[fol. *1r] DE LASTIGHEID DER RYKDOMMENj BLYTSPEL. Gevolgd naar het Fransche van den Heerc d' ALLAINVAL. [fol. *1v: blanco] [fol. *2r] C O P Y E V A N D E PRIVILEGIE. DE Staten van Holland en Wcstvriesland doen te weten: alzo Ons te kennen is gegeven by de tegenwoordige Regenten van het Wees- en- Oude Mannenhuys dei Stad Amsterdam, en in die qualiteyten te samen Eygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, datzy Supplianten eenige Jaarenhadden gejoŸisseert van 't Octroy of Privilegie by hen van Ons op den ij. May 1714, geobtineert, waar by Wyaan hun Supplianten goedgunstelyk hadden geaccordeert, en geošroyeert, om, geduurende den tra van vyftien doen eerst agter een volgende Jaaren de Werken, die ten diende van het Toneel reets waren gedrukt, en van tydtot tyd nog verder in het licht gebragt, en tenToneele gevoert zouden mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uytgeeven ende verkoopen, en bevonden dat de Jaaren, by 't voorla. Octroy of Privilegie genoemt, op den iz. May i72o,stondenteexpireeren'j ende dewyle zy Supplianten ten meestendienstevandenSchouburg, Ēraar van hunne respective Godshuyzen onder andere mede moeten worden gefustenteert, de voorengemelte Werken, zoo van Treur spellen. Blyspellen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, cn teu Toneele gevoert zyn, of in toekomende gedrukt, en ten Toneele Sevoert zouden mogen werden,geerne alleen, gelyk voorheen, zou. en blyven drukken .uytgeeven en verkopen, ren eynde dezelv* Werken door het nadrukken van andere haar Luyster, foo in taal, als in spelkonrt, niet mogten komen te verliefeu, en dewylen fulx haai Supplianten na de expiratievan 't bovengemelte Odtroy, niet gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haartot Ons,onderdaniglyk verzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwalitey ten voorfz. geliefden te verleenen, prolongatievanhet voorfz. Oftroy of Privilegie, om de voorfz. Werken, zoo van Treurfpellen, blyspellen, Klugten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen, en ten Toneele te voeren, den tyd vanVyftien eerstkomende.enagtereenvolgendeJaaren .al leen te mogen drukken, en Verkopen, of te doen drukken, en verČ kopen, met vetbod aan alle andereopleekere hoogePeene by Oni daar tegens te Statueeten, SOO IS 't, dat Wy, deSaake .ende't voorfz, verzoek oveigemerkt hebbende, ende geneegen weezende lei bede van deSuppliantenuytOnze regtewetenfehap, Souverainc Magt ende Authoriteyt,defelvc Supplianten geconfenieeit, geac- [fol. *2v] cordeert, en geoct royeert hebben, confenteeren .accordeeren, en o&ioyeeien haar by deezcn, dat Zy,geduurendedentyd van Vyttien eeist Agtereenvolgende Jaaren, de Werken, die ten dientten van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog ver der in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen wei den, in dier voegen, als zulxby de Supplianten isverzogt,en hiet rooren uytgedrukt staat, binnenden vootfz. Onzen Landen alleen zullen mogen Drucken, doen Drucken, uytgeven ende verkopen, verbiedende daarommeallen ende eenen ygelyken dezelve Werken, in 't geheel, ofte ten deele te Drucken, naar te Drukken, te doen Naardrucken te Verhandelen, of te Verkopen, ofte eldersNaarge. drukt binnen den felven Onzen Landen tebrengen, uyt te geven ofte Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nage drukte, ingebragte, verhandelde ofte verkogte Exemplaren, ende een boete van drieduylend guldens daar en boven te verbeuren, te Appliceeren een derde part voor den Officier, die deCalangedocn zal, een derdepart voor den Armen derplaatzen daar het Calusvoot vallen zal, ende het resteerende derdepart voor de Supplianten, en de dit t'elkens zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agterČ haalt, alles indien verstande, dat Wy de Supplianten met dezen on zen Octroye alleen willende gratificeeren tot verhoedingevan hunne schade door het Nadrucken van de voorsz. Werken, daar door in geenigen deele verstaan, den innehouden van dien te autoriseeren, ofte te Advou‘ren, ende veel min dezelve ouder onze protexie ende bescherminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie te geeven, nemaar de Supplianten in cas daar inneietsonbehoorlyks zoude infiuren, alle het zelve tot hare Laden zullen gehouden weezee te verantwoorden, tot dien eyndewelExprefielykbegeerendeČ datby aldien zy dezen onzen O&royc voordezelve Werken zullen wil len st ellen, daarvangeenege•bbrevieerdeoftegecontraheerde mende geheel,enzondereenige omili•e daarvoor tedrucken.of tedoen druc ken, ende datzy gehouden zullen zyn, een Exemplaar vandevoorfz. werken, op Groot Papier, gebonden en welgeconditioneertte brengen in de Bibliotheek van onze Universiteyt te Leyden, binnen den tyd van zes weeken, na dat zy Supplianten de zelve Werken zullen hebben uyt te geeven, op een boete van zes hondert guldens, na expiratie der voorsz. zes Weeken, byde Supplianten re verbeuren ten behoeve van de Nederduytse Armen van de plaatsalwaardeSupplianren wo nen; envoorts op peen* van met 'erdaadversteeken te zyn van het eftet• van deaen Ottroye. Dat ook de Supplianten schoon by het ingaan van dit OŽtroy een Exemplaar gelevcrt hebbende aan de voorfz, Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy gednurende dentyd van dit Oftroy defelve Werken zouden willen herdrucken met eenige ver meerderingen of anders, hoe genaamt, of ook in een ander for maat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van de gemelde Werken Geconditioneert als vooren, te brengen in de voorsz. Bibliotheek, binnen defelve tyd, en op de boete en penaliteyt, alt voren. Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzen Consente ende O&royc mogen genieten, als naar behooren, Laden wy allen ende [fol. *3r] zullen mogen maken gehouden wezen, hetzelve Octroy in *t eenen ygelyken, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van den inhouden van dezen doen, Laten, ende gedogen, Rustelijk, vredelijk, ende volkomentlijk genieten ende gebruyken, cesserende alle belet ter contrarie. Gegeven inden Hage, onder onzen Groten zegele hieraan doen hangen op den zevenentwintigsten Mey.in 't J aai onzes Heeieende Zaligmakers duysend zevenhondert agtentwintig, J. G.V. Boetzelaar.?? Onder stond, ter Ordonnantie van deStaten, was getekent WILLEM BUTS, Lager stond. Aan de Supplianten zyn, nevens dit Octroy, ter hand gesteltby Extraft Authenticq, haar Ed. Gr. Mog. Reiolutien van denzS.Juuy, 1715, en 30. April, 1728, teneinde om zig daarnateteguleercn, DeREGENTEN van het Wees- en Oude Man henhuis hebben in hanne voorsz. qualiteit, het Recht der bovenstaande Privilegie, alleen voor den tegenwoordigen druk, van de LASTIGHEID der RYKDOMMEN; Blyfpel; vergund aan Izaak Duim. Ia Amsteldam, den lo*n Stort t 1739. [fol. *3v] AAN AAN DEN LEEZER. Dc Blyspellen van het Oude Italiaansche Too^ neel, zyn veel verschillcndc met die van het Nieuwe: dewyl de voorwerpen van het Oude, meestendeele bestaan, uit allerhande Potfn, bedriegeryen en dikwils teegens de reeden ilrydende onderneemingen: daar de voorwer pen van het Nieuwe, in tegendeel zeer vernandig en geestig zyn, en wel voornamentlyk bestaan, uit veele scherpzinnige vragen en antwoorden; waar in dit Blyspel niet weinig bo ven veele anderen uitmuntende is; waarom het my in het leezen en naderhand zien vertoonen, zo heeft behaagd, dat ik my voelde aangeprikkeld om het zelve in Nederduitsche vaarzen over te zetten. Sommigen zullen zonder twyfel niet goedkeu ren, dat men in dit Blyspel een God ten Tooneele voerd 5 doch hier in wil ik hen alleen voorkoomen , met de woorden van den Franschen Autheur, de Heer d'Alla1nval, die in zyne Voorreeden zegt, dat men zich moet ver beelden dat het Spel in AthŽne speeld. Ook is dit een invoering die het zelve zeer veel tot sieraad verstrekt. [fol. *4r] Verders hoope ik, dat ik myn tyd en arbeid niet onnut besteed zal hebben: maar dat dit myn Werk den Aanschouweren en Leezeren eenigzints zal behaagen; in welke verwagting ik U.E. zegge Vaar wel. J.J. [fol. *4v] VERTOONERS. PlUTUS, de God der Rykdommen. Midas, een Pagter. Mevrouw Midas. PAMPHILES, een Officier, Zoon van Midas, Minnaar van Florise. Chrisantes, Vader van Florise. Florise. Minnareffe van Pamphiles. Fil•pyn, een Tbuinman, verliefd op Cblo‘. C h L o ‘, een Boerin, verliefd op Filipyn. Trivelyn, Knecht van Pamphiles. B R i a r e'e s, een Procureur. Een Kleere maker. Zin Jongen. S o s i a, Lakei van Mevrouw Midas. Gevolg van Plutus. Danssers en Zingers. Het Spelfpeeld in AthŽne, voor btt bttU yan Filipyn. [p. 1] LASTIGHEID DER RYKDOMMEN; B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL Het Tooueel verbeeld een straaf.aan bet einde van dezel ve ziet men eenige Boomen, met de Hut van Ftlipyny en aan de eene zyde een groot Heeren Huis. Trivelyn, gelaatJl en gefpoort, een Zweep in zy* band, en een lange Degen op zyne zyde. k kan niet meer! och! och! hoepynigd my de milt! Ik ben gerabraakt, ik ben lam, ik ben gevild: De dorst, de honger, vaak, vermoeidheid, al les plaagdme. Jou kleine Gaauwedief, š Cupido! jy jaagdme. De droes moet jou en jou verliefde, met hun kwaalen, De Vrysters, ja my zelf en aU' de Paarden haalen. Hygeeft twee Spoorjlaagen en een/lag met de zweep. Ai ... 'k meende dat ik daar myn nek gebrooken had; 'k Dacht dat ik noch op dat verbruide Postpaard zar . [p. 2] En wist niet dat ik reeds te AthŽne ben gekoomenj Myn arme geest verdwaald: 't is of ik leg te droomen; 'k Heb in zes Maanden, dat myn Meester heeft bemind, Geen rust gehad: maar nagt op nagt, gelyk ontzind, Dan Serenades, dan wer Saals; wie zou niet vreezen? Was 't dan noch niet genoeg, een Officier te weezen? En daar by Zoon te zyn van zulk een ryken Haan', Om in het korte een knecht te doen aan 'traazen slaan? Moest juist de Minnegod, hem in zyn' netten lokken? 't Is nu een Maand, dat wy van 'tGarnisoen vertrokken; 'k Dagt daar te flaapen buiten alle zorg en nood: Maar was 't wel mopg'lyk, dat ik eens myneoogen floot? 'k Moest altyd by zyn bed, en in zyn kamer, flaapen; Op yder oogenblik, terwyl hy lag te gaapen, Riep by my. Trivelyn! hei Trivelyn! staop. Zie of het dag word; en dat met een dolle kop. Had hy noch reeden om zich zeiven te beklaagen, 'k Zou al die bruijery, met veel geduld verdraagen; Maar neen, zyn Minnares bemind hem, en myn Heer Chrifantes, stemd het toe: wat duivel wil hy meer . .. " Dit alles kan myn toorn en gramschap, zo ontsteeken . . . Maar, laat ons dit in huis, op een Bouteille wreeken. TWEEDE TOONEEL. ; PAMPHILES, Trivel yn. HPamphiles, van tinne*. ei.' Trivelyn! Trivelyn. Myn Heer . . . daar roept myn dolle baas. PAMPHILES. Hei! Trivelyn! Trivelyn. Myn Heer . . . wat maakt hy een geraas. PAMPHILES Waar zyt gy Schobbejak? hoe is 't? kund gy niet spreeken? [p. 3] TrivslykČ Myn Heer, hier ben ik. PAMPHILES. : Schelm 1 'k zal u de beenen breeken.' 't Is ruim een uur, dat ik myn zelven heb vermoord Met u te roepen ... hoe! gelaarsd en noch gcfpoord? Trivelyn. Myn Heer, ik zal... PAMPHILES. Neen, Guit: 'k wil dat gy zo zult loopcn. Naar uw gewoonten, hebt gy u weer zat gezoopen . Trivelyk. 'k Heb immers aanstonds't Paard eerst na de stal gebragt; En gy weet zelve wel, dat ik, fints gist'ren nagt, Toen wy van 't Regiment vertrokken, tot op heeden 't Steeds met een holle maag myn lyf heb doorgereeden. PAMPHILES. Verrader! 'k raade u noch te klaagen in dees staat: Ga voort; 'k wil dat gy straks na Heer Chrifantesgaat^ En aan de aanminnige Florise zult doen weeten, Dat ik te AthŽne ben gekoomen. i Trivelyn. ć Zonder eeten? Maar Heer, vergist ge u niet? den dag komt naauw'lyks aan, En al de waereld is noch pas na bed gegaan. Wy en de Uilen zyn 't alleen maar die hier waaken. PAMPHILES. Geen tegenfpreeken; vlieg, en wil dit marren staaken: Maar laat niet na, zo gy die schoone zelve spreekt, Met haar te toonen hoe myn liefde steeds ontsteekt, En doet baar een getrouw verhaal van aU' de plaagen, Die 'k om haar arzyn moest gevoelen en verdraagen; Verzeeker haar ook wel, hoe dat ik steeds met vreugd, My met het denkbeeld van die Schoone heb verheugd. En dat ik nooit ontbrak, met u van haar tc spreeken. Ga, 'k zal op 't spoedigst' by haar zyn. [p. 4] Trivelyn. 'k Zal niet ontbreekenri• Dank zy den Hemel! 'k zal niet langer zyn geplaagd; Het is het Huw'lyk, dat hem herwaards heeft gejaagd j En een geneesdrank van dat foort, na myn gedagten, Kan de allerfelste brand, in korten tyd verzagten . . . Maar ymand zingd. Wat 's dit? na 'k merk, is 't Filipyn . ., DERDE TOONEEL. Tri vel yn, Filipyn, zingende. H Trivelyn. y is het zelf. FILIPYN. Dat lykt een vreemd Figuur te zyn Trivelyn, lacbcbende. Ha, ha, ha, ha! hy schynd voor myn gewaSd te vreezet FILIPYN. Indien gy naderd . . . Trivelyn. Hoe! kend gy roy niet? FILIPYN. Kan 't weezen? Ben jy daar, Trivelyn? myn vriend . . . Hy wil bem ombelzen: maar ziende zyn delgen y looft by weir agterwaards. Maar zagt, sta pal; Leg eerst je deegen af, zo 'k u omhelzen zal. Trivelyn. Zie daar. FILIPYN. Myn beste maat! wanneer ben jy gekoomen? Trivelyn. Zo aanstonds, en na 'k merk heb jy 't noch niet vernoomen. FILIPYN. Ben je altoos even droog van keel? [p. 5] Trively n. š Ja, altyd. En jy? als eertyds? noch zo vrolyk, zo vcrblyd? Filipyn, springende. Ja, altyd eveneens; 'k weet van geen pyn noch smarte.' Dat ik u andermaal omhels. Trivelyn. Van gantscher harte. FILIPYN. Hebt jy jou wat vermaakt op reis? Trivelyn. Dat gaat wel aan; Maar 'k zal je dat hier na verhaalen. 'k Moet nu gaan,' En doen een boodschap:'k zal met een'myne oude vrinden, In onze Herberg gaan bezoeken. FILIPYN. 'k Zal je vinden: *k Moet eerst myn Chlo‘ gaan begroeten, en daar na Kom ik je by. Trivelyn. 'k Ben voort weerom: vaar wel, ik ga.' FILIPYN. Je moet je Jpoeden, want ik meen niet lang te wagten. Trivelyn. 'k Vrees Is te beny‘n: Plutus voorkomt uw geneugt, Gy zult steeds een leeven ly‘n, Gevolgd van vreugd op vreugd. EEN STEM. Ons lot is te pryzen, Zo Plutus ons bemind; All' 't Aardry k wil ons eer bewyzen; Als gy bevind. TWEE STEMMEN. Filipyn, uw Lot, &c. Hier word wederom gedanfi. PLUTUS. Nu Filipyn, vaarwel, en blyf my steeds getrouw,' Geef my van 't geene ik doe, in't minst geen naberouw j Zo zal ik u in 't kort weer nieuwe weldaan schenken. FILIPYN. Ik wensch je goeijen dag, Heer Plutus, 'k zal 't gedenken. . 2 Myn allerwaardste schat, och! och! wat ben ik blyd, Dat ik je heb: maar 'k ben toch evenwel vol spyt, Dat ik aan Plutus heb gezegt, zo zonder vergen, Dat ik het aanstonds in myn Thuin zou gaan verbergen: Indien hy zelve eens kwam, en nam het weg . . . maar zagt 1 Ik weet wat ik zal doen: ik heb my al bedagt. Ik zal het liever in myn kelder gaan begraaven. Och! och! myn lieve schat! wat hcbje schoone gaaven! Einde van bet Eerfie Bedryf. [p. 27]

TWEEDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

PAMPHILES, FLORISE, TRIVELYN.

PAMPHILES. Myn schoone, neen, 't is tny onmogelyk, de smart, Die 'k om uw afzyn steeds was lydende in myn hart, U uit te drukken. Flor ise. Ach! Pamphiles, tfl' de pynen Die ik gevoelde, doen my de uwe klaar verschynen. PAMPHILES. Dat Trivelyn den staat waar in ik was u zegt.: Trivelyh. 6 Ja, Mejuffrouw, het is waar, hy spreekt opregt; Men nam myn Meester voor een gek. PAMPHILES. Schelm! is dat spreeken? .; Wat valt het wreed, wanneer een hart in liefde ontsteeken, Zich ziet verwyderd van het voorwerp zyner min; 'k Vond nergens geen vermaak, noch rust, myn Engclin! T R1VELT N. Wat dat aangaat, ik kan 't getuigen te allen stonden: Want all' de Dames, die in 't Garnizoen zich vonden, Die waaren na myn Heer, als dol: indienje wist, Met wat maniertjes, met wat zwier en met wat list, Zy by hem kwamen, 6! je zou het nooit vertrouwen: Maar hy heeft zich niet eens verwaardigt haar te aanschou- Hetfpeet my zeer,'k had in haar Meisjes groote zin; (wen. Zy sturven van verlangst, om met my van de Min . . . PAMPHILES. Indien Heer Trivelyn een eind gelieft te maaken, Zal ik eens spreeken. [p. 28] Tri•elyn. Dat 's myn dank: 'k beply t Zyn zaaken „ . I PAMPHILES. Hoe! noch al? . . . ach! myn lief! wat leet zou my geschifin, Zo 'k door myn afzyn, wer belet wierd u te zien. FLORISE. Ik bid u nooit van die vcrwydering te spreeken, Dewyl daar in voor my zo veel gevaaren steeken, Dat ik de vreugd, die *k voel in u te zien, vergeet: Waar wat 's het oogmerk, dat u by my komen deed? ^Pamphiles. Myn oogmerk is, u van uw Vader af te vraagen, Hem aan te dringen, dat het hem toch mag behaagen, Myn min te kroonen. . . maar wat 's dit? gy schynt ontsteld. Wat moet ik denken? 'k bid, ei zeg my wat u kweld? Mishaagd, u dit? zoud gy my dan niet mer beminnen? FLORISE. Kend gy my noch zo liegt? geloofd gy, dat myn zinnen, Tot die verandering bekwaam zyn? neen, bedaar, 'k Blyf steeds de zelve . . . maar ... PAMPHILES. Voleind . .; Trivelyn. Zie daar een maar, Die ons voorzeeker wer een kwaade pots zal speelen. PAMPHILES. Die twyfeling, bedroefd myn ziel in allen deelen. Florise. 'k Vrees dat myn Vader ons zo ligtelyk de hand Niet bieden zal. PAMPHILES. Helaas! dat gaat my aan 't verstand! Heeft hy u iets gezegt? ik bid, myn uitverkooren, Waar is uw agterdocht toch op gegrond? laat hooren? FLORISE. 'k Ben zonder reden ligt bekommerd: maar 'k bemerk, [p. 29] Dat zedert een'ge tyd, myn Vader altyd sterk Van geest vervoerd is;'tschynt ofhy zich wil bedwingen Van u te spreeken. ach! zo hy m' eens op wou dringen, U niet te zien? PAMPHILES. Zoud gy dat:toestaan zonder smart? FLORISE. Wat zoude ik doen? PAMPHILES. Beloof ten minsten, dat uw hart My steeds beminnen zal. Florise. Ik zal myn trouw nooit krenken. Misschien is ons geluk veel grooter dan wy denken. Gelei my wederom na huis. Ik zal daar na myn min uw Vader doen verstaan; 'k Zal door myn traanen en gebeeden hem beweegen ^ Ja niets ontzien, maak ik hem flegts tot my geneegen; Gelukkig, zo 'k daar door verzeekerd weezen mag, Van u, myn Schoone, te verkrygen... . Tri vel Yn. Goeden dag. Wat zyn zy nu in 'tnaauw: hoe drommels zal 't daar stinken Maar 'k meen met Filipyn eens helder te gaan drinken. Daar is hy. . . TWEEDE TOONEEL. Trivelvn, Filipyn, komende uit vjn buit, dat by zorgvuldig toefluit, zeer droevig met zyn boed in de oogen op bet Tootieel. PAMPHILES. Kom, laat ons gaan: [p. 30] Trivelyn, ma bem tocloopeude. Filipyn, myn vriend. FilipYn. ć Dien lompen beest I My dunkt dat jy altyd wel vrolyk bent van geest. Trivelyn. Hoe!.,. Filipyn. Ga maar heen. ć dien Schurk . Tri v e l y n. Ik wil eens met je drinken. Filipyn. Ik heb geen dorst. Trivelyn. Kom, kom, wy zullen famen klinken; 'k Weet Zulke lekk're wyn. Filipyn. Ik drink nou anders niet Als water. Trivelyn. Zo je wist, hoe helder dat ze ziet. Filipyn. Ga jy ze drinken, en laat my hier maar met vreeden. Trivelyn. Hoe ben je zo verstoord? jy die, niet lang geleeden, Zo vrolyk waard? Filipyn. 'k Wil zyn gelyk het my behaagd: 't Is zo myn wil. 'k verzoek datjy my maar nietplaagd? Tr i vel yn. Hoe! word je kwaad?dat is voor jouzoveelteflimmer j Word dan wer goed, wanneer 'c je blieft Filipyn, alleen. Wie hoorde 't immer.:, 't Schynt dat men altyd met die snaaken drinken moet Als 'c hen geleegen komt: dat vind ik waar'lyk zoet! [p. 31] 't Is of men niet als om die dingen heeft te denken; Ik geef veel om zyn wyn! hy zou maar altyd schenken, En houwen my z— op; 't zou weezen, Filipyn, Op je gezondheid, ha! dat is eerst lekk're wyn! Dat gaat je voor; met al myn hart; op je Beminde; Toe lullig; wakker aan; kom;drink dan; laatje vinden Hy zou my schenken tot ik dronken was en zat, En komen dan daar na en nemen my myn schat. DERDE TOONEEL. FlLlPYN, ChLo‘. GChLO‘. aauw, Filipyn, kom gaauw. Filipyn. Wel nou, wat zel het weezen? ć Daar heb je de and're weer, ik ben nooit zonder vreezcn. CHLOč. Ik heb u wel een uur gezogt. Ik ben zo bly Dat ik u vind! 'k ben in uw Thuin geweest: hebt gy Daar nier gewerkt? Filipyn, koeltjes, o Neen. CHLOč. Kom, wil n iet langer draalen j Ga schielyk met my. Filipyn. Waar na toe? Chloš. Ik kom u haalen By GalathŽ; 't is haar geboortedag van daag: Daar zyn Violen, en zy danffen; 'k wou zo graag Met jou ook danffen,toe? kom gaauw en wil u spoeijen? . . . Doet u dat geen pleizier? Filipyn. 'k Zou myn te veel vermoeijen [p. 32] Ga jy 'er als je wil. .. Ik heb van daag geen lust Tot danffen. CHLOč. Waarom niet? wat maakt u ongerust? F i L i F y N j loopt mank. 'k Ben mank. CHLOč. Dat spyt my zeer ... dat komt ligt van uw springen. 't Is niemendal. . . kom ga maar me . . dan zult gy zingen... FilipyČ, [preekt verkouwen. Ik ben verkouwen . . . hem . . . CHLOč. Verkouwen? kan 't geschin!... Ga evenwel maar me? wy zullen de and'ren zien; Gy kunt u noch zo wat verheugen, onder 't praaten. FILIPYN. Ik heb geen tyd, vaar wel. ChLo‘, bem weerboudende. Hoe! wilt gy my verlaaten? Myn lieve Filipyn 1 of ziet gy my dan niet? Ik ben uw Chlo‘, kyk. . Filipyn. Ik weet wel hoe je hiet. CHLOč. Hoe! zoud gy, zonder my een eenig woord te zeggen l Zo heen gaan • kan het zyn? moet ik zo agter leggen? Filipyn, vinnig. Wat duivel, wil je dat ik zeggen zal? . . . CHLOč. 't Geen gy My altyd zyt gewoon te zeggen: dat gy my Heel mooy vind, en dat gy my eeuwig zult beminnen. Filipyn. Dat zelfde liedje, kan ik altyd niet beginnen; Ik heb je dat wel mŽŽr als duizendmaal gezegt. Chloc. [p. 33] CHLOč. Wel zeg het my noch eens. hoe komt gy nu zo flegt? Myn waarde Filipyn; het kan my z— bekooren, Die zoete woorden uit uw lieve mond te hooren . . . Ik bid u doet my dat pleizier nog eens? ... Filipyn. Wel aan: 'k Bemin jou eeuwig: je bent mooy: nou is 't gedaan; Steld je dat nou gerust? CHLOč. Daar 's iets dat u moet kwellen. Myn Filipyn, myn lief! wat mag u zo ontstellen? Ei open toch uw hart aan Chlo‘, die u mind? Gy weet dat gy.by haar altyd vertroosting vind; Gy zult bevinden, hoe uw leed haar gaat aan 't harte. Ik bid u, Filipyn, vertrouw aan my uw smarte? Filipyn, onverduldig., Och! . . . Chlo‘ ga maar heen, en laat my hier met rust; Ik zal je dat daar na wel zeggen: 'k heb geen lust; Ik heb wat in myn hoofd . . . je doet my niet als plaagen. . . CHLOč. Ik ga dan Filipyn, wyl ik u kan mishaagen; Ik zie,gy wenicht my reeds hier verr' van daan tezyn; Ik kom u strak wer by. vaar wel, myn Filipyn... Nou zeg my dan, vaar wel. . . Filipyn. Vaar wel, vaar wel . . . CHLOč. Kan 't weezen! De smart van Filipyn, maakt my vol angst en vreezen; Heb ik hem, zonder dat ik 't weet, ook iets misdaan! VIERDE TOONEEL. ZF1 L 1 P y N, alleen. (gaan? ou 'knou wer werken gaan, of zou 'k niet werken C Wat [p. 34] Wat drommel zal ik doen? 