R.B.
[Vignet: Konst baert roem].TOT LEYDEN. |
Den Drucker, tot den Geest |
BEspeurt hebbende, de onderlinge vlijt ende goede genegentheyt, van t Collegie der Baptistize, ofte: Nederduytze-commedianten, tot het seer levendig vertoonen van U. E. Treur-bly-eynd-spel, gepast op t Gedenckwaerdige-beleg en Ontset der onse loffelijcke Stadt Leyden; kon ick niet nae-laten (eensdeels dat bevonden te hebben sonder Acte, andersins stil-staende in reden, en dat al op vry veele plaetse: soo door on-bequaem-rijm, als andere mis-stellinge,) my te verstouten om nevens hun-lieden, oock myn mogelijcke vlijt aen te wenden, tot vermeerdering ende curieuse verbetering, hoope sulckx voor een yder aengenaem gemaeckt te hebbe. Maer helaes niet meer gewenscht! als dat U.E. het selvige nu eens mocht be-ogen, soude ter yl al een groot verschil in t gesicht krijgen: soo woelende in Acte, rollende in rede, als meer andere nuttigheden, die nootsaeckelijck daer toe hoorden. Dan, den Levende zy het kenbaer, die het ten toon op een ongemeen Tonneel (sonder eenige passie) heeft be-oogt, en dat soo heerlijck als oyt zijn dagen van Leyden is vertoont geweest; Jae, t aeloude (dat voor eenige jaren wat luysters hadde) is door dit U. E. Eersteling verdooft geworden, en by-nae on-zichtbaer gemaeckt, hoopende nevens meer andere Burgeren, dat dit u heerlijck-werck, noch (voor [fol. A2v] het andere) tot een steun der Ouderlooze-weesen strecken sal, en oock niet minder de selvige doen zegenen, door rijckelijcker mildadigheyt der over-komende Liefhebberen van t Vaderlant, die het nu beyde gesien hebbe, maer geven dit (als het uwe) den loff, daer het ander veele met groote mis-contentement heeft doen te rugge keren, dies myn rijm-sucht tot u spreeckt: REynardé, reyn en dicht zijn dees bedichte blaeren, En wijlze, dicht en reyn zijn, wijstmer hier een oort, In t spijt van t Reden-rijck, soo sticht ghy een accoort, Een Schou-tonneel verzien met liever toon van snaeren. (5) Oock levender gevolg, die t oog der Leyenaren, Met wondren sullen voên, door t leven van hun geest. Wel Reyn-aert, wel en reyn hebt ghy hier in geweest. Is dicht, soo dat u dicht dOndichtre t hert doet swaeren. Voor eerst: door smaeck, van u wel smaecklijck dis gericht (10) Daer nae, ten aen-schou door een verder-ziend gezicht, Een deftiger gehoor, een milder snee om voelen. Wel reyn, dicht, heerlijck-werck, men voer u vry in t licht. Terwijl ghy Leydens-leyt-en-eer op maet, reyn dicht Getoont hebt, sal den Tijdt met u Naem t Rond door woelen. Neem dan myn vlijt ten goede, t is nu heerelijck ge-tonneelt, de Nijt moet het lijden en aensien, dat ick ben en blijff: U. E. geheele Vrient en Dienaer J. Z. BARON. Aensiet het End [fol. A3r]
DE Gordijnen gaen op met Andries Allersz. out Gouverneur der Stadt LEYDEN, die alle mogelijcke vlijt aen-went om de selvige voor t aenkomen der Spaenze-machten te verhoeden die in aen-tocht zijn, onderwijl doet hy de Poorten sluyten, en hem komt ter oore dat Eduart Chester, Engels Commandeur, niet wel en handelt, hout hem en zijn Volck buyten, die tonvrede vertreckt. Mits komter een gedeelte vant Leger aen, en zijn bezig hun dapper te verschanssen, hy dan, met zijn by hebbend Volck daer op uyt, om een aen-slag te doen: maer mis-luckt, raeckt doodelijck gequetst, laet van zijn Volck, sterft, Klaes Keth zijn Luytenant, met eenige verstroyde, vinden, en dragen hem binnen. Hier op nadert den Velt-overste Fr. Baldeo, Carion, Allonso, Sichem, met de rest van t Leger, maecken hun dapper vast, roemen op gepleegde Moorderijen, sweeren (soo de Stadt