Drie heldinnenbrieven in de Vaderlandse Muzen-Almanak voor het jaar 1792. Utrecht, G.T. van Paddenburg en Zoon, 1792.
Jacob Eduard de Witte van Haemstede Jr.: van Eduard aan Rozinde.
Anoniem: van Magdalena Moons aan Francisco de Valdez.
E.: Peter de Eerste aam Augustus van Polen.
Gebruikt exemplaar: UBA OK 61-2877, 1792.
[p. 75]
EDUARD AAN ROZINDE
Vergun, dat Eduard het beeld van Julia,
Zo schoon door u geschetst,* nog énen trek mag geeven!
[p. 80]
MAGDALENA MOONS,
DOGTER VAN PIETER MOONS
RAADSHEER VAN KEIZER, KAREL DEN VIJFDEN,
AAN
DON FRANCISCO DE VALDEZ.
SPAANSCH BEVELHEBBER. (a)
Mijn VALDEZ! Moet ik U mijn Held, of vijand noemen?
Zijt gij mijn Minnaar nog, of mint ge uw MOONS niet meer?
Zal ik uw liefde zien, of uwe wreedheid doemen?
[...]
[p. 85]
Gij Helden vinden zult, die, de eerste tot de lesten,
U weêrstand zullen biên, met hun verstaald geweer.
Ik zelfs zal op den muur mij aan hun zijde voegen;
En wagten daar den dood van Uw, mijns minnaars, hand;
Een dood mij dubbel hard, om dat ik met genoegen
Mijn oog liet vallen op een wreedaard, die mijn land
Mijn vriendenstoet, en al, wat waard kon zijn in t leeven
Verwoest heeft, en vernield; geen oor leende aan mijn bee;
Mijn magen heeft geslagt; den burger heeft doen sneeven;
Gelagchen om mijn smart in al dit aklig weê.
Zie daar mijn vast besluit, zo gij niet wilt vergunnen,
Het geen de menschheid, en het bloed hier van U vraagt;
Een beê, die Uwe ziel, nooit zal ontzeggen kunnen,
Zo Gij mij nog bemint, Uw hart mij liefde draagt.
Ach! VALDES! k zal U thans mijn zwakheid niet verbergen:
Gij zijt mij waard, mijn Held! Ach! word tog geen Tijran,
Blijve groot, gelijk voorheen: ik moet dit van U vergen,
Als t eêlste kenmerk, dat Ge of thans, of immer, van
[p. 85]
Uw liefde geeven kunt, aan dit mijn teder harte
[p. 101]
CZAAR PETER DE EERSTE.
AAN
AUGUSTUS, KONING VAN POLEN.
(*) Deeze brief moet verondersteld worden geschre- ven te zijn, ten tijde der overlevering van den Gene- raal PATKUL, aan KAREL DEN XII. Koning van Zweden.
De CZAAR des Moskowiers de schrik der fiere ZWEDEN
Der POLEN vraagbaak, bij het woên der oorlogsdrift
De Keizer, op zijn troon gevest door tegenheden,
Biedt Vorst AUGUSTUS heil, en groet hem in dit schrift!
(5) Hij groet U, Koning! slechts uit eerbied voor Uw zetel,
Maar niet als Broeder, die zijn Broeder hulde biedt;
Hij acht geen laffen Prins, wiens lage ziel vermetel,
Noch t recht der volken noch zijn eigen roem ontziet.
[p. 102]
AUGUSTUS!... blooz!... een ril doet PETERS boezem rijzen;
(10) Verachting vormt den schrik, die door mijne aders beeft;
Elk edel oorlogsman moet voor Uw opzet ijzen;
Is t mooglijk, POLEN! dat deez Vorst U wetten geeft?....
AUGUSTUS!... blooz!... Ja blooz wat vuige plicht verzaking!...
Gij durft noch KARELS toorn, noch zijn geweld weêrstaan:
(15) Hoe?... breekt ge ons eedverbond, om eigen boeïenslaking;
Gij ziet mijn s PATKULS leed, dus onverschillig aan?.....
Ontaarte! moest die Held, Uw ramp ten offer strekken?
Die Held zo waarlijk groot, dat voorbeeld voor t heeläl:
Hij, die op Mavors-veld, kost vrees en angst verwekken,
(20) Moest hij hij lijden, ach! Uw lafheid ten geval?....
AUGUSTUS! nogmaals: blooz en sidder voor mijn woede!
Red PATKUL uit de macht van Lijflands Dwingeland,
Dat Uw geleend gezag mijns Staatsmans hoofd behoede,
Of wacht... ik zweer bij God!... zijn wraak van PETERS hand!
(25) Waar zijn die duizenden, door Menzikof gevangen,
Die ZWEDEN, door mijn heir bij Kalisch overheerd?
Waar zijn die Helden, van verscheiden oorlogsrangen,
[p. 103]
Wier keten Uw triumph ô Ruslands volk! vermeert!..
Waar zijn de Heerens waar de Maderfelds gebleven?
(30) Spreek; waar is Merchal... waar de Veldheer van Tarlo?
Waar Muller, met de bloem van Kiews strijdbre neven?
Waar waait de veldbanier, veroverd aan de Po?...
Waar, laffe AUGUSTUS! zwerft die Ruiterschaar in t ronde,
Dien mijn zeeghaftig heir op STANISLAUS verwon? ..
(35) Op Wisniowskij last naar Polen opgezonden?...
Waar zucht, in t eind, de Held, die al verwinnen kon?
Ik eisch mijn PATKUL: k eisch hen allen van U weder! --
Verzaker Uwer trouw! schoon thans de vrede U vleit,
Schoon t volk een lauërkrans werpt aan Uw voeten neder,
(40) Denk dat U PETER haat en schuwt, in euwigheid! ---
Der Vorsten vleiër stigt ook Urnas zelf voor slaven,
Zijn hand ciment in erts de kruipenste eigenbaat;
Doch, nooit zal t nageslacht diens veinsaards wijrook staven,
Vergeeting treft den Vorst, bij Gode en mensch gehaat!
(45) AUGUSTUS word verlicht, en leer eens Koningswaarde:
Schud af een kluister, die U niets dan onëer baart;
[p. 104]
Eer KAREL, moet het zijn? gelijk een Heer der aarde;
Doch blijv voor t minste U zelf en aan Uw stamhuis waard!
De deugd der Helden kan den Koningen niet baten;
(50) De kroon is louter niets de throon is enkel schijn;
Zodra de Heerschers steeds hun eigen roem verlaaten,
Kan nimmer t Volk gerust op zijne rechten zijn!
Dan, dit dit maakt ons groot doet ons onsterflijk leeven,
Dat niets ons meerderwaard, dan onze plichten zij;
(55) Dat wij den burger recht den Caesars glorie geeven,
En heerschen tot belang, van elke Monarchij!
AUGUSTUS! lever mij t gevangen krijgsvolk weder:
Nogmaals: tracht PATKUL, als mijnAfgezant, te hoên;
Ik acht dien Oorlogsheld, als Staatsman, waardig, teder,
(60) Of vreez dat PETER aan zijne eden zal voldoen!
Zodra mijn vorstlijk hart mag op Uw glorie roemen,
Zodra Ge Uw naam ontheft van Zwedens hels venijn,
Zal PETER, als voorheen, zijn bondgenoot U noemen,
En MOSKOWS Heerscher zal AUGUSTUS Broeder zijn!