't is wel om te verveelenf De dieven zullen my gewis myn Scbat ontsteelen Indien ik ga: 'k heb ook in 't werken niet veel zin; 'k Blyf liever in myn huis, en laat daar niemand in..; Maar evenwel, hier zyn veel van die zotte lieden, Die alles wat men doet, doorsnuff'len en befpieden: Indien ik nou niet werk, zo zullen zy alweer Gaan zeggen, Filipyn beploegt zyn Thuin niet mer; Die was't nochtans, die hem voordeezen plag te voeden. Waar of hy toch van leefd? dat kan ik niet bevroeden. Hy heeft gewis een schat. Zyn stem verheffende. Je liegt, 'k heb niet een beet Verstaje? och! my dunkt dat ieder een het weet; De menschen zien my aan, en elk schyn t my te groeten . . . VYFDE TOONEEL. Chrisautes, Filipyn. Chrisantes, ter zyde, terwyl Filipyn in Dgedagten /iaat. aar zie ik Filipyn, als ik hem kom te ontmoeten l Word ik door duizenden van knagingen verscheurd. Het is nu vyftien jaar, wanneer het is gebeurd, Dat ik van zynen Oom in Africa gestorven, Voor Filipyn zyn Neef, heb onder my verworven j Een reedelyke Schat, die hy voor hem bewaard, En na veel moeite en zorg daar had by een vergaard: Doch een verwarring die toen voorviel in myn zaaken, Belette my tot noch, dien Schat my kwyt te maaken: 'k Gevoel ook fints dien tyd geen rust in myn gemoed: Maar om ten deele het verwyt te zien verzoet, Waar van ik nagt en dag word in myn zielbestreeden, Zal 'k met myn Dochter hem in't Huwelyk doen treeden... Uw dienaar, Filipyn. [p. 35] FlLlPYN, met verwondering. ćUw dienaar Filipyn! Myn Heer Chrifantes, ik zal steeds den uwen zyn. Chrisantes. Hoe vaard gy al myn vriend? . FlLlP TČ, ć Myn vriend! 'k begin te beeven . . . Heel wel, maar arm. Chrisantes. Ach!u te zien doet my herleeven; Gun dat ik u omhels? ', . Flf.IPTK. Ai, ai, ai! Chrisantes. Hoe! wat 's dat? Heb ik u zeer gedaan? Fili p yN. — Neen. ć na dat ik 't vat j ' Geloof ik dat hy my omhelst, om my te smooren. Chrisantes. Wat zegt gy daar? Filipyn. 'k Zeg dat ik arm ben, en Chrisantes, Laat hooren. Filipyn. En dat je my omhelst. Chrisantes. Is 't aars niet? welk een praat* Maar waarom kom ik hier? ik wed dat gy 'c niet raad. Filipyn. ć Maar al te wel . . . 'k wou hy zyn beenen had gebrooken! ć Hy heeft een goeije neus, hy heeft gewis gerooken, ć Dat ik een Schat heb . . . Chrisantes. 'k Heb u altoos ter bemind . . . Ca Fi. [p. 36] FlLlPYN. En ik haat jou, gelyk de Pest. Chrisantes. Wyl 'k u bevind Zo'n eerlyk Man te zyn. Filipyn. Myn Heer, gy zyt bedroogenj 'k Ben een elendigen. Chrisantes. Zo wys.. . Filipyn. Dat is gebogen.' Chrisantes. Zo goed . .. Filipyn. .... Vergeef my dat? gy zyt vergift, myn Heer. Chrisantes. Zo Filipyn, bem de mond toeboudende, (mer... N een,neen zeg ik, neen;zwyg stil, spreek maar niet ćDe duivel mogt de vent wel aanstonds komen haalen, ć Die zoete woorden vrees ik ryk'lyk te betaalen. Chrisantes. Maar 'k bid u hoor my, neem een ogenblik gedult? 'k Weet Filipyn, dat gy 't u niet beklaagen zult. Filipyn. Wat wil je zeggen? Chrisantes. Dat ik u een Vrouw wil geeven. Filipyn. Hoelmy een Vrouw? wat quaad heb ik toch ooit bedreeven, Dat jy my zulk een (legt geschenk wilt doen? Chrisantes. Zagt, zagt: Gy weet niet welk eŽn Vrouw ik u heb toegedagt. Gy kent my? [p. 37] FlLlPYN. Ja. ć maar 'k wou dat ik jou voor myne oogen," Nooit bad gezien. Chr ISA NT ES. Heel wel. zo weet gy myn vermoogen? F I L I P Y N. Hoe! jou vermoogen? Chrisantes. Ja, myn goederen. FlLIģTN. Naar men zegt, Hebt gy 'er veel: maar raakt dat my? wel dat komt liegt, Chrisantes. Geduld, geduld, kent gy myn Dochter? . . een verheeven En schoone Juffer, my gelyk? FlLlPYN. 'k Heb van myn leeven; Geen schoone Juffer, die na jou gelykt, gezien. Chrisantes. Dat kan, indien gy wilt, zo daadelyk geschin. Filipyn. 'k Ben na die koopmanschap niet nieuw. Chrisantes. Maar gy moet denken } Dat zy het is, die ik u tot een Vrouw wil schenken. Filipyn. Jou Dochter, zegje? Chrisantes. Ja, myn Dochter. Filipyn. Haar, aan my? Chrisantes. Ja zeg ik; ja, aan u, aan u. . Filipyn. Na 'k merk, zoek jy Hier wat telachchen: maar 'k zou jou, met my, niet raaden [p. 38] Te spotten; hoe! een Man met Schatten overlaaden . '. I Chrisa n te s. Ik met u spotten? neen, geloof my Filipyn, Ik (preek opregt, het is de waarheid, en geen schyn. Filipyn. Zo je niet spot, ben je gewis beroofd van zinnen, Ja stapel gek, om zulk een daad te gaan beginnen: Je Dochter geeven aan een armen Man? kan 't zyn? Weetje met wie je spreekt, myn Heer?'k ben Filipyn. Chri sa n te s. Myn Dochter heeft genoeg om ryk'lyk van te leeven. Filipyn. ć Myn lieve Schat, men zoekt je een and'ren Baas te gee- Chrisantks. (ven . . . 'k Had haar gelyk verloofd aan zeek'ren Officier: Maar wyl ik merk aan zyn te groot e pragt en zwier, Dat hy haar in het kort zou ongelukkig maaken, Zal 't beter voor haar zyn dat Huwelyk te staakn, En haar te geeven aan een eer'lyk Man, als gy, Die weet dat hy alleen gelukkig word, door my. Filipyn. Wil aan dien Officier, jou woord maar liever houwen^ En wees zo gek niet datje haar met my laat trouweri; Denk dat ik arm ben. Chrisant es. Maari..gy zyt weer ryk van deugd: Ik weet, myn Dochter zal daar šver zyn verheugd; U t' zaam te trouwen, is aan haar een Schat te geeven. Filipyn, loopt rondom bet TooneeU Een Schat? och! help! sta by! 'k ben dood! men neemt my 't Chrisantes, bem weirboudende. (leeven. Wat is't?... Filipyn. Ik heb 'er geen, ik heb 'er geen . * . Chrisantes. Bedaar... Wat [p. 39] Wat hebt gy niet? Filipyn. Ik heb geen Schat, het is niet waar. Chrisantes. Wie zegt dat gy die hebt? FILIPYN. Weljy. Chrisantes. Met geen gedagten: 'k Zeg dat myn Dochter u gelyk een Schat moetagten; Dat is te zeggen, zulk een braaf en eer'lyk Man, Is 't allerbest geichenk, dat ik haar geeven kan. FILIPYN. Geloof je niet dat ik een Schat heb? Chrisantes. Welke vraagen: Wel neen ik. Filipyn. Vloek 'er op. Chrisantes. De drommel moet my plaagen. FILIPYN. ^,Geen dommer beeft dan ik. Chrisantes. Wel nu, stemd gy het toe? Č Filipyn. Kryg ik dan al jou goed, als ik die moeite doe? Chrisantes. Dat krygd gy door den tyd. FILIPYN. Wel nou, ik zal 't dan waagen. CHRISANTES. Gy zult, indien gy wilt, haar trouwen in twee daagen. FILIPYN. Zo 't u beliefd. ć maar wat zal Chlo‘ zeggen . . . [p. 40] CHRISANTES. Daar, Neem deeze Goudbeurs, maak hier mee de Bruiloft klaar; 't Zyn honderd kroonen. FILIPYN. Och! wat heeft dat goud vermoogen! Vaar wel, myn Heer. CHRISANTES. 'k Ben bly dat ik hem heb bewoogen. Fiupyn, wederkomende. Maar luister,'k heb geen Schat; dat heb je wel verstaan? Chrisantes. Ik weet het wel, ik weet het wel. FILIPYN. Gedenk 'er aan: 'k Heb niemendal, ik ben een Bedelaar, een kaaien," Men zou my wurgen, er me een duit my afzou haalen." CHRISANTES. Ik ben daar zeer wel me te vreeden, 'k wil u dus: Maar ik vergat u noch te zeggen, dat ik flus, De Sny‘r zenden zal om u een kleed te maaken; Zegt hem hoe gy 't begeerd,van wat voor foort van laaken. FILIPYN. 't Is goed, myn Heer, vaar wel. ć ik ga weer na myn Schat. CHRISANTES, alleen. Ik twyšel in het roinste, of 't volk van deeze Stad, Zal op dit Huv/elyk al veel te zeggen vinden: Maar zo 'k hier door myn hart van zorgen kan ontbinden, Geef ik daar weinig om: doch 't beste is dat dees trouw Terstond voltrokken word; ik vrees Parophiles, zou Indien hy kwam er zulks geschied, my heevig kwellen, En al doen wat hy kon, ja my voor oogen stellen, Dat ik myn Dochter hem alreeds heb toegestaan, Daar hy in tegendeel, als alles is gedaan, Wel zal genoodzaakt zyn, zyn eigen troost te zoeken. [p. 41]

ZESDE TOONEEL.

