FIELEBOUT
FIELEBOUT,
ÓF
DE DÓKTER TÉGENS DANK,
KLUCHTIG BLYSPÉL.
[Vignet: Nil Voléntibus Arduum.]
Te AMSTERDAM,
By PIETER ROTTERDAM, Boekver-
kooper op de Vygendam, op de hoek van de Beurspoort. 1716.
Mét Privilégie.
Ceneton B5722
Gepubliceerd op 29 april 1997 door E. Hofland.
Redactie dr. A.J.E. Harmsen.
Vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde, Universiteit Leiden.
Dit blijspel in drie bedrijven is een bewerking van Le médecin malgré lui van Jean Baptiste Poquelin de Molière; enkele scènes uit het tweede bedrijf zijn ontleend aan diens Lamour médecin.
Voor deze editie is gebruik gemaakt van een exemplaar in privé-bezit.
Het bovenstaande ingekleurde frontispice is afkomstig uit het exemplaar van de editie Amsterdam 1711 (Ceneton B5720) in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (signatuur van het convoluut: 845 E 4). Overgenomen met welwillende toestemming (waarvoor onze dank) van de Koninklijke Bibliotheek.
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.
FIELEBOUT, ÓF DE DÓKTER TÉGENS DANK
Aan den E. E. HEERE
WILLEM HOOFD,
Sékrétaris der Stad AMSTERDAM, En
De E. E. MEJUFVROUW
MARIA DE WIT,
Tégenwoordige Bruidegom en Bruid.
MYN HEER, MEJUFVROUW,
Wy kunnen plichts, nóch genegenheitshalven nalaaten mede ons deel te hebben in de vreugd van Uwer E. Ed. bloedvrinden, én genegene bekénden over Uwer E. Ed. zo gelukkiglyk getroffen Huuwelyk, waar uit zulke Mannen verwacht worden, als daar Uwe E. Ed. uitgesprooten zyn. En overleggende, hoe wy ons deel in die vreugt best uiten, én aan de Waereld zouden bekénd maaken, dacht ons dat een Bruiloftsdicht al te gemeen voor zulk een ongemeen Paar zoude zyn, behalven dat zelfs de allerfraayste gedichten, ééns geleezen, en herleezen zynde, hunne werking gedaan hebben, én der vergeetenheid opgeófferd worden: waarom wy, op iets ongewooners, én duurzamers oogende, ons verstouten in déze toestand aan Uwe E. Ed. gezaamendlyk op te dragen dit kluchtig Blyspel, de Dókter tegens Dank, om dat het buiten twyfel in veeler handen zal geraken, én na alle schyn wel eenige stand op ons Tooneel houden, op dat ieder één, die Uwer E. Ed. naam ziet, mede deel aan onze blydschap hébben, én met ééne onze geneegenheid en eerbiedenis te Uwaarts moogen kénnen.
Veelen zal misschien vreemd schynen, dat déze opdragt aan Uwe E. Ed. zo laat, en voor een werkje komt, dat al lang op ons Schouwtoneel vertoond is, aangezien de gewoonte wil dat men de spélen doe drukken, én de Opdragt daar van maake, eer die gespeeld werden. Maar alle gewoontens zyn niet goed, het gebeurt dikmaals, dat iemand vervoerd door eigene liefde (daar wy mede niet vry van zyn) zyn werk door eene doorluchtige naam denkt te vereeren, dewelke in tegendeel die naam door de sléchte uytval zyns werks onteert. Men gaat veel zekerer mét een Spel, dat zyn lót uitgestaan heeft: en hier in volgen wy de deftige Fransche Tooneel-dichters, die tót een grond van hunne opdragten aan de grootste Prinsen, én Prinsessen stellen het geluk, dat hunne werken gehad hebben van aan de beste wel te gevallen: én dewyl wy ons van het lót dezes Blyspels gansch niet te beklaagen hebben, durven wy hoopen, dat onze vryigheid van het zelve aan Uwe E. Ed. op te offeren, indien niet beaangenaamd, ten minsten verschoond zal worden. Het voornaamste, dat hier op te zeggen mogt vallen, is, dat de stof ontleend, en daar by laag zynde, de eer van Uwer E. Ed. aanneming niet verdient; maar die de moeite neemt van beide de Fransche Stukjens, daar dit uit gehaald is, eens na te zien, zal lichtelyk aan de kunst van veranderinge zo in schikking, als plaats en tyd, de kleine eer niet weigeren, die in het gemeen met eigene vindingen behaald wordt; en wanneer eene stof maar wel behandelt is, de laagheid zal die niet geheel onsmaakelyk maaken. Séneca en Teréntius hebben beide een zeer grote, doch ieder hunne byzondere lóf ingelegd.
