil niet twyffelen of hy zal UE: in zich zelven volkomen behaagen, dewyl (boven de naam van den maaker, die alleen hier toe genoeg zoude zyn) het zelven, na myn oordeel, geen van de minste Tooneel-stukken is, zynde de geschiedenis (die den Hr: Corneille, myns bedunkens, eenigsints heeft vervolgt op een geschiedenis in de Cassandre 4. Deel. 1. Boek van de Hr: La Calprenede gemelt) vol byzondere toevallen, en (de aanschou- [p. VI] wers tot het alderlaatste in een gestadige nieuwsgierigheid gehouden hebbende) zich op het cierelykste, kortste, en volmaaktste ontknoopende, de sterkste driften in het zelve werkende, en de Tooneel wetten naauwkeurg waargenomen zynde; van myne vertaaling zoude ik zulks nauwelyks durven verwagten, indien uwe heusheid (die niet, gelyk er veel zyn, gewoon is, om het kraaken van een schoen, den dans te veragten) my niet hoopen deed, dat zy het gebrek van t vertaalde, met den overvloed van t oorspronkelyke zal vervullen. In t vertaalen heb ik meer den zin als de woorden vanden Fransman gevolgt, op den voor-gang van veele uitmuntende digteren, die hier in somtyds nog ruimer hebben te werk gegaan, en volgens de onderwyzing van de leermeester der digtkunst.
Nec verbum verbo curabis reddere fidus,
Interpres.
vorders zyn sommige hardigheeden, die by naukeurige kenners voor misslaagen zouden kunen worden aangezien, niet door onkunde ingesloopen, maar hebbe in dezelven het spoor van veele vermaarde digters (hier te lang op aan te toonen) in plaats van lang in t digten te zitten mymeren, gevolgt, dewyl ik zulks van myn zelve niet zou kunnen verkrygen, de digtkunst, met den Hr: Dullaart, (volgens zyn zeggen) alleen als [p. VII] een speel-pop gebruikende, om den ledigen en eensamen* tyd deur te brengen, en nooit een meester of overvlieger in de zelve, denkende te worden, en daar weinig lof voor my meê in ziende te leggen, willende ook, het alle anderen, die van een tegendeelig gevoelen zijn, gaarne gewonnen geven; Ondertusschen al ik deezen mynen geringen arbeid (boven de vergenoeging van t voorgaande) ten hoogsten betaald zien, zoo UE, deeze aanbieding gelieft te ontfangen als een verzeekering, dat ik ben
Myne HEEREN
U.E Toegenegene Vriend en Dienaar
W: den ELGER. |