CHRISANTES, PAMPHILES.

PAMPHILES. Ik heb Chrifantes reeds gezogt, door alle hoeken ć Van deeze Stad, en heb tot noch hem niet ontmoet. ć Maar . . . na my dunkt zie ik hem ginter staan . . . Chrisantes. ć Gantsch bloed! ćDaar is hy;hoe zal ik dit Compliment hemmaaken... PAMPHILES. ć Wat oogen spalkt hy; ach! ik durf hem niet genaaken . . ^ Chrisantes. 't Beste is, dat ik van hier vertrek eŽr hy my ziet . . . Hy zoekt weg te gaan. PAMPHILES. ,,'k Zie dat hy my ontwykt! š dodelyk verdriet! ć Dit steld my duidelyk myn ongeluk te vooren . . . ,j Maar laat ons echter zien, wat lot ons is beschooren.' Hy groet bent. Myn Heer . . . Chrisantes. Zyt gy 't, myn Heer? wel wie had zulks gedagt? 'k Heb u zo schielyk hier te AthŽne niet verwagt. PAMPHILES. 't Verlangen, om my wer by zulk een Man te vinden, Voor wien ik ben verpligt, my altoos te verbinden ... Chrisantes. Myn Heer. . . ćoch! dat begin benaauwd my noch al meer. PAMPHILES. Ik durf ook zeggen, dat myn ongeduld, om wer Een voorwerp dat ik steeds aanbidden zal te aanschouwen... CHRISANTES. Myn Dochter is niet waard, myn Heer. . . [p. 42] Pamphie.es. Ik wil vertrouwen, Dat u haar waarde mer bekend zal zyn, dan my: Het schoonste en waardste pand, dat ik ooit zag, is zy. Ik wenschte liever, dat men my gebood te sterven, Dan voor de tweedemaal haar schoon gezigt te derven. CHRISANTES. ć 'k Word dol van spyt,dathyzoschielyk wederkeerd! PAMPHILES. In zeven Maanden, heeft uw goedheid wel begeerd, Dat ik myn zorg en vlyt mogt in haar dienst besteeden; Die zelve goedheid, durf ik hoopen, dat op heeden Een Huwelyk, daar ik met hart en ziel na tracht, Ons toe zal staan. Chrisantes. ćDaar is 't, dat had ik al verwagt PAMPHILES. Gy kund verzeekerd zyn, dat ik u al myn leeven, Die gunst erkennen zal . . . Chrisantes. ćNu moet ik antwoord geeven . .; PAMPHILES. Wat moet ik denken van datzwygen? ach 1 myn Heer . . Chrisantes. Gy eerd myn Dochter veels te veel: maar 't spyt my zeer . Dat ik genoodzaakt ben uw wensch te wederstreeven: Wyl 'k ben verpligt, haar aan een ander Man tegeeven . . ć 't Gaat wel, 't gaat wel . . . PAMPHILES. Helaas! wat doodelyke flag Chrisantes. 'k Zou, zo 'k alleen op uw verdienste en rykdom zag En ligt my wilde naar myn Dochters wenschen voegen Geen oogenblik ontzien, om u te 'vergenoegen: .Maar... [p. 43] PAM PHILES. Go™n! wat hoor ik! CHRISANTES. Gy zult zelve, in" deeze zaak Myn opzet pryzen, zo 'k aan u flegts kenbaar maak, Dat hy,die 'k heeden tot myn Schoonzoon heb verkooren, Een arme Tuinman is, en in uw buurt gebooren; Men noemt hem Filipyn. Pamphiles Is 't waarheid? Filipyn? Kan een verstandig Man, als gy . . . CHRISANTES. Dat moet zo zyn. PAMPHILES. Myn Heer, ik bid, zo ik uw harte niet kan raaken, Dat gy Florise niet wanhoopende wik maaken? CHRISANTES. Myn reeden zullen haar wel brengen tot bescheid. PAMPHILES. Ach! denk dat niet, myn Heer, ik kenn' haar zinn'lykheid; Zy zal nooit toestaan . . . CHRISANTES. 'k Ben haar Vader, dat 's te zeggen i Haar Meester; 'k Weet, zy zal myn keur niet wederleggen. Wat u aangaat, gy zyt al te eer'lyk van gedrag, Om haar ooit weer te zien; ik wensch u goeden dag. ćNu ben ik eind'lyk vry,dit steld myn hart te vreeden.


ZEVENDE TOONEEL.

PAMPHILES, TRIVELYN.

PAMPHILES. lorife, schoone Maagd, zo vol bsvalligheeden, 'k Verlies u. . . Hemel! . .'k ben vol wanhoop! welkeen pyn! Zult gy de Huisvrouw van een flegten Tuinman zyn? [p. 44] TmvELYN, ter zyde met een Paf'ter in zyn baud. j,'k Vind hem van pas, om hem myn Rekening te geeven..• PAMPHILES. Dien guit . . . Trivelyn. ć Wie of hy meend? PAMPHILES. Dien schurk..": TRIVELYN. ,,'k Begin te beeven; PAMPHILES. Dien schelm. . . had ik hem hier.. . TRIVELYN. ć Och! 't is met my gedaan! . .: PAMPHILES. Ik 2ou hem met vermaak, de kop te plett'ren flaan . .; TRIVELYN. ćDe kop te plett'ren flaan...'t is't best van hier gevlooden..; PAMPHILES. Hei! Trivelyn! TRIVELYN. Myn Heer . . . ć Nou ben ik by de dooden .: . PAMPHILES. Kom hier i kom hier dan... zult gy nad'ren, vagebond? TRIVELYN. Myn Heer, je wilt my flaan ... Pamphiles, bent na zicb trekkende. Kom hier; zeg my terstond, Wat gy daar hebt. TRIVELYN. Ik heb . . . 'k heb niemendal . . I PAMPHILES. 'k Wil 't weeten .: . TRIVELYN. Het is myn Reek'ning van 't verschot, . . [p. 45] Pamphiles, zeer kwaad. Ha beul! ha, eervergeeten! Is 't nu een tyd my dit te brengen. Hy grypt bem by de fint. Deugeniet! Zyt gy niet waard . . . Tritelyh. Moord! moord! och! zo ons niemand ziet, Raak ik gewis om hals; wie red my uit zyn handen? PAMPHILES. Daar 'k de ongelukkigste der menschen ben? 6 schanden .' Wanneer Chrifantes my zyn Dochter heeft ontroofd. En geeft aan Filipyn? Trivelyn. ć Het scheeld hem in zyn hoofd! Aan Filipyn? PAMPHILES. 6 Ja! aan Filipyn, verrader; Hy zal haar trouwen, 't is de wil van haren Vader: Maar neen,myn schoone, neen,hy zal u nimmermeer Verkrygen: 'k zal u voort van hem verloffen j'k zweef, Dat ik terstond op hem, uw Vaders hoon zal wreeken . . . Trivelyn, weerboud bem. Wat wil je doen, myn Heer? bedenk u... PAMPHILES. Hem doorsteeken . . . Trivelyn. Maar was 't niet beter dat me een list bedagt, myn Heer? Waar door dit Huw'lyk word belet? voor en al er Gy u vergrypen gaat door bukenfporigheeden? PAMPHILES. š Neen! laat my begaan: 'k ben onbekwaam na reeden Te luist'ren 3 'k ben te dol van gramschap; 't moet zo zyn... [p. 46] ACHTSTE TOONEEL. PAMPHILES, CHLOč, TRIVELYN. TRIVELYN. Och! Chlo‘ help? CHLOč. Wat is V? Thiivelyn. Myn Heer wil Filipyn Doorsteeken. CHLOč. Ach! myn Heer, wat kwaad heeft hy bedreeven? PAMPHILES. Hy heeft Florise my ontroofd: die 'k als myn leeven Bemin: hy trouwd met haar„ CHLOč. Hy trouwd met haarj . . . myn Heer," Geloof dat niet, men spreekt tot nadeel van zyn eer. PAMPHILES. Niets gaat zo zeeker: hy heeft haar zyn trouw gezwooren; Haar Vader zelve heeft my daad'lyk dit doen hooren. CHLOč. Is 't moogelyk, myn Heer? PAMPHILES. Behaagde 't aan de Gošn Dat zulks min waarheid was, zo kreeg myn min haar loon! CHLOč. ćSchrei ongelukkige! waar zyt gy toe gekoomen? ć Zie hier nu de uitkomst van myn doodely ke dropmen . .; PAMPHILES. Gy mind hem; 'k zie 't. CHLOč. Hekasl Trive l r n. 'k Beklaag die arme Meid, 'kZou [p. 47] 'k Zou met haar trouwen, zo 't maar was voor korten tyd. PAMPHILES. Hy is uw min niet waard: ik vlieg om ons te wrceken. C H l o ‘. Ach! blyf;laat ik, voor hem, u om genade smeeken? PAMPHILES. Gy zyt te goed ... CHLOč. Zyn min tot my was al te trouw, Dat hy my uit zyn hart zo ligt verbannen zou: Ik ga hem zoeken, en ik vlei my door myn klagten En traanen, in het kort zyn hardheid te verzagten. Triveltn. Daar komt hy. PAMPHILES. Ik gevoel myn gramschap . . . CHLOč. 'k Bid, myn Heer; Laat my met hem alleen? PAMPHILES. De ondankb're schelm, is de eer Niet waardig, dat gy hem wilt tot een voorlpraak strekken. CHLOč. Ik bid... PAMPHILES. Wel aan, ik zal wyl gy 't begeert, vertrekken.


NEGENDE TOONEEL.

FILIPYN, CHLOč.