Wy hoopen dan, dat ons inzigt van Uwer E. Ed. onze gedienstige eerbiedenis te doen blyken dat gebrek vervullen zal, en dat, indien wy alhier Uwer E. Ed. bysondere deugden, nóch de hooge luister van Uwer E. Ed. beider geslagten niet ophaalen, de vrees, die wy hebben, van mét al ons magteloos poogen niet te kunnen bereiken de deftigheid, en waerde, waar mede men het zelve behoorde te verhandelen, ons niet alleen verontschuldigen zal, maar dat Uwe E. Ed. gunstiglyk zullen opneemen, dat wy Uwe E. Ed. in het aanstaande Huuwelyk alle bedénkelyk genoegen, dat is, lange gezondheid, en geduurige aanwas van beider onderlinge geneegenheeden wenschen, en dat ons de eer gebeure van geacht te worden,
MYNHEER,
MEJUFVROUW.
Voor Uwer E. Ed. Ootmoedige Dienaars,
Onder de naam
NIL VOLENTIBUS ARDUUM.
COPYE Van de PRIVILEGIE.
DE Staten van Holland ende West-vriesland, doen te weten: Alsoo Ons vertoont is by eenige Liefhebbers van de Nederduytsche Taal en Poëzy, hoe dat sy al voor eenige Jaren, na het voorbeeld van de Italiaansche ende Fransche Academie, tAmsterdam opgeregt hadden, een Konstgenootschap onder de Prent en Sinspreuke van NIL VOLENTIBUS ARDUUM, waar in dagelyks gearbeyt was, en noch wiert, tot voortsettinge van onse Taal en Dichtkunst, gelyk ook al eenige Werkjens, nu en dan daar van in t ligt gekomen, en door den druk gemeen gemaakt waren; en dewyl van tyt tot tyt uytgegeven souden worden grootere werken, die by dat Konstgenootschap, sommige reets gemaakt sommige noch onderhanden waren, waar toe het selve, boven haar tyd en arbeyd, noch groote kosten tot den Druk, en wat daar meer toebehoort, soude moeten doen, en vermits ook niet sonder groote reden gevreest wierd, dat al het gene van eenigh belang zynde, by het selve Konstgenootschap uytgegeven soude worden, aanstonts door andere soude mogen werden naargedrukt, en sonder eenige opmerkingh, veel min naauwkeurigheyd der Spelling ofte nettigheyd der Tale, aan al de Werelt gemeen gemaakt, waar door het goede Insigt tot opbouwing der Nederduytsche Tale, ende voortsettinge van de welsprekentheydt in deselve verhindert, ende lust om daar in voort te gaan aan het voorseyde Konstgenootschap soude benomen worden; soo hadden sig het selve Konstgenootschap genootsaakt gevonden, om sich te keeren tot Ons, ootmoedelyk versoekende, dat het Ons gelieven mogte haar te begunstigen alle de Werken, die uyt het selve Konstgenootschap in t licht gebragt souden worden, met ons Octroy voor 20 jaren langh, en onder sodanige straffe tegen de geene, die deselve souden nadrukken, verkoopen, of elders naargedrukt, in dese Onse Provintie voeren om te verkopen, als het Ons soude gelieven goet te vinden. SOO IS t dat Wy, de sake en t Verzoek voorsz. overgemerkt hebbende, ende genegen wesende ter bede van de Supplianten, uyt Onse rechte wetenschap, Souveraine macht ende authoriteyt deselve Supplianten geconsenteert, geaccordeert, en geoctroyeert hebben, consenteeren, accorderen ende Octroyeren mits desen, dat