niet gewillig in haer handen komt) sulckx aen haer mede te plegen, die van binnen niet als alle onheyl be-oogende verkiesen een nieuw Gouverneur, als den Wel-edele Johan. vander Does, Heere tot Noortwijck, &c. die yder corageert en de gelegentheden voor-stelt, mits komt Kees Louwen, een Boer van Soetermeer (ter noot) de Stadt in vluchten, die de buyten ellende bekent maeckt, dit ontroert Duyvenvoord, die zig hier over beklaecht, dies komt vander Werff, Raephorst by hem, en over-wegen de saeck, doen een Eedt, daer wert een Vyandelijcke-brieff gevonden, men raeckt on-eens. Leyden, derelijck suchtende over den staet der Burgerij, en komste van Carion en zijn Trompetter, die de Stadt* op-eyst, dan wert af-geslagen, dit aengedient, sweertmen het te vergelden. Die van binnen doen een uyt-val, krijgen een Schans in, vinden buyt, dit geeft wel wat moets, maer den Honger neemt toe, soo datmen genootsaeckt is, Honden, Katten, Ratten, Muysen, en diergelijcke onnuttigheden teeten, daer komt wel tijding, maer raeckt t hert niet, men muytineert, het troosten helpt niet. Leyden, be-oogt hoe langer hoe meer de ellende, niet alleen Honger, maer daer by geslagen met Pest, Tweedracht, en diergelijcke plagen, als t zinneloos geloop der Burgeren door de straten, die vander Werff met een ongemeene troost te moet stapt, en yder weer doet nae huys en wacht keeren. Carion weder met zijn Trompetter voor de Wal, wachtende (op t voorgaende versoeck) bescheyt, dan moet vertrecken. Hier op Baldeus, Allonso, verbaest uyt, Carion met 3. à 4 Boeren, t wassende water te stutten, men roept de Oversten van t leger by een, men last yder in zijn [fol. A3v] quartier, om de Stadt te bestormen. Dit komt (door een bysondere beschickinge) ter ooren een Edele Jonckvrouw M.M. (ten Huwelijck versocht van den voorsz. Baldeus, en naemaels met hem Wettelijck getrout, leest Strada) treckt inder yl uyt sGravenhage, by hem in t Leger, brengt te weeg, dat hy t stormen staeckt, en last yder een in zijn oude form te trecken, belooft met eden, haer de Stadt geen leet te doen, neemt af-scheyt, en doet haer geley tot de Hooren-brugge. De L. Maechde-reyen laeten een droeff gezang hooren, een Soldaet binnen, schiet een van buyten ter neêr, hier op vander Does, vander Werff, met een gevolg van Burgeren op de Wal, bespeuren een Ontset teecken, een Duyve brengt de brieven, de Stadt raeckt* vol moets. Dit klinckt Baldeus, en de zijne wonderlijck int oor, het water rijst, de Stadt wert verlaten, Boysot met zijn macht nadert, een Wees-jonge (op yets gesien te hebben) uyt, komt weder in, versien met Haring en Broot, als een teecken van des Stadts ontsetting, wert van vander Does, vander Werff, Duyvenvoord, en Raephorst, bly-delijck ontfangen, men doet poort en sluysen open. Boysot raeckt binnen. Leyden, verblijt hier op uyt. vander Does, vander Werff, Raephorst, met een gevolg van Burgeren ontfangen Boysot, vereren hem met een Goude-keten. De L. Maechde-reyen zijn hier over verheucht. Prins Wilhelm de I. komt op dit gerucht in de Stadt, en wert aldaer heerelijck ontfangen, en begiftigt de Burgery met veel Privilegien, hier zijn de Reyen weder in vreuchde. Den Tijdt, die het alles be-oogt daelt uyt de lucht, en verhaelt de voorgaende eeuwen, en wat met dit ons Treur-bly-eynd-spel een eynde neemt. |
VERTOONDERS. |
ANDRIES ALLERTSZ, out Gouver- neur der Stadt Leyden. KLAES KETH, zijn Luytenant. DIRCK van POEL, zijn Dienaar. EDVART CESTHER, Commandeur over eenig Engels-volck. RICHART PEN, zijn Bode. IOH. vander DOES, nieu Gouverneur. 1.2.3. Stadts Kapiteynen.