FILIPYN, zonder Chlo‘ te zien. kheb,wyl 'k in myn Thuin myn Schat niet veilig agt,' Die op myn zolder daar zy beter is, gebragt. Haar ziende. Ben jy daar wer? [p. 48] CHLOč. Ben jy daar weer? ach „ kan het weezen! Zyt gy 't die my zulks zegt? myn lief, myn uitgeleezen? š Ja! gy ziet het; 'k zal altoos die Chlo‘ zyn, Die u zo teer bemind: zyt gy dien Filipyn, Die haar zo heeft bekoord, door all' zyn' tederheeden? FILIPYN. Daar heb je 't . . jy begind al wer die zelfde reeden Van flus, niet waar? CHLOč. Helaas! moet ik noch zwygen? daar Uw onstandvastigheid, my brengd in doodsgevaar? Ach! Filipyn, myn lief, zultgy Florise trouwen? Fihpyn. Florise? CHLOč. Zoekt gy my dit noch bedekt te houwen? Filipy n. Zo dat de Dochter van Chrifant Florise hiet? CHLOč. Gy weet het al te wel. Filipyn. š Neen, ik wist bet niet: 'k Ben jou verpligt, dat jy haar naam my hebt doen weeten. Zy is wel ryk, niet waar? CHLOč. Gy wilt my dan vergeeten? En trouwen met een Vrouw, die gy nooit hebt bemind? Ja zelfs niet kend? en my verlaat gy zo gezwind? FILIPYN. Bedroefje niet: jy zult by my te Bruiloft koomen; " 't Zal daar zo mooi zyny'e zult danffen: wil niet schroomen. CHLOč. Ik op uw Bruiloft? ach 1 myn lief, myn Filipyn! Zou 'k met een ander u zien trouwen? kan het zyn? Daar 'k u zo ter bemin? [p. 49] FILIPYN. Waar heb je voor te vreezen? Als jy my zo bemind hoor je wel blyd te weezen Dat ik zo ryk word; want dan kryg je het pleizier, Dat ik heel kostelyk gekleed, vol pragt en zwier, Hy treed beel spytig. Voorby je huis ga, en jou ziende in 't venster leggen, Je zeg, dag Meisjemaat, dan zal jy daar op zeggen, 'k Heb de eer gehad dat my dat heerschop heeft bemind. CHLOč. Wat deed ik ooit, dat gy my nu zo haat'lyk vind? Hebt gy dan geen gevoel, dat gy my zo misleidde? Is dit de Bruiloft daar myn Moeder my me vleidde? Die my zo lief'lyk scheen? wat ligtte 't myne pyn, Als ik bedagt dat gy geheel voor my zoud zyn! En dat ik u dan steeds zou zonder vrees aanschouwen! Had ik veel er gedagt, onnozelste aller Vrouwen! Wat doet gy, dat ge aan een ondankb'rcn u verbind? Die gy zo ligt zult zien verand'ren als de wind? FILIPYN. ć Waarom is ze ook niet ryk? CHLOč. Gy hebt my dan verlaaten? Ach, Filipyn! kan u de zugt tot hooge staaten, Vergeeten doen dat gy zo dikwils zwoerd, met my Altoos te leeven en te sterven? ach! kunt gy Zo ligt beQuiten, haar te bannen uit uw zinnen, Die gy, van jongs af aan, gewoon zy t te beminnen? Helaas! dit 's dan uw wil! 'k raak u voor altoos kwyt? Uw hart kan zonder smart dit toestaan? bitt're spyt 1 FILIPYN. Och,Chlo‘!'k bid dat jy die reeden toch wilt staaken? Je maakt my maar bedroefd. CHLOč. Laat ik uw harte raaken? 'tKeerd wer na my^schep moed,myn Filipyn,schep moed, [p. 50] Laat u verzagten? Hoor 't verwyt het geen 't u doet. FILIPYN. 't Is waar, het zegt my veel, ik voel, het is verleegen; Dien gekskap weet niet wat voor reeden my beweegen; Hy denkt dat me anders niet van doen heeft als men trouwd. Pan liefde: neen, dat 's mis, geld, geld, dat noble goud, Dat moet 'er zyn, wil me in den Echt gelukkig leeven. Chloc., Het zyn geen schatten die 't geluk aan 't Huw'lyk geeven': Maar de overeenkomst en gelykheid van den aard, Een wederzydfe min, die ons vernoeging baard; Dit is 't: ach! Filipyn, geef my uw hart dan weder? Geef 't aan die Chlo‘, die gy gist'ren noch zo teder Bemind hebt? geef het aan de traanen die gy ziet Dat zy laat vloeijen. FILIPYN, voeldzicb ewoogen en herdbaar den rug tot om zyne ontroering niet te doen blyken. Maar, helaas! hy hoord my niet! Ja,hy verwaardigd zich. niet eens my aan te schouwen j Ga, wreede!. Chlo‘ zal u langer niet werhouwen: Ga, breng Florise een min die gy my schuldig zyt: Zweer haar een liefde, die by ons voor langen tyd Haar aangroei nam; ja op dat haar de gist uw 's harte Zo veel te waarder zy, zo zeg haar myne smarte; Dat ik het grootste goed der waereld in u vind, En dat ik u gelyk myn zelven heb bemind, šndankb'ren! ga, draag roem op uw trouw'loos beminnen. FILIPYN, builende. Och! Chlo‘, troost je toch, ‘n zoek veel geld te winnen. . . Wanneer Florise sterft ... zal ik jou neemen . . . CHLOč. 'kGa: Vaar Wel, verrader! 'k zie myn traanen zyn te spa, De wroeging die 'k uw hart verwekt heb, kan niet baaten; [p. 51] Het is vergeefs, gy "xult hier door my meerder haaten: Vaar wel, ontrouwe! maak dat gy, schoon tot myn leed, De onnoz'le Chlo‘, ja tot zelfs haar naam vergeet . . . Zygaat eenige treeden voort en keerd wederom. Ach 1 Filipyn, myn lief! hoe zal u dit berouwen; Vaar wel, voor 't laatst, gy zult my nimmer weer aanschou- Gy zult haast hooren hoe myn smart en bitt're nood, (wen; Als gy een ander hebt getrouwd, my heeft gedood: Maar stervend bad, dat u de Hemel all* 't vernoegen En all' 'c vermaak dat gy kund wenschen, toe wil voegen.' Filipyn, slleen, builende. Ai ... ai ... ai . . . Chlo‘! Maar ik zie zy is al heen: Zy heeft zeer wel gedaan, 'k geloof dat haar geween My haast bewoogen had om haar weerom te neemen;' 'k Zal om dit uit myn hoofd te dryven, zonder teemen, 't Goed voor myn Bruil—ft nu gaan koopen; ik vertrek . Maar alles is zo duur . . .'k ben wel een groote gek; Zou 'k zo veel volk, om dat ik trouw, by ŽŽn vergaaren,' Ea die no ch voeden? 'k zal dat geld veel liever spaaren, En brengen 't by myn Schat. TIENDE TOONEEL. FILIPYN, K leerem aker, Jonge n. NKleeremaker. a dat ik merken ken, Is 't hier; men klop maar aan. FILIPYN. Help, dieven, dieven! KLEERE MAKER. 'k Ben Een Kleremaker, Heer. FILIPYN. Help, dieven, dieven, dieven! Kleremaker. *k Ben Kleremaker, 'k bid dat gy my hoord. [p. 52] FILIPYN. Ei lieven! En die daar by jou staat wat is dat voor een dier? Kleeremake r. Dat is myn jongen, Heer. FILIPYN. Spreek op: wat zoek je hier? Kleeremake r., Ik zoek Heer Filipyn. FILIPYN. Ik ben 't: wat 's uw begeeren? Kleeremake r. Myn Heer.;, ik ben de Man die u uw Bruigoms kleren Zal maaken. FILIPYN. Zonder dat men my. zulks weeten liet, Zo had je 't maar te doen. Kleeremake r. Ik had uw maat noch niet, Myn Heer . . '. FILIPYN. Wel domme gek! dan nebje van jou leeven Geen kleren mer gemaakt: wyl me u de maat moet gec- Daar, neem Ze dan . . . wel nou . . . waar wagt je na? (ven. Kleeremake r. Ik wagt, Myn Heer, tot dat gy my hebt in uw huis gebragt. FILIPYN. Wat zegje? in huis?... ik kon jou de ooren wel eens vryven, Schavuit... Kleeremake r. Maar Heer... FILIPYN. Maar schurk . . . 'k zeg dat ik hier wil blyven; Kleere maker. Met uw verlof, myn Heer... men doet dat niet op straat. [p. 53] FILIPYN. Wel lomperd! als je dat niet blieft te doen, zo gaat. Kleerehaker, tegen zynjongen y zicbgereed makende. Als 't flegte volk zich ziet tot hoogen staat geraaken,' Zal 't altyd meer gebrui als brave lieden maaken. FILIPYN. ć Die beurzesny‘r nam my wis met groot gemak, ć Zo 'k daar geen zorg voor droeg, myn Goudbeurs uit Wagt wat. (myn zak. Eleeremaker. Wat blieft myn Heer? FILIPYN. Dat zal ik je uit gaan leggen; Doe je oogen toe . . . jy ook . . . Kleeremaker. Myn Heer, wat wil dit zeggen? FILIPYN. 't Is Zo myn wil . . . ik zeg doe toe, jou groote gek j Ik breekje alle bei, dat zweer ik je, de nek, Zo je die op doet er je my zult fluiten hooren . . . De Kleiremakers doen de oogen toe; Filipyn maait veel grimajjen, om te weeten of zy zien. My dunkt dat volk kan zienvanagt'renenvanvooren..T Tegen de jongen. Doe de oogen toe, jou khurk. . . ter deeg . . . hy ziet 'er uit, Of hy my leevendig verflinden wil, dien guit. AU de Kleeremakers de oogen wel geflooten bebben, trekt Filipyn zyn Goudbeurs uit zyn zak, en legd die onder zyn boed, die bymet zyn banden vast boud, enfluit. Kleeremaker. Hou je armen wat om laag, myn Heer . . . wat helpt dat tee- 't Is my onmoogelyk u zo de maat te neemen. (men? FILIPYN. Dat is zo myn postuur, neem die zo als je kend. [p. 54] Kleeremaker. Dat 's raar . . . 'Hy neemd Ftlipyn de maat, die zicb klyn maakt. Ais 't u belieft, myn Heer, ita overend? FILIPYN. Hoe, styloor! zie je niet dat ik dan minder laaken Van doen zal hebben, als ik my zo klyn ga maaken? Kleeremaker. ć?k Geloof die kaerel is beroofd van zyn verstand!. . . Hy meet de dikte van zyn lyf, doet bem in *t vervolg de maat om zyn balt en neemdzynschaat om te merken. FILIPYN, hem Jlaande. . Help! help! ik word vermoord, ik word vermoord! brand! Die schelmen .; . (brand J Kleeremaker. Och! myn Heer, wil toch een einde maaken! Ik kan niet meer, hou op, hou op . . . FILIPYN. Zou 'k dat noch staaken, Jou schurken? daar je my met die verdoemde schaer De strot afsnyŽn wilt? Kleeremaker. Hoe! ik? dat is niet waarČ 'k Neem u de maat, en gy zoekt ons de huid te stroope|i .;: Maar van wat kleur wilt gy dat ik de stof zal koopen? FILIPYN. De kleur die jy maar wilt. Kleeremaker. '.' ' Maar zeg uw zin, myn Heer. FILIPYN. Weet dat ik dan de kleur die 't meelle dekt, begeer. Kl eeremaker. Die dekken altemaal al eens, myn Heer, in 't draagen. FILIPYN. Wel Buffel! als 't zo is,waar toe diend al dat vraagen? Wat raakt my dan de kleur? neem blaauw, neem geel, neem groen. [p. 55] KLEERE MAKER. JBVilt gy 't met Zilver of met goud? FILIPYN. Waarom? Kl e e rema ke r. Dat doen Meest all' de ryke lui. FILIPYN. Maar wie kwam jou te ontvouwen ^ Pat ik ook ryk ben? K L EEREMAKER.. Zult gy niet de Dochter trouwen j Van Heer Chrifantes? FILIPYN. 'k Trouw de duivel die jou haald, Kl ee re mak er. Myn Heer,'k zal zorgen dat men in het werk niet draald, Vaar wel.., Jongen. Wy zullen t' zaam met alle vlyt gaan werken, Zo ons uw goedheid wat vereerd om 't hart tc sterken . . . FILIPYN. Ho! dat is billyk; daar... Hy geefi bem eeH klap. Dat geef ik je voor uit; Ga i deel dat met je maats .. .ik beefde voor dien guit. .'. 'kHoor weer gerugt...ik zag geen straat van al myn daagen, Daar zo veel volk paffeerdiik zal 't de Schout gaan klaagen. Einde MČ bet Tweede Bedryf. [p. 56]

DERDE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

FILIPYN, met zyn Schat in zyn hoed.

'k Heb niemendal. . . ik zeg als noch, 'k heb niemendal.Č Met dat vervloekte v—lk; hoe of ik 't maaken zal! Als ik myn Schat, die 'k in myn huis niet durf betrouwen i In 't bosch wil brengen, komt my iedereen werhouwen; Ik ben pas op de straat, of 't is op staande voet, Waar loop je heen? laat zien, wat draag jy in jou hoed? De duivel haal jou altcmaal, jou snoš verly‘rs! . . . Myn lieve Schat! och! och! wat heb je veel beny‘rs! De honden blaffen my van alle kanten na: Ik weet geen schŸilplaats, waar ik zoek, of waarlik ga.. 2 Vrees niet myn Schat jy bent myn ziel, jy bent myn leeven, Jy bent al myn vermaak, ik zal jou nooit begeeven; 'k Zal by je flaapen, nietje spreekea, . . kom . . . wel aan: 'k Zal my met jou terstond in huis opfluiten gaan, Eh all' de deuren en de vensters toe gaan maaken; Kom voort. . . wat bliefje? hŽ? wat zegje? welke zaaken? 't Is of ik menschen hoor. . .schuil weg; ontdek je niet, Myn Schatje lief! ik beef als ons hier iemand ziet . . . In 't been gaan vind by zhb vlak voor BriarŽes en vlugt weg. Och! och! wat 's dat . . . TWEEDE TOONEEL. BriARE'ES, FlLiPYN. Br i are'es. Myn vriend! myn vriend! ik moetu spreeken;; ' Maar 'k zie hy hoord my niet, hy is alreeds geweeken: 'k Wou hem verzoeken dat hy my eens onderregt, Waar hier een Thuinman woond, die, zo myn Klerk my zegt, [p. 57] Is aan 't Comptoir geweest: hoe zal ik my gedraagen? 'k Zie niemand . . . 't best zal zyn, eens aan dit huis te vraa- Hy Hopt aan. (genj FILIPYN, uit zyn zoldervenster. Wie daar? BRIAREÕES. Goed vriend. FILIPYN. Ik ken geen vriend. BRIAREÕES. Doet op, en ziet Wie dat ik ben: ik zoek na u. FILIPYN. Ik zoek jou niet. BRIAREÕES. Doe open,'k heb u maar een woord of twee te Zeggen.' FILIPYN. Zeg die van verre, 'k blyf zo lang in 't venstcr leggen. BRIAREÕES. 'k Verzoek u dan dat gy my geeft . . . FILIPYN. 'k geefNiemendal. 'k Heb niets. BRIAREÕES. Gy weet noch niet Wat ik u vraagen zal' 'k Zoek eenen Filipyn, 'k wou graag zyn woonplaats weeten. FILIPYN. Wie? Filipyn? B r i a r e'e s. š Ja! zo 't my niet is vergeeten: Een Thuinman. FILIPYN. Dat ben ik} wat moet hy doen? Briare'es. Men zegt^ Dat gy my hebt gezogt. [p. ] FILIPYN. Dan ben je niet te regt. BRIAREÕES. 't Is u ontschooten; wil u eens ter deeg verzinnen: Een Procureur, hy woond.l. FILIPYN. Ja, ja, 't schiet my te binnen.' Ik kom u aanstonds by . . . Hy doet zyn deur even epen, Wyk eerst wat van myn deur .;: \Vat verder .; ." BRIAREÕES. ćIs hy gek? FILIPYN. Myn Heer de Procureur, Maak my eens een Proces. BRIAREÕES. Na 'k merk, is 't uw begeeren^ Dat ik op uw verzoek, de Instancies zal formeeren? FILIPYN. Zo is 't: maar heeft men daar veel dingen toe van doen? ?yVant zie, 'k wou myn Proces wel maaken met fatfocn. BRIAREÕES. Neen, niemendal, ik zal de zaak genoeg vergrooten. FILIPYN. ć "k Weet niet of ik myn deur ter deegen heb geflooten } „ Hygaat na zyn deur iyien, terwylBriarŽesfpreeh. BRIAREÕES. 'k Geef zeek're draaijen in myn Plyten: ga aan 't Hof, En vraag wat Man ik ben, elk spreekt van my met lof. Ik heb drie Klerken: maar 'k durf zeggen, zonder vreezen, Dat zy in 't kort de roem der Ply ters zullen weezen: Maar wie is uw party daar 'k tegen werken moet? FILIPYN. De heele waereld, BRIAREÕES. Vriend, dat fentiment is goed. [p. ] De Hemel geeft u nooit verandering van zinnen: Maar zeg; met wie zal ik het allereerit beginnen? FILIPYN. Met wie je wilt. B r i are'es. 'k Verzoek dat gy my iemand noemd? FILIPYN. Wel nou, begin dan met Heer Midas, een beroemd En greetig Pagter;'k wou hem van wat land ontblooten, Om zo myn Thuin, die wat te klyn is, te vergrooten. Br i are'es. Dat valt zeer ligt, zo gy maar reeden hebt. FILIPYN. Gewis: Ten eersten, om dat hy zo'n dikke propdarm is. BRIAREÕES. Wel hoe! dat is geen stof om een Proces te maaken. FILIPYN. Ook is hy veels te ryk. Bri are'es. Dat doet niet tot de zaaken: Dat is een volk 't geen van den Staat word vet gemest," Om als men 't nodig vind voor het gemeene best, Hen te gebruiken. FILIPYN. Maar zyn Vrouw heeft groote Heeren Voor Minnaars. BRIAREÕES. Dat is goed: dat zal die Vrouw doen eeren; Zy brengt den Adeldom in haar geŸagt. FILIPYN. Ei wat! 'k Dagt dat men niets tot een Proces van noden had? Br i ar e'es. Maar niets, myn Heer! dat is gezegt zeer weinig z Men diend al evenwel een Fondament te maaken. Ftgo [p. ] Filipyn bedenkt zicb. Wel, vind gy iets? FILIPYN. Ja, ja, myn Heer, een Fondament; Een Fondament. Briahe'es. Zeg op. FILIPYN. Dien onbeschaamden vent! Hy fluit zyn deur zo hard, dat alr myn vensters trillen. Briare'es. Ha! ha! dat lykt 'er na. Heer Midas, 'k zal u villen j Men zal u leerendat ge uw deur wac zagter fluit. FILIPYN. Een ander 'Fondament, myn Heer, hy is een guit, Die my belooft heeft om my helder af te touwen, Om dat ik akyd zing. Briare'es. Heer Midas, 't zal u rouwen! Had hy het maar gedaan. FILIPYN ivilfebielyk weggaan. Waar gaat gy? FILIPYN. Met fatsoen, Hem bidden dat hy zyn beloften wil voldoen. BRIAREÕES. Neen, blyf maar hier, dat kan in 't allerminst niet deeren; 'k Zal hem zyn heele huis in 't kort wel doen verteeren. Hoe, iemand flaan! geduld, 't zou beter zyn, dat hy Met all' de duivels had te doen, in plaats van my. FILIPYN. Dat is een eer'lyk Man 1 de Hemel zal je loonen. Briare'e s. Verliezen wy geen tyd: geer my flegts twintig kroonen ^ Om te beginnen. Filipyn. Hoe! slegts twintig kroonen? [p. 61] FILIPYN. Slegts twintig kroonen? hŽ? wel schelm! waar ly kt dit na? BRIAREÕES. Hoe! schelm? een Procureur? FILIPYN. Ja schelm. durfjy my vraagen^ Om twintig kroonen? 'k zweer, jy zultje dat beklaagen. Briare'ii. ;,Ik zie het wel, die vent is met de kop gebruit! ćHier is geen winst... Filiptk, geeft bem slaagen. Ha, ha! je scheld my zoetjes uit t .; 4 Ziedaar, zie daar: hou daar.. . in plaats van twintig kroonen, Zal ik jou liever met zo veel stokflaagen loonen . . . Briare'es, vlustende. Help! help! FILIPYN. Foei...'t schaamd zich zelf: wie heeft het ooic beleefd? 'k Loof dat die Procureur niet veel Confcientie heeft. . . Z— was ik nooit gerust; maar wie komt daar werfpooken ? . . . (ken . .; Och! zy ziet na myn huis. . . 'k ben dood. . . zy heeft geroo- DERDE TOONEEL. Florise. Filipyn. H Florise. ier zegt men dat hy woond.. . FILIPYN. ,,'t Is nodig dat ik haar ćWat van myn deur af hou, zo loop ik geen gevaar. Florise. ć Myn Vaders wreed beŸuit, belemmerd my de zinnen^ ć'k Weet naauw'lyks wat ik doe, of wat ik wil beginnen. [p. ] FILIPYN. Jy schynt bedroefd Juffrouw . . . ćzy heeft miflchien haar Verlooren . . . (schat 't Florise. Ach! myn vriend, ik ben zo droevig, dat Ik thans myn zelf nietkenn': myn Vader wil my dwingsa Dat ik zal trouwen. FILIPYN. Dat is raar '. wat vreemder dingen J Sints wanneer vreezen toch de Meisjes voor een Man? Daar 't woord van Huwelyk haar steedsvermaakenkan? Florise. Daar zou niets vreefllyks voor my in zyn te vinden, 3W6u my de eenzinnigneid myns Vaders niet verbinden^ jAan een die ik vervloek, daar hy my 't waardste pand Dat ik ooit had ontroofd . . . Dit zeggende, ziet zy n*ar bet buis vanFilipyn. FILIPYN. Kyk zo niet na die kant: De Zon die zou je maar verhind'ren door haar straalen; Maar is die Man ook ryk? Florise. - š Neen, hy is een kaalen. FILIPYN. Jou Vader doet niet wel. Florise. Men zegt, hy is een Beest, Een Dronkaard, Leely k, Vuil, Jaloers en Kwaad van geest. FILIPYN. Als ik zo was, ik zou my aanitonds gaan verhangen. Florise. Men kan my dwingen hem myn hand te doen ontfangen: Maar nimmermeer myn hart. FILIPYN. 'k Beklaag je waar'lyk zeer. * Florise Myn Vader zal hem my zo straks doen zien: maar 1 k zweer. . . F idu [p. ] FILIPYN. Zo ken je hem dan niet? Florise. Ik kwam hem nooit te aanschouwen j Maar 'k haat hem tot de dood. FILIPYN. Ik zal, als jy, ook trouweri Met zeek're Juffer die ik nooit gezien heb. Floris•. . Gy? FILIPYN. Jaj en ik hoor zy is niet al te mooy: daar by, Ligtvaerdig, boos en trots, in 't dobbelen en ipeelenjj Is zy een Man gelyk. Florise. *" 'k Beklaagje in allen deelen. FILIPYN. Ho, ho! ik meen dat ik haar wel verand'ren zal, Als ik haar Man eens ben. Florise. Ja, maar in dit geval, Zo ge ongelukkig met haar zyt, is 't uw behaagen, Gy hoeft uw trouw een' die gy haat niet op te draagen j Men dwingt u daar niet toe. FILIPYN. Ja maar zy is heel ryk.' Ligt is ze u wel bekend? Flor is ę. Dat is wel moogelyk. Hoe is haar naam? FILIPYN. Haar naam . . . die is my al vergeeten I Haar naam... de droes. ..ja, ja, Fiorifc is zy geheetcn, Florise. Wat hoor ik... FILIPYN. Waarelyk, je bent te goed Juffrouw; * Dat [p. ] Dat jy om mynent wil jou zo ontstellen zou: Ik zie jy kend haar wel. zeg? is zy niet kwaadaardig? Florise. Zyt gy dan Filipyn? FILIPYN. Ja, tot uw dienst steeds vaardig. Florise. Ik ben Florise. FILIPYN. Florise. Ja, ik verrader, ik. Zyt gy zo stout dat gy my trouwen durfd, zo schrik. FILIPYN. Ha, ha! zo zei jy dan van my die schoone zaaken? Beest, leelyk, dronkaard; 'k zweer,'k zal, om je dol te maa- Nou met je trouwen. (ken, Florise. En zo gy dat durfd bestaan, Zult ge alle moey'lykheid en droefheid ondergaan. Een Vrouw als ik ben, aan een Man van uw'sgelyken? FILIPYN. Tarrare, tarrare . . . 