zy gedurende den tyt van vyftien eerstkomende Jaren, de werken by het voornoemde Konstgenootschap onder den Tytul van NIL VOLENTIBUS ARDUUM gemaakt werdende oft alrede zynde, binnen den voornoemden Onsen Lande alleen zullen mogen drukken, uytgeven ende verkoopen, verbiedende daarom allen ende eenen iegelyken, deselve Werken na te drukken, ofte elders naargedrukt binnen Onsen Lande te brengen, uyt te geven ofte te verkopen, op de Verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte ofte verkogte Exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens daarenboven te verbeuren, te appliceren een derde part voor den Officier die de calange doen sal, een derde part voor den Armen der plaatsen daar het Casus voorvallen sal, ende het resteerende derdepart voor de Supplianten. Alles in dien verstande, dat Wy de Supplianten met deesen Onse Octroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge van haare schade door het nadrukken vande voorsz. Werken, daar door in geenigen deele verstaan, den Inhoude van dien te authoriseren ofte te advouëren, ende veel min dezelve onder onze protexie ende bescherminge, eenig meerder Credit, aansien, ofte reputatie te geeven; Nemaar de Supplianten in cas daar in iets onbehoorlijks, souden mogen influeeren, alle het zelve tot haaren laste sullen gehouden weesen, te verantwoorden; tot dien eynde wel expresselijk begeerende dat by aldien zy deesen Onzen Octroije voor dezelve werken zullen willen stellen, daar van geene geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maaken, nemaar gehouden zullen weezen t zelve Octroy in t geheel en zonder eenige omissie daar voor te drukken, op pene van het effect van dien te verliezen. Ende ten eynde de Supplianten deeze onze consente en Octroye mogen genieten, als naar behooren. Lasten wy alle en iegelijken dat zy de Supplianten van den inhoude van deeze laten, ende gedoogen, rustelyk, vreedelyk en volkomentlyk genieten ende gebruyken, Cesserende alle beleg ende wederleggen ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onzen grooten zeegele hier aan doen hangen, den XV. Maart, in t Jaar onzes Heeren, en Saligmakers duysent ses hondert, zeven-en-zeventigh.
A. Br. dASPEREN,
1677.
Ter Ordonnantie van de Staten
HERBERT van BEAUMONT.
Het KONSTGENOOTSCHAP heeft het Récht van de bovenstaande PRIVILEGIE, aangaande de DÓKTER tegens DANK, vergund aan ALBERT MAGNUS, Boekverkooper tót Amsterdam.
In Amsterdam, den 18 van Bloey-Maand 1680.
VERTOONERS.
Fielebout, een Tuinier.
Wobbetje, Vrouw van Fielebout.
Rykert, een Oud Man.
Lusyntje, Dochter van Rykert.
Volkert, Vryer van Lusyntje.
Dr. Smuller.
Dr. Nypewyn.
Dr. Teemer.
Dr. Rabbelaar.
Huibert, knegt van Rykert.
Melis, Boer van Rykert.
Pieternel, Meid van Lusyntje.
Pleuntje en Tryntje, Boer Meiden van Rykert.
Piet, Krelis, Klaas, Hein en Symen, Boeren in de buurt van Rykert.
Het Blyspél speelt in de Diemermeer, omtrent en op de Hofstéê van Rykert, en in de zelfde tyd, daar het in vertoond word. |