|
| | | | | | | | | | | |
KEES LOUWEN, een gevluchte Soe- termeerze Boer. LEYDEN, een Maeght. 1.2.3 Klagende Leytze Burgers. 10. à 12. Leytze Vry-buyters. Rey van Leytze Maechden. M.M. een Edele Ionckvrou. Wees Iongen. L. BOYSOT. WILHELM I Prins van Oranje, &c. 1.2.3.4. Boeren. Den Tijdt. | |||
FRANCISCO BALDEO, Velt-overste van t Spaenze-leger. Een Troup Soldaeten. Trompetter. |
| | | |
| |||
t Tonneel is Leyden, en zijne Belegering, begint den 27. Mey, en eyndigt den 3.4. Octob. 1574. |
BELEG EN ONTSETS |
t Geboeyde-nederlant, leyt voor Duc dAlbáás voeten, En bidt om t leven: maer de Satan en Granvell* Verharden t wreede hart. Wie sal niet lijden moeten Die tot zijn Beulen heeft, den Bloet-raedt, en de Hell. |
II. VERTONING. |
Zie, de Gewetens-dwang, de doodt der Martelaren, Een yder schrick en beeff voor t Schrickelijcke-dier. Allonso, is haer vriendt en leyt hun Helsche-scharen, En, wie hier tegen staet die werptmen in het Vier. |
III. VERTONING. |
De doodt, is niet genoeg in deese Tyrannijen. Geen Maecht blijft ongeschent, hoe bitter dat ze schreyt. On-kuysze Carion, laet maer het lichaem lijen, Verkracht geen zielen, die voor Godt al zijn bereyt. |
IV. VERTONING. |
Den Hemel opent zig, de Englen dalen neder Tot troost der Martelaers, en Onder-druckte, daer De Wreetheyt, seer beswaert, helpt Godts-genade weder: t Is zalig sterven, die hier sterft als Martelaer. |
I. DEEL. I. UYTKOMST. |
II. UYTKOMST. |
III. UYTKOMST. |
Andries Allertsz. op den Aenslag doodlijck gewont zijnde, |
Klaes Keth, met eenige van de verstroeyde, soo Burgers |
IV. UYTKOMST. |
II. DEEL I. UYTKOMST. |
II. UYTKOMST. |
vander Werff, Raephorst. komende hem te moet. |
III. UYTKOMST. |
IV. UYTKOMST. |
III. DEEL I. UYTKOMST. |
II. UYTKOMST. |
V. VERTONING. |
Zie hier dElendigheyt, men eet hier Muys en Ratten, De Moeder knauwt de huyt van een verstorven Paert, De Kindren rijten t vlees van Honden, en van Katten, Ay! zie dit Schou-spel aen, dit voet het Honger-swaert. |
IV. DEEL I. UYTKOMST. |
VI.* VERTONING. |
Zie eens t Verswackte-volck, zy kunnen nauw begraven De Dooden van de straet, de Báár valt haer op t lijff; Door Honger, krijgt de Pest alhier een open haven, En stapelt Lijck op Lijck, spaert Kindren, Man, noch Wijff. |
II. UYTKOMST. |
III. UYTKOMST. |
IV. UYTKOMST. |
V. DEEL. I. UYTKOMST. |
II.* UYTKOMST. |
III. UYTKOMST. |
IV. UYTKOMST. |
V. UYTKOMST. |
VI. DEEL. I. UYTKOMST. |
II. UYTKOMST. |
VII. VERTONING. |
Zie hier dees groote Vreucht, en over gragigheden, Verheuging in de Stadt, en droefheyt alle beyd. Godt loff, hier is Ontset: maer oogt de maagre-leden, Verhongert, en hoe elck dog etende hier scheyt. |
VIII. VERTONING. |
Hier wert dOranje-vorst in LEYDEN trots ontfangen, Van dEerbre Magistraet. Ay! zie de Borgery, Her-kleurt, weg is het doodts, het Roven, Moorden, Hangen, Dies Themidi uyt-galmt: op LEYDEN ghy zijt vry. |
IV. UYTKOMST. |
V. UYTKOMST. |
Tekstkritiek: |