'k zal zo ligt noch niet bezwyken: Jou Vaders kroonen, zyn een goede troost voor my. Flor ise. Daar 's geen veragting, ja geen smaad of hoon, die gy Yan my niet wagten moet. FILIPYN. Dat mag ik heel wel ly‘n. •,Ecn aardige manier, om met malkaar te vry‘n. ć Helaas! op zulk een wys sprak ik met Chlo‘ niet! Wat hoor ik aan myn huis . . . och! och! ik ben befpled: Myn ziel word my ontrukt, men steeld my, 'k benbedur- Hy vlugt en valt. (ven. Och! och! myn hoofd, myn arm . . . Florise. allee*. Dien schelm 1 was hy gesturven! Zy [p. ] Zy is niet al te mooy...dat beest daar elk voor schrikt! Dit 's;dan dc Man die my myn Vader heeft beschikt? Met wien hy wil dat ik verflyten zal myn' daagen? Neen, er ik zulks besta, zal 'k aan de felste plaagen My overgeeven: maar wat of Pamphiles doet, Dat ik niets van hem hoorpikkenn' zyn liefde en moed; Na Vaders weigering schynt alles my te ontstellen . . . Daar is hy. Hemel! ach! wie zie ik hem verzellen? Ontmoet ik hem, om van zyn ontrouw onderregt Te zyn? maar luist'ren wy naar 't geen hy aan haar zegt. VIERDE TOONEEL. Pamphiles, Chlo‘, Trivelyn, Florise. ter zyde. J Pamphiles. a, schoone Chlo‘, 'k zweer dat van dcez' moey'lykheden Myne Ouders de oorzaak zyn. CHLOč. Helaas! om welke reeden? PAMPHILES. 't Is om dat Filipyn haar dagelyks ontwaakt, Door zyn gezangen: 't geen haar werkend' heeft gemaakt^ Om hem op allerlei manieren te doen zwygen; Maar ziende dat zy hem daar toe niet konde krygen, Zo hebben zy de Gošn om bystand aangebeŽn: Tot Plutus, die de God der rykdom is, verscheen Tot haare hulp, om haar op Filipyn te wreeken, Hem gevende eenen Schat: dit kon zyn trouw verbreeken; Chloc. Dat is heel eerTyk voor zo'n God gedaan, dat hy Hier zo de menschen komt betov'ren. PAMPHILES. Troost u vry: 'k Zal in een ogenblik uw traanen op doen schorten, En haast de droefheid, daar myne Ouders u in storten, U doen vergeeten. E Chlo‘. [p. ] Chloc. Ach! myn Heer! wat dankbaar hŽŽn, Zal ik u schuldig zyn voor zo veel gunst ... PAMPHILES. Niet een: Vermits ik, werkende aan uw welvaa'rd, ook de myne Daar door verzeek'ren zal: de min, waarom ik kwyne, Blaast my een middel in, waar door ik alle uw pyn In 't kort verdryven zal. C H L o ‘. Wat zou 'k gelukkig zyn ± Zo 't u gelukte! ach! hoe kom ik dit te booven? Ik wensch het al te veel dat ik 't my durf belooven. Pamfhiles. Vertrouw op my; ik blyf u voor den uitflag borg: 'k Hoop dat het einde van den dag, door myne zorg Ons zal bevryd zien van de rampen die ons kwellen. Tegen Trivelyn. Gy, maak Florise zelf dien brief ter hand te stellen. 'k Wil haar voorkomen, er dat zy het oogmerk tracht . Omverr' te werpen, 't geen' myn voorzorg heeft bedagp. Kom schoone Chlo‘, reik m' uw' hand? Chloc. Laat ons vertrekken ^ En aan myn Moeder,'t geen gy voor hebt, gaan ontdekken. VYFDE TOONEEL. Florise. Trivelyn. HTrivelyn, ter zyde. oe pikken zal ik my gedraagen, om aan haar 7, Dien briefte geeven, er 't Chrifantes word gewaar i .;: Florise. Neen neen, ontrouwe, neen, gy hebt geensints te vreezen ^ Dat u Florise in 't minste een hinderpaal zal weezen. Trively n. ćDie boodschap vreeze ik te betaalen met myn huid . . . Flosis [p. ] Florise. De ondankb'ren! *k heb myn toorn met moeite noch ge- Trivelym. (stuit. Zyt gy 't Mejuffrouw? 'k kom u regt van pas hier teegen; Tc Doorzogt myn harffens, om een middel te overwecgen, Hoe ik u best dien brief die my myn Meester had . . . Florise. Geef my de brief... Dezelve aan jiukken scheurende. Zie hier het antwoord . . . Trivelyn. Hoe! wat's dat? Flori se. Zeg aan uw Heer, dat hy zyn' ontrouw voort kan zetten l Zo verr' hy wil: ik zal zyn oogmerk niet beletten. Trive lyn. Wel hoe, Mejuffrouw! . . . Florise. Dat hy vry'lyk met haar trouwd, Trivelyn. Met wie? ik kan dit niet verstaan. Florise. . Zyt gy zo stout," Om noch te ontkennen 't geene ik zelve kom te hooren? Heb ik de reeden van uw Heer en Chlo‘, met myne ooren Niet straks verstaan? . .: Trivelyn. Maar..,, 'kbid..: Flori s e. Verzeekfr hem, dat ik Zyne onstandvastigheid aanschouwe zonder schrik. Trivelyn. Zo 't u behaagde . . . Florise. Dien verrader! met wat reeden Vol drift, beloofde hy zyn arbeid te besteeden e Tot hun gemeen geluk . . . E 2 Tri [p. ] Trivelyn. Maar hoor my . .: Florise. 'k Heb 't gehoorde De ondankb're zal my niet misleiden. Trivelyn. Maar ŽŽn woord? Florise. Ik luister nergens na: ga, laat uw Meester hooren, Dat ik reeds Filipyn heb tot myn Man verkooren; Dat ik myn Vader aan ga dringen, om dees trouw Terstond te fluiten; 'k word dees avond noch zyn VrouWJ Trivelyn. Bedenk u wel Juffrouw, met Filipyn te trouwen*.: Florise. 'k Heb myn befluit gedaan: niets kan my wederhouwen; Zeg aan uw Meester, dat ik hem niet meer bemin, Maar haat: dat ik zyn naam niet dan met tegenzin Hoor noemen; 'k wenschte hem voor myn gezicht te aan'Č schouwen, Om hem te toonen hoe ik hem veracht; de ontrouwen! *k Vrees dat gy 't hem zo wel niet zeggen zult als ik. Zy gaat wfjf. Trivelyn, baar willende weirbtuwen. Sta toe. 4 . ik bid u wagt . . . Florise. Neen, neen, geen oogenblik. Tri v el y n, alleen. Dat is een kop! kon ik haar wel tot reeden krygen! Hoe 't gaat, ik ben niet eens verschrikt voor al haar drygen: Myn Meester zal haar haast verzagten, als hy maar De moeiten neemen wil; al spreekt zy noch zo raar . .": Maar Filipyn ontfluit zyn deur: ik zal vertrekken, Om hem van deeze pots geen argwaan te verwekken. Z £ S; [p. ] ZESDE TOONEEL: FILIPYN, alleen, met zyn Sekst in zyn band. om kom, voort uit myn huis, myn Heer de Schat, ver- Ik ben jou gast al mo: jy zogt my flus de nek (trek; Te breeken: 'k zou met jou myn leeven wel verliezen, Als ik jou langer hield; kom ras en pak jou biezen... Ja, kyk my maar eensaan: geen praatjes, jy moet voort . . J Myn Filipyntje lief, myn maat . . . 'k versta geen woord, 'k Ben doof voor jou; jy kund geen Filipyn behaagen; 'k Wil jou gezelschap, dat ik vloek, niet meer verdraagen... Ben jy dien Filipyn? š neen, ik ken je niet: > Jy die noch gist'ren zo gerust waard, geen verdriet Noch hartzeer kende, daar je federt deezen morgen Dat jy een Schat hebt, dol en gek bent, en vol zorgen: Wreed voor jou Minnares, ondankbaar aan jou vrind, En voor jou zelve een beul: hoe ben je zo verblind? Foci,benje niet beschaamd,zo honds en liegt te leeven? ZEVENDE TOONEEL. Plutus, Midas, Filipyn. W Mi das. (ven; at vreugd, Heer Plutus, kan my de ongerustheid gee- Daar 'k Filipyn in zie; dit eenigste vermaak, Is 't geen my 't meest voldoet in myn gewenschte wraak PLUTUS. Tre nader: 'k wil er ik wer Hemelwaard zal vaaren, Voor altoos uwe rust verzeek'ren en bewaaren. FILIPYN. i,'k Zal Plutus zoeken, en zyn Schat hem wederom ' ć In handen stellen. Hem ziende. Ha! myn Heer, zyt wellekom...' Tegen Midas. Wie keeft na jou gevraagd? [p. ] PLUTUS. Zyn byzyn kan niet hind'ren, Hy is myn Gunsteling,een van myn trouwste kinci'ren, FILIPYN. Zo heb je hem dan ook een Schat gegeeven, niet? PLUTUS. Ja. FILIPYN. 't Is geen wonder dat hy dan zo droevig ziet Gelyk een Weerwolf: daar, Heer Plutus, geef hem deeze Daar by, dat zyn 'er twee... PLUTUS. Wel hoe, wat zal dit weezen? Om welke reeden? FILIPYN. Om dat ik die niet begeer. PLUTUS. Niet? FILIPYN. Neen, daar, zeg ik, daar, en neem het schiely k wŽŽr ^ Of 'k werp het in de Zee: indien ik had geweeten Wat dat een Schat is, er 'k die had . . . PLUTUS. Is 't u vergeeten^ Dat gy dees morgen my getrouwheid zwoerd? wel hoe! Zyt gy de weldaad die 'k u heb betoond reeds mo? FILIPYN. Een schoone weldaad, die my ongerust doet leeven. Mi das. Heer Plutus, 'k bid dat gy my nimmer zult begeeven? PLUTUS. Laat my begaan; uw zorg vermaakt my: doch 't is tyd U daar van eens te ontQaan, op dat gy kundig zyt, Wat vreugd en wat gemak dees Schat u toekan voegen. FILIPYN. 'k Wil niemendal daar van. [p. ] PLUTUS. Zoud gy u wel misnoegen, Zo gy een Kok had, die u allerlei gebraad, Van Hoenders, Duiven, en Ragoe, zeer delicaat Opdischtte! FILIPYN. Wat geef ik om aŸ' die bagatellen? 'k Vind alles goed wat ik my zie te vooren stellen. 'k Heb altyd honger. M 1 D AS. Hoe! agt gy 't vermaak voor niet^ Wanneer gy daagelyks aan uwe Tafel ziet, De grootste Heeren van de Stad? FILIPYN. Jy lui bent gekken: Het is een schoon vermaak altyd die lekkerbekken, (Waar van je word befpot) de buik te vullen! neen. s 2 Geloof je dan dat zy om jouwent wil alleen Steeds by jou eeten? M 1 d a s. Wis. FILIPYN. Dan heb je voor een Pagter, Niet al te veel verstand: je bent 'Žr noch niet agter, Stuur jy jou Kok eens weg, en zie daar na ofjy Haar wederom zult zien; het gaat zo niet by my; Myn vrinden komen maar alleenlyk by my eeten Uit vriendschap, en niet om te smullen: want zy weeten, 'k Geef niet als Kaas en Brood. PLUTUS. Zoud gy niet zyn verblyd, Zo ge in een pragtig Huis kon woonen? en altyd Gevolgd wierd van veel knegts? FILIPYN. Wil ik je eens onderregten Hoe 'kMidas aanzie, met zyn Huis en all' zynKnegten? E 4. * Plu7* [p. ] PlutŸs. Wel? laat eens hooren. FILIPYN. 'k Zal 't jou aanstonds doen verstaan. Midas. Hoe of hy 't maaken zal! FILIPYN. Hoor toe: ik zie hem aan ^ Als een gevangen Man, zyn huis dat moet men agten ^ Voor een gevangenis rondom bezet met wagten. Ē' Midas. Voor een gevangenis? FILIPYN. Ja, hoor eens na myn ren? 'k Ging uit nieuwsgierigheid, om jou te zien, eens heen En klopten aan jou deur; wat zag ik voort gebeuren: Krik, krak, de grendels, all' de flooten, bouten, deuren, Een Man met knevels, wel, vraag jy naar iemand? ja. 'k Vraag na Heer Midas:kom maar in. . . hy floot. . . daar na, Zag ik een hoop van volk zich voort na my toe kceren; Die vroegen,waar van daan?waar heen?wat's uw begeeren? Wie ben je? zeg jou naam . . . dit joeg my zulk een schrik Op "t lyf, dat ik vertrok op 't eigenste ogenblik. Midas. Wat zyt ge onnozel! ziet gy niet dat dit een teeken Van eere is? FILIPYN. Maar die er valt lastig naar ik reeken; Ik leef geruster: want die my te spreeken tragt, Vind my terstond; ik fluit myn deur niet eens by nagt. Plotus. Kom Filipyn,myn vriend, gy moet die reeden staaken, Ik wil ondanks uw zelve, u toch gelukkig maaken; Herneem die Schat. FILIPYN. Zeg er dat ik myn zelven smyt In de allerdiepste put. [p. ] M I D A S. ć Ik raas byna van spytl FILIPYN. 't Is beter dat ik my weer tot myn liedjes wende,' En al 't vermaak dat ik genoot cr ik jou kende, En na myn Thuintje,na myn Chlo‘: 'k denk met regt^ Aan all' het kwaad dat ik haar daad'lyk heb gezegt; 'k Was ongelukkig zo 'k dat Meisje had bedroogen, Dat my veel mer bemind als de appels van haareoogen; 'k Wou haar verlaaten, en om een' die 'k niet bemin. Plutcs, Trouw met uw Chlo‘ dan, vaar voort en doet uw zin: Maar denk, 't is niet genoeg, uw min haar op te draagen, De grootste proef waar door gy haar wer zult behaagen, Is, dat gy deeze Schat haar schenken zult op trouw: Zo maakt ge uw zelve een Heer, en haar tot een Mevrouw, FILIPYN. 't Is juist om dat ik haar bemin, dat ik wil blyven Die 'k ben: je kund daar meŽ een ander gaan geryven. 'k Word morgen Chlo‘ 's Man, en wierd ik nu een Heer, Zo had ik haar niet lief: dat is geen mode mer. Dat arme Meisje! hoe beminde wy malkand'ren! Was zy Mevrouw, zo wierd zy haait gelykveeleand'ren,' Boosaardig, spytig, en een speelster... MIDAS. Gy verslyt, Heer Plutus, naar ik merk, hier vrugteloos uw tyd. Pl utus. Daar Midas, neem dees Schat, ik wil u die vereeren. FILIPYN. Dat 's goed:'kwas flus van fins met hem te procedeeren^ Om dat hy niet begeerd dat ik zal zingen; maar, Dees Schat die gy hem geeft, wreekt my wel eens zo zwaar.' PLUTUS. 'k Ga Filipyn: maar 'k vrees, gy zult u nochbeklaagen, Dat gy zo weinig zorg hebt voor myn gunlt gedraagen. [p. 74] FILIPYN, alleen. Ik wensch je goeije reis . . .'k ben bly dat hy zyn Schat Weerom genomen heeft: och! wat verligt my datl Kom, Filipyn, myn viind, wil nou wer vrolyk weezen; 'k Zal my vermaken, want myn smart is nou geneezen. Laat ons beginnen met myn Chlo‘ lief: š ja, 'fc Zal haar vergiffenis verzoeken, en daar na, Die honderd kroonen aan Chrifanres weder geeven j 'k Meen met zy n Dochter niet in 't Huwelyk te leeven . .: ACHTSTE TOONEEL. Filipyn, Dansser s. Hier word gedanst. FILIPYN. oe me,'k doe me: my dunkt het is geen kwaade zaak Er 'k wer by Chlo‘ ga, dat ik my wat vermaak ... Maar waarom dans jy lui? Dansser. Om dat wy hier geleiden,' Den Heer Pamphiles, die zyn Bruiloft gaat bereiden ^ Wyl hy dit oogenblik met Chlo‘ is getrouwd. FILIPYN. Met wie? Dansser. Met Chlo‘, die gy voor uw oog aanschoud. NEGENDE TOONEEL. Pamphiles, CHLo‘, aan tuien men deJleep draafJ, Filipyn, Trivelyn, Danssers. M Filipyn, na Cblo teeloopende. yn lieve Chlo‘! ach! ben jy 't? ik kom je smeeken. . T Pamphiles, bem te rug stootende. ; Wat schort dien Guir,dac hy Mevrouw dus aan durfd spreeken? FILIPYN. Mevrouw! . . . myn Heer, ik heb haar er bemind als jy. . . Pam [p. ] PAMPHILES. Staaf... FILIPYN. Myn Chlo‘ . . . Pamphiles, dreigende. 'k Zweer... FILIPYN. Mevrouw is 't waar, ij hy Jou Man? Chloe, koeltjes. Beri jy 'c Flippyn? — ja, gelyk gy hoorde. FILIPYN. Verlaat je Filipyn, die jou zo zeer bekoorde? C h l o ‘. Ik was op u verzot, wat zoude ik doen met u? Gy zyt zo arm. wat raad? wat meer is, ik ben nu Myn staat aan uverpligt;gy hebt me eenlesgegeeven^ Dat me in hec Huwelyk niet kon gelukkig leeven Zo men niet ryk was: 't is ook waar; ik vond myn Heer; Gy trouwd met zy n Meestreffe,en hy trouwd my nu wer, Dus is de zaak gegaan, en zo u dit kan spyten, Het is my leet, gy hebt het aan uw zelf te wyten. FILIPYN. ,,—. Schelmfe Plutus, zo 'k je had ik brak je aan stuk! .ć Jy bent meest oorzaak van myn smart en ongeluk; ćje deed zeer wel dat jy zo schielyk ging vertrekken..'. Pampbiles en Chlo, luisteren malkander iets in 't oer. Hy spreekt haar aan het oor. . . nou kan ik 't wel ontdekken! Och! Chlo‘ is getrouwd! Ghloc. Nu zyt getroost, gy zult My op myn Bruiloft braaf zien danffen, neem geduld; Dan kan je zeggen, 'k heb 't geluk gehad voor deezen Van deeze schoone Bruid opregt bemind te weezen: En ik zal zeggen aan myn volk, zeer groots van toonj Men geef dien arme knaap te drinken. FILIPYN. Dit 's uw loon, [p. ] Elendige als je bent! ik heb je; ik zal je dooden..'; Mevrouw... PAMPHILES. Mevrouw heeft met uw talmen niet van nooderU FILIPYN. Myn Heer, ik bid... PAMPHILES. Kom, kom: hoe! hebt gy geen ontzag? FILIPYN. Myn Heer, sta toe dat ik jou knegt maar weezen mag? Op dat ik by haar ben. PAMPHILES. Wel hoe! wat durfd gy vraagen? FILIPYN. Laat my die geen zyn, die Mevrouw haar fleep moet draaĒ GHLo‘. (gen, Neen Filipyn, ik heb u veels te veel geagt, Om u te zien tot zulk een flegte staat gebragt: Een eerelyke Vrouw is ook verpligt, te weeten Wat haar te doen staat, moet geen ogenblik vergeeten Dat zy een Man heeft, en geen ander minnen mag. En ik gevoel het wel, als ik u altyd zag, Zou ik myn min voor u niet kunnen wederhouwen.' FILIPYN. Mevrouw, zo ik 't geluk maar hebjouaanteschouwen^ Zal ik jou zonder smart altoos ten dienste staan. PAMPHILES. Mevrouw, 't is tyd zich eens van dat gesnap te ontdaan.' Filipyn, op zyn knie‘n vallende. Myn Heer, myn Heer. . .wil noch een ogenblik vertoe- Mevrouw, bid toch jou Man voor my? . . . (ven? PAMPHILES. 't Zal niet behoeven; Verveeld my lang. FILIPYN. Ik zal jou trouwste dienaar zyn. 'k Begeer geen loon . . . och! bidjou Heer toch Trivelyn. [p. ] Trivelyn. Flus wou je niet met my gaan drinken . .: FILIPYN. Niets kan baaten; Och arme Filipyn! je bent van elk verlaaten! . . . TIENDE TOONEEL. p am ph ile s,ch r is a n te s,fl o ri se,chloc, Filipyn, Trivelyn, Danssers. NChrisantes, tegeu Florise. ?een neen,Mejufrrouw,kom,hier helpt geen tegenweer: Daar Filipyn, hier is uw Vrouw. FILIPYN. 'k Dank je, myn Heer; Het is my leet dat ik jou daad'lyk wouw beletten, Jou Dochters Huw'lyk met dat heerschop voort te zetten, Ik twyffel geenŸnts of het zal je schrik'lyk rouwen: Maar jy vind in het kort wel wŽŽr een ander Man, Daar ik, š smart! nooit weer een Chlo‘ vinden kan.' Yaar wel, Juffrouw. . . Florise. ć Wat spyt dat ik my niet kan wreekŽn FILIPYN. Vaar wel, myn Heer Chrifant . . . Chrisantes. Dat is een miff'lyk teeken . [p. ] Wat of dit zeggen wil! . . . FILIPYN, huilende tegen Pampbilet. Vaar wel ... vaar wel, myn Heer . . • PAMPHILES. Hebt gy noch niet gedaan? FILIPYN. 'k Beminde haar 20 teer . . . Ik bid, myn Heer, wil toch myn Chlo‘ niet mishaagen? Ze is zo goedaardig . . . doe toch niets om haar te plaagen? 'k Verzoek het jou om my? . . . PAMPHILES. Waar toe diend dit gekwel? FILIPYN, build fitot en kwyl. Vaar wel,Mevrouw. . . vaar wel,myn Trivelyn.. . vaar wel, — Heele waereld... Trivelyn. Wat of hy nu aan zal vaflgen? Waar gaat gy Filipyn? spreek op... FILIPYN. 'k Ga my verhangen. CHLOč. Ik kan my langer niet bedwingen ... Filipyn? FILIPYN. Roept my Mevrouw?... CHLOč. ™ Ja. FILIPYN. Mag ik jou knegt dan zyn f Hy rukt baarJleep uit de banden van de geen die dezelve draagd. Voort scheerje daar van daan... CHLOč. Flippyn, droog af uwe oogen: Ik ben noch niet getrouwd: wy hebben u bedroogen, Om door dees list uw hart te dwingen tot berouw. Floris•. ćWat hoore ik! [p. ] FILIPYN. Ben je dan noch niet getrouwd, Mevrouw? Och!jocktzyniet,myn Heer? mag ik 't voor waarheid hou- De ryke lui die zyn zo schielyk in het trouwen, (wen? PAMPHILES. 't Is waarheid, Filipyn, daar is uw Chlo‘ weer; Onfang haar: 'k zie met vreugd, dat gy elkaar zo ter En trouw bemind; ik dagt ter waereld nooit te vinden, Twee harten die zich zo volmaakt aan een verbinden: Maar tot vergelding van dees weldaad, Filipyn, Begeer ik dat gy my nu zult behulpzaam zyn; Op dat ik thans van Heer Chrifantes gunst erlange, Dat ik Florise, die 'k bemin, tot Bruid ontfange. FILIPYN. Dat zal ik doen; myn Heer, 'k verzoek je zeer beleefd, Dat jy jou Dochter aan dees Officier nou geeft? Hy is een eer'lyk Man, en van veel beter zeeden Als de andere Officiers, die meest in alle Steeden Die zy betrekken, zich verbinden door den trouw, En wer wanneer 't hen lust, veranderen van Vrouw. Chris ante s. Om uwent wille alleen, voelde ik my aangedreeven, Dat ik myn Dochter, aan Pamphiles niet wou geeven: Maar 'k stem 't nu alles toe, wyl 'k weet wie dat hy is. Flor ise. Myn Vader... PAMPHILES. Ach! myn Heer, welk een erkentenis. II Chrisantes. Nu, Filipyn, ik zal de Bruiloftskolten draagen, Wanneer gy t'zamen trouwd. FILIPYN. Dat kan my wel behaagen S Myn Chlo‘ lief! ik kenn' van vreugd myn z.elf byna . . . Chrisantes. ć Het word eens tyd dat ik my van myn pligt ontQa! Fit& [p. ] FILIPYN. Wie hoord die kleren toe, die jou het lyf bedekken? CHLOč. Vrouw Midas. FILIPYN. Wil ze dan ten eersten uit gaan trekken ^ Op dat de kwaaije lucht jou niet befmet. PAMPHILES. Wel aan: Vermaaken wy ons wat er wy na binnen gaan. FILIPYN. Ja, schielyk, rep jy lui jou wat: wantje moet weeten j >at ik de gansche dag schier niemendal gegeeten Noch ook gedronken heb; ook lust het Filipyn, Pm met zyn Chlo‘ lief, nou maar alleen te zyn. Hier word gedanst, en na bet danssen zingt men bet volgende. Een stroom die van 't gebergt' komt vloeijen, En stort met groot geweld zyn wat'ren uit, Verwoed het vrugtbaar land dat weeldrig is aan 't bloeijen Terwyl een rots zyn golven stuit: Gy zuivre Beek, wiens wat'ren ruisschend zweeven, Door 't aangename bosch en dal, Niets is 'er 't geen ontroerd uw schitterend kristal: Maar zagt'lyk voortgedreeven, Volgd gy den oever die natuur u heeft gegeeven, Zo Cupido's gezag, Uw held're baaren doet ontgloeijen; Kund gy op ieder dag, Een zagce wei besproeijen. Hier word wederom gedanst. ? Einde van bet Derde en laatste